ECLI:NL:RBNHO:2022:6673

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
9759154
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na beëindiging tijdelijke huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Ymere en een gedaagde huurder. De huurovereenkomst tussen Ymere en de gedaagde was tot stand gekomen via de Contingentenregeling van de gemeente en was voor bepaalde tijd aangegaan, conform artikel 7:271 BW. Ymere heeft de huurovereenkomst rechtsgeldig beëindigd per 5 februari 2022, maar de gedaagde bleef zonder recht of titel in de woning verblijven. Ymere vorderde ontruiming van de woning, betaling van huurachterstand en vergoeding voor gebruik na de beëindiging van de huurovereenkomst.

De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd en dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen moest ontruimen. De rechter wees de vorderingen van Ymere toe, inclusief de huurachterstand van €727,03 en een vergoeding van €562,13 per maand voor het gebruik van de woning na de beëindiging van de huurovereenkomst. De rechter overwoog dat de gedaagde inbreuk maakte op het eigendomsrecht van Ymere en dat er een spoedeisend belang was voor de ontruiming, mede gezien de maatschappelijke taak van Ymere als woningcorporatie.

De gedaagde voerde verweer aan, onder andere dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd was voortgezet en dat er geen sprake was van ernstige overlast. De kantonrechter verwierp deze argumenten en concludeerde dat de gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichtingen als huurder. De proceskosten werden toegewezen aan Ymere, omdat de gedaagde ongelijk kreeg in zijn verweer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9759154 \ VV EXPL 22-35
Uitspraakdatum: 28 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de stichting
Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: Ymere
gemachtigde: mr. M. Stokvis
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Baadoudi

1.De zaak in het kort

Tussen Ymere en [gedaagde] is via de Contingentenregeling van de gemeente [gemeente] een huurovereenkomst tot stand gekomen. De huurovereenkomst is voor bepaalde tijd ex artikel 7:271 lid 1 BW aangegaan. Ymere heeft het einde van de huurovereenkomst rechtsgeldig aangezegd zodat de huurovereenkomst op 5 februari 2022 is beëindigd. [gedaagde] verblijft vanaf dat moment zonder recht of titel in de woning. De kantonrechter wijst de vordering tot ontruiming daarom toe. Ook de vorderingen tot betaling van de huurachterstand, de wettelijke rente en de gebruiksvergoeding worden toegewezen.

2.Het procesverloop

2.1.
Ymere heeft [gedaagde] op 28 maart 2022 gedagvaard.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van [gedaagde] bij brief van 11 april 2022 nog aanvullende stukken toegezonden.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft op 4 februari 2020 met Stichting RIBW K/AM (hierna: “RIBW”) een woonbegeleidingsovereenkomst gesloten.
3.2.
Door bemiddeling van GGZinGeest en in het kader van de Contingentenregeling, heeft Ymere met ingang van 5 februari 2020 de woning aan [adres] aan [gedaagde] verhuurd (hierna: “het gehuurde”). De overeengekomen (bruto) huurprijs bedraagt € 562,14 per maand.
3.3.
In de considerans van de huurovereenkomst staat:
“(…)
In aanmerking nemende dat:
huurder een begeleidingsovereenkomst is aangegaan of aangaat met de zorgorganisatie;
huurder daarmee behoort tot de groep personen die bij Ministeriele regeling zijn aangewezen, zijnde huurder met wie een tijdelijke huurovereenkomst in combinatie met de begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 wordt afgesloten, waarmee Ymere een huurovereenkomst voor de duur van 2 jaar of korter mag sluiten;
(…)”
3.4.
Uit de huurovereenkomst volgt onder meer:
“(…)
2.2
Deze huurovereenkomst eindigt van rechtswege op 4 februari 2022 zonder dat opzegging is vereist. Verhuurder zal niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk een maand vooraf huurder informeren over deze einddatum
2.3
De huurovereenkomst zal na het einde van voornoemde looptijd (of zoveel eerder als de woonbegeleiding door de zorgorganisatie wordt beëindigd) door verhuurder worden omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd indien huurder zowel de huurovereenkomst als de begeleidingsovereenkomst correct is nagekomen én de zorgorganisatie positief heeft geadviseerd over het zelfstandig kunnen wonen.
(…)
2.5
Uiterlijk op de dag waarop de huurovereenkomst eindigt, ontruimt de huurder de woning.
(…)”
3.5.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden versie december 2018 van toepassing verklaard. Daarin staat:
“(…)
Artikel 4
1. De maandelijks te betalen prijs bestaat uit de netto huur en de servicekosten (samen te noemen bruto huur).
2. De betaling van de brutohuur geschiedt bij vooruitbetaling bij voorkeur via een automatische incasso per bank.
(…)
Artikel 6
1. De huurder betaalt de volledige in de huurovereenkomst vastgestelde maandelijkse prijs bij vooruitbetaling, uiterlijk op de eerste van de maand. (…)
(…)
8. De huurder mag geen overlast of hinder aan buren of omwonenden veroorzaken. (…)
(…)
Artikel 13
1. Bij het einde van de huurovereenkomst stelt de huurder de woning (inclusief tuin, zolder en berging) leeg, schoongemaakt en in bruikbare en bewoonbare staat aan Ymere ter beschikking en conform opnamestaat die bij aanvang van de overeenkomst is opgemaakt.
(…)”
3.6.
Ymere heeft vanaf januari 2021 diverse klachten van omwonenden ontvangen over door [gedaagde] veroorzaakte (geluid)overlast. Bij brief van 2 februari 2021 aan [gedaagde] schrijft Ymere het volgende:
“(…)
Diverse omwonenden hebben gemeld dat u in de afgelopen periode ernstige overlast heeft veroorzaakt. Uw positie als (tijdelijk) huurder komt sterk onder druk te staan.
Omwonenden melden dat u overlast veroorzaakt
Het betreft dag- en nacht schreeuwen, bizar en intimiderend gedrag, voordeur continu hard open en dicht slaan, voorbijgangers belagen en uitschelden zonder aanleiding etc. Omwonenden waren in de afgelopen periode genoodzaakt om diverse keren de politie te bellen en zijn doodsbang.
(…)”
3.7.
De persoonlijk begeleider van [gedaagde] vanuit de RIBW heeft in een emailbericht van 3 maart 2021 het volgende geschreven aan Ymere:
“(…) Gezien de klachten van afgelopen week en de brief die jij eerder had gestuurd naar [voornaam] een tijdje geleden denken we dat het een goed is om met zijn drieën af te spreken bij [voornaam] en een goed gesprek met hem te hebben over de klachten en de voorwaarden van zijn verblijf in zijn woning. (…)”
3.8.
Op 18 maart 2021 heeft tussen partijen, in aanwezigheid van de begeleiders van [gedaagde] vanuit de RIBW en GGZinGeest, een Teams-meeting plaatsgevonden.
3.9.
In een emailbericht van 11 mei 2021 van Ymere aan RIBW staat:
“(…) Ymere heeft onvoldoende vertrouwen in de zelfredzaamheid van bewoner om het contract na 2 jaar om te zetten naar een huurcontract voor onbepaalde tijd. Er is veelvuldig sprake van overlast geweest. Ook na het overleg tussen GGZ, RIBW, bewoner en Ymere heeft zich weer een incident voorgedaan. Daardoor is geen draagvlak om meneer hier te laten blijven wonen. Het huurcontract van meneer loopt tot 4 februari 2022. Zolang meneer geen nieuwe overlast veroorzaakt, kan hij hier tot die datum blijven wonen.
(…)”
3.10.
Bij aangetekende brief van 19 november 2021 schrijft Ymere aan [gedaagde] :
“(…)
Ymere zegt uw overeenkomst op
Op basis van de veroorzaakte overlast. Uw huurovereenkomst loopt van rechtswege per 4 februari 2022 af. Ymere zet uw huurovereenkomst niet om naar onbepaalde tijd. U moet de woning uiterlijk 4 februari 2022 schoon en leeg opleveren en de sleutels bij Ymere inleveren.(…)”
3.11.
De persoonlijk begeleider van [gedaagde] heeft Ymere per mail van 28 januari 2022 verzocht de oplevering van de woning met veertien dagen uit te stellen tot 18 februari 2022. Daarin staat;

Dhr [gedaagde] moet aankomende 4 februari zijn woning uit hebben we begrepen.
Ik zou graag aan Ymere willen vragen of dhr 2 weken uitstel zou kunnen krijgen”.
Ymere heeft daarmee ingestemd.
3.12.
Bij email van 15 februari 2022 schrijft de woonbegeleider van [gedaagde] het volgende aan Ymere:
“(…)
Aankomende vrijdag moet dhr [gedaagde] zijn woning opleveren. Ik wil graag aangeven dat het op het moment erg lastig is voor ons( ribw en ggz) om bij dhr te ondersteunen met het opleveren van de woning. We hebben dhr de afgelopen weken wat kunnen helpen maar sinds vorige week is dhr afwijzend in het contact en kunnen we hem niet ondersteunen. Dhr wijst de hulpverlening de deur en is ook wat dreigend en overheersend in het gedrag. Hierdoor is het heel waarschijnlijk dat de woning niet opgeleverd gaat worden vrijdag zoals bedoeld en kan er ook niemand van ons aanwezig zijn. Helaas heeft het uitstel verder niet veel kunnen baten. Ik wilde jullie hiervan in ieder geval op de hoogte brengen zodat jullie niet voor verassingen komen te staan.
(…)”
3.13.
[gedaagde] heeft de woning niet opgeleverd en heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de huur althans gebruiksvergoeding.

4.De vordering

4.1.
Ymere vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] :
1. beveelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met medeneming van al het zijne en al de zijnen te ontruimen en te verlaten en ontruimd te houden en ter vrije en algehele beschikking van Ymere te stellen, met afgifte van de sleutels aan Ymere;
2. veroordeelt om aan Ymere binnen twee dagen na betekening van het vonnis te betalen:
- een bedrag van € 727,03, verschuldigd als hiervoor omschreven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag van betaling;
- vergoeding ten bedrage van € 562,13 voor ieder maand dat hij het gehuurde na 4 februari 2022 tot het moment van ontruiming onder zich heeft, waarbij iedere aangevangen maand geldt als een hele maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen uiterlijk op de eerste dag van de maand waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, bij niet tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de tweede dag van de maand waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft tot aan de dag van betaling;
3. veroordeelt in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde van Ymere daaronder begrepen, met de bepaling dat als deze kosten niet uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan, hij daarover de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de achtste dag tot aan de dag van betaling;
4. veroordeelt in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en de betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten voor betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
4.2.
Ymere legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven –
primairdat tussen haar en [gedaagde] een tijdelijke huurovereenkomst voor de duur van twee jaar is overeengekomen waarop artikel 7:271 lid 1 BW van toepassing is. Omdat Ymere aan [gedaagde] tijdig en overeenkomstig dit artikel heeft aangegeven de tijdelijke huurovereenkomst niet te willen verlengen is deze van rechtswege op 4 februari 2022 geëindigd. [gedaagde] had het gehuurde uiterlijk per die datum leeg en ontruimd moeten opleveren. Aangezien [gedaagde] dat niet heeft gedaan en nog altijd in het gehuurde verblijft, maakt hij inbreuk op het eigendomsrecht van Ymere (hetgeen onrechtmatig is). Daarnaast wordt Ymere hierdoor gehinderd in de uitoefening van haar taak als verhuurder in de sociale sector omdat zij het gehuurde niet aan andere woningzoekende kan aanbieden. Ymere heeft daarom recht en belang bij de vordering tot ontruiming van het gehuurde.
4.3.
Subsidiair,voor het geval de kantonrechter tot het oordeel zou komen dat de huurovereenkomst nog altijd bestaat, legt Ymere aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van zijn verplichting om zich als goed huurder te gedragen (artikel 6.8 van de Algemene Huurvoorwaarden) door structurele ernstige overlast aan omwonenden te veroorzaken. Bovendien heeft [gedaagde] een huurachterstand laten ontstaan die tot en met 4 februari 2022 € 727,03 bedraagt. Een vergoeding voor het gebruik na 4 februari 2022 heeft hij evenmin betaald. Deze tekortkomingen in de nakoming rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst en, daarop vooruitlopend, de ontruiming van het gehuurde.

5.Het verweer

5.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert– samengevat – aan dat geen sprake meer is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, maar van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, zodat de huurovereenkomst niet eindigde na twee jaar en Ymere ten onrechte het einde van de huurovereenkomst heeft aangezegd tegen 5 februari 2022. Ymere heeft namelijk niet voldaan aan de vereisten van artikel 2.2 van de huurovereenkomst en ook niet aan die van artikel 7:271 lid 1 BW. Bovendien zijn volgens [gedaagde] het Convenant- en het Handboek Uitstroomregeling Pact (oktober 2021) van toepassing op de huurovereenkomst en heeft Ymere zich daar evenmin aan gehouden. Daarom geldt de huurovereenkomst nu voor onbepaalde tijd.
5.2.
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat de huurovereenkomst na 4 februari 2022 is voortgezet omdat Ymere heeft ingestemd met het verzoek van de woonbegeleider van [gedaagde] om de huurovereenkomst nog veertien dagen door te laten lopen. Ook op grond hiervan is nu sprake van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
5.3.
[gedaagde] betwist verder dat hij ernstige overlast heeft veroorzaakt in het afgelopen jaar. De overlastmeldingen zijn van meer dan een jaar geleden en [gedaagde] heeft sindsdien geen overlast meer veroorzaakt omdat hij zorgbegeleiding krijgt, opgenomen wordt als dat noodzakelijk is en zijn medicatie trouw gebruikt. Ymere heeft de gestelde overlast bovendien onvoldoende onderbouwd zodat de vordering op grond hiervan voor afwijzing gereed ligt.
5.4.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat van betalingsachterstand geen sprake meer is omdat hij de achterstallige huur inmiddels heeft voldaan.

6.De beoordeling

6.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als Ymere daarbij een spoedeisend belang heeft. Het spoedeisend belang van Ymere blijkt uit de aard van de zaak. Ymere stelt immers dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en daarmee inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. Bovendien heeft Ymere er – mede gezien haar maatschappelijke taak alsook de grote schaarste op de woningmarkt waar het betreft de beschikbaarheid van woningen als de onderhavige - belang bij om de woning op korte termijn te kunnen verhuren aan een woningzoekende die conform het woonruimte verdeelsysteem in aanmerking komt voor de woning. Daarnaast stelt Ymere dat omwonenden overlast ondervinden van [gedaagde] en wenst zij op korte termijn een einde te maken aan deze overlastsituatie.
6.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij een tijdelijke huurovereenkomst in de zin van artikel 7:271 lid 1 BW zijn aangegaan. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of de huurovereenkomst na de overeengekomen periode al dan niet voor onbepaalde tijd is voortgezet. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en motiveert dat als volgt.
Rechtsgeldige kennisgeving ex artikel 7:271 lid 1 BW
6.4.
Op grond van artikel 7:271 lid 1 BW is artikel 7:228 lid 1 BW van toepassing op een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, indien de verhuurder, niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk één maand voordat die bepaalde tijd is verstreken, de huurder over de dag waarop die huur verstrijkt schriftelijk informeert. In dat geval eindigt de huurovereenkomst ex artikel 7:228 lid 1 BW van rechtswege. Indien niet aan voornoemd vereiste wordt voldaan, wordt de huurovereenkomst verlengd voor onbepaalde tijd.
6.5.
[gedaagde] heeft ter zitting betoogd dat Ymere al op 18 maart 2021 had besloten dat zij de huurovereenkomst na 4 februari 2022 niet wenste voor te zetten en dat zij dit besluit vervolgens per mail van 11 mei 2021 kenbaar heeft gemaakt. Deze kennisgeving is volgens [gedaagde] te vroeg gedaan en voldoet daarom niet aan artikel 7:271 lid 1 BW en ook niet aan artikel 2.2 van de huurovereenkomst (r.o. 3.4.). Als gevolg daarvan is de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. Dit betoog van [gedaagde] slaagt niet. Ymere heeft ter zitting uitvoerig toegelicht dat (en ook waarom) zij [gedaagde] op verschillende momenten heeft aangegeven dat de overeenkomst na 4 februari 2022 niet zal worden voortgezet. Het eerste moment was tijdens de Teams-meeting op 18 maart 2021. Dat was geen officiële kennisgeving maar een vooraankondiging om te bezien of [gedaagde] zijn gedrag zou aanpassen en/of om de zorgorganisatie in de gelegenheid te stellen om een vervangende woning voor [gedaagde] te vinden. Omdat [gedaagde] zijn gedrag niet had aangepast, volgde per email van 11 mei 2021 een tweede vooraankondiging. Daarbij liet Ymere weten dat [gedaagde] nog steeds overlast veroorzaakte en dat de huurovereenkomst daarom niet zou worden voortgezet. Pas op 19 november 2021 heeft Ymere per aangetekende brief de officiële kennisgeving verstuurd. Deze kennisgeving is niet eerder dan 4 november 2021 (drie maanden vóór de einddatum) en niet later dan 4 januari 2022 (één maand vóór de einddatum) aan [gedaagde] is verstuurd en voldoet daarmee aan het bepaalde in artikel 7:271 lid 1 BW. Van een te vroege kennisgeving is dan ook geen sprake.
6.6.
[gedaagde] heeft ter zitting nog aangevoerd dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is voorgezet omdat Ymere heeft ingestemd met een verlenging van de huurovereenkomst met twee weken. Dit verweer van [gedaagde] gaat ook niet op. Ymere heeft, zoals haar ook bij e-mail van 28 januari 2022 was verzocht, uitsluitend ingestemd met een latere oplevering van het gehuurde en dus met een (korte) verlenging van de ontruimingstermijn. Dat leidt er niet toe dat de huurovereenkomst is verlengd en uit niets blijkt ook dat Ymere daarmee heeft ingestemd. Ook uit de e-mail van de woonbegeleider van [gedaagde] van 15 februari 2022 (r.o. 3.12) blijkt dat alleen maar om een uitstel van de ontruimingsverplichting ging.
6.7.
Gelet op het vorenstaande staat vast dat de huurovereenkomst tussen partijen, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:228 lid 1 BW, rechtsgeldig op 4 februari 2022 is geëindigd en dat [gedaagde] sindsdien zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.
Het Convenant- en het Handboek Uitstroomregeling Pact
6.8.
[gedaagde] beroept zich verder ook op het Convenant- en het Handboek Uitstroomregeling Pact waarin onder meer is opgenomen dat de woningcorporaties, waaronder Ymere, bepaalde inspanningsverplichtingen hebben om personen die tot een bijzondere doelgroep behoren een kans te geven om zich te ontwikkelen tot zelfstandige huurders. Volgens [gedaagde] heeft Ymere zich niet aan de gemaakte afspraken gehouden en is hij hierdoor ernstig in zijn belangen geschaad. Zo heeft Ymere de overlast en/of de betalingsachterstand niet tijdig bij de woonbegeleider gemeld en heeft zij ook geen evaluatiegesprekken gevoerd om te bepalen of de tijdelijke huurovereenkomst naar een huurovereenkomst voor onbepaalde kon worden omgezet. Ymere heeft dit betwist en gesteld dat de meldingen wel degelijk tijdig zijn gedaan en dat de evaluatiegesprekken hebben ook plaatsgevonden.
6.9.
Ook dit betoog van [gedaagde] kan niet slagen. Uitgangspunt is dat [gedaagde] geen partij is bij het convenant waar hij zich op beroept. Hij kan daar zelf dus ook geen rechten aan ontlenen. Echter, zelfs als [gedaagde] dat wel zou kunnen, dan volgt uitdrukkelijk uit het convenant dat het aan Ymere is om te bepalen of de huurovereenkomst wordt verlengd of niet. Uit het convenant (artikel 8.2 en 8.3) volgt bovendien dat na beëindiging van de huurovereenkomst, op initiatief van de woonbegeleider een vervangende opvangplek voor [gedaagde] wordt gezorgd. Dat initiatief ligt dus, anders dan [gedaagde] meent, niet bij Ymere.
Belangenafweging
6.10.
Voor een belangenafweging is in deze procedure geen plaats, aangezien de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd. Evenmin komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering en de vraag of sprake is van ernstige overlast door [gedaagde] . Dat deze overlast de aanleiding heeft gevormd voor Ymere om [gedaagde] geen huurcontract voor onbepaalde tijd aan te bieden, maakt het voorgaande niet anders. Het komt er uiteindelijk op neer dat [gedaagde] de kans heeft gekregen om, met voorrang op andere woningzoekenden, te laten zien dat hij zelfstandig kon wonen en dat hij daartoe, in elk geval naar het oordeel van Ymere, niet in staat is gebleken.
Huurachterstand
6.11.
Door Ymere is ter zitting gesteld dat [gedaagde] na januari 2022 geen huur meer heeft betaald. De hoogte van de gestelde huurachterstand, waarbij rekening is gehouden met de door [gedaagde] nog verrichte betalingen, is door [gedaagde] niet meer betwist. De vordering tot betaling van deze reeds opeisbaar geworden huurpenningen zal daarom worden toegewezen. De gevorderde rente over het bij dagvaarding openstaande bedrag evenals de vordering tot betaling van een vergoeding voor het feitelijk gebruik van de woning vanaf februari 2022, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zijn ook toewijsbaar.
6.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Ymere zal toewijzen.
6.13.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van [gedaagde] , zoals hij die ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de kantonrechter aanleiding om de ontruimingstermijn niet op twee maar op veertien dagen te bepalen.
6.14.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met medeneming van al het zijne en al de zijnen te ontruimen en te verlaten en ontruimd te houden en ter vrije en algehele beschikking van Ymere te stellen, met afgifte van de sleutels aan Ymere;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan Ymere te betalen een bedrag van € 727,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag van betaling;
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan Ymere te betalen een vergoeding ten bedrage van € 562,13 voor ieder maand dat hij het gehuurde na 4 februari 2022 tot het moment van ontruiming onder zich heeft, waarbij iedere aangevangen maand geldt als een hele maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen uiterlijk op de eerste dag van de maand waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, bij niet tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de tweede dag van de maand waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft tot aan de dag van betaling;
7.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Ymere tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 125,03
griffierecht € 128,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
7.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de nakosten van € 131,00, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Ymere worden gemaakt, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en de betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten voor betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
7.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter