ECLI:NL:RBNHO:2022:6661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/326150 / FA RK 22-1215
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling na onjuiste informatie door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de moeder en de vader van een minderjarige. De moeder, wonende in België, heeft verzocht om mede belast te worden met het gezag over hun kind, omdat de vader in 2017 de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht. De vader had destijds gesteld dat de moeder in het buitenland verbleef en niet op de hoogte was van zijn verzoek om eenhoofdig gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader onjuiste informatie heeft verstrekt en dat de moeder wel degelijk betrokken had moeten worden bij de beslissing. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en bepaald dat zij gezamenlijk met de vader het gezag over de minderjarige uitoefenen. Tevens is er overeenstemming bereikt dat partijen via mediation zullen proberen tot afspraken te komen over de omgangsregeling. De beslissing over de omgangs- en informatieregeling is aangehouden tot de resultaten van de mediation bekend zijn. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de advocaten van partijen verzocht om de rechtbank te informeren over de voortgang van de mediation.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/326150 / FA RK 22-1215
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 juni 2022
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , België,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.J. van de Pol, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T.A. Bruins, kantoorhoudende te Aerdenhout,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 10 maart 2022;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, van de vader, ingekomen op 4 mei 2022.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 mei 2022 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. P.J. van de Pol en een tolk in de Spaanse taal en de vader bijgestaan door mr. T.A. Bruins.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
De vader heeft de minderjarige erkend. Bij de beschikking van deze rechtbank van 24 mei 2017 is de vader met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
2.3.
Partijen hebben om 24 september 2018 een overeenkomst ondertekend waarin zij hebben afgesproken dat de minderjarige:
- is ingeschreven in [plaats] /Nederland en naar school gaat in [plaats] ;
- op vrijdag 13.00 uur door de moeder wordt opgehaald van school en op zondag 16.00 uur door de vader wordt opgehaald op het adres van de moeder;
- een weekend in de vier weken bij de vader verblijft.

3.Het verzoek

De moeder heeft primair verzocht te bepalen dat zij mede zal worden belast met het gezag over de minderjarige en subsidiair een onderzoek door de Raad te gelasten inzake de gezagskwestie.
Voorts heeft de moeder verzocht te bepalen dat de vader zich houdt aan de informatieplicht conform artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) en om de regeling conform de afspraak tussen partijen van 24 september 2018 vast te stellen, alsmede de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen:
- de vakanties van twee weken of meer worden bij helfte gedeeld;
- als sprake is van een zogenoemde tweede feestdag, zoals tweede paasdag of tweede pinksterdag, dan betekent dit dat [de minderjarige] niet op zondag maar op maandag bij de moeder wordt opgehaald.
De moeder heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de beslissing van 24 mei 2017 is genomen op grond van onjuiste gegevens.
De vader had aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de moeder voor de eerste verjaardag van [de minderjarige] is teruggekeerd naar [buitenland] . Deze gang van zaken klopt niet. Partijen hebben elkaar in 2014 in Chili leren kennen, waarna zij in 2015 naar Nederland zijn gereisd. [de minderjarige] is in Nederland geboren en partijen hebben geprobeerd een Nederlandse verblijfsvergunning voor de moeder te krijgen. Toen dat niet eenvoudig bleek, is het gezin in 2017 naar België verhuisd, waar zij op 22 maart 2017 een appartement hebben gehuurd. Op enig moment is de vader, zonder de moeder hierover op de hoogte te stellen, een procedure gestart om het gezag over [de minderjarige] te krijgen. Dit verzoek is toegewezen op 24 mei 2017. De vader heeft [de minderjarige] pas daarna, op 6 november 2017, ingeschreven in België. In juni 2018 is de vader met [de minderjarige] naar Nederland verhuisd, zonder medeweten van de moeder. Met behulp van de Lokale Politie in België hebben partijen vervolgens afspraken gemaakt over een omgangsregeling.
De moeder durfde niet eerder een procedure te beginnen omdat zij nog geen verblijfstitel had. Als haar verzoek wordt toegewezen, wil zij zich graag in Nederland vestigen om dichter bij [de minderjarige] te wonen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

De vader heeft daartegen verweer gevoerd en heeft van zijn kant verzocht te bepalen de volgende omgangsregeling vast stellen:
- de moeder haalt de minderjarige op vrijdag om de week vanaf einde schooltijd vanaf school op en de vader haalt de minderjarige vervolgens op zondag om 14.00 uur bij de moeder te [plaats] , België op;
- terzake van schoolvakantie of andere vrijdag dagen van school van maximaal een week laten partijen in overleg de start of het einde van zo’n week aansluiten op een omgangsweek, zodat de omgang eerder of later kan beginnen als dit qua vervoer en dergelijke realiseerbaar is;
- in de schoolvakanties van twee of meer weken zal de minderjarige – in overleg nader vast te stellen – de helft van zo’n vakantie bij de moeder doorbrengen.
De vader heeft gesteld dat partijen zich in allerlei bochten hebben gewrongen om ervoor te zorgen dat de moeder, vanwege het feit dat zij geen verblijfsvergunning had, steeds niet langer dan drie maanden (zichtbaar) in Europa verbleef. Om die reden verbleef de moeder in België toen hun relatie strandde. Het was nooit de intentie van partijen om zich definitief in België te vestigen. Het doel van partijen was altijd dat [de minderjarige] haar beide ouders in de buurt zou houden. De vader heeft het verzoek tot eenhoofdig gezag gedaan om ervoor te zorgen dat de moeder, indien zij ook niet in België kon blijven, niet met [de minderjarige] naar [buitenland] zou kunnen vertrekken.
De vader vindt de destijds afgesproken omgangsregeling niet meer in het belang van [de minderjarige] . Zij wordt ouder en het wordt voor haar te belastend om drie van de vier weekenden naar van [plaats] naar [plaats] , België, te reizen.

5.De beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de moeder de Venezolaanse nationaliteit bezit, en de vader en [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit.
Het verzoek betreft een geschil over gezag en omgang en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Nu [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Ingevolge artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht toepasselijk.
gezag
5.2.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt dat de moeder mede zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] . Voorts heeft de vader ter zitting erkend dat hij de rechtbank in 2017 verkeerd heeft voorgelicht. Het klopte niet dat de moeder in [buitenland] verbleef. Anders dan de vader deed voorkomen was de moeder ook niet op de hoogte van het verzoek en heeft zij niet ingestemd met het verzoek.
5.3.
Nu duidelijk is geworden dat de rechtbank bij de beschikking van 24 mei 2017 van onjuiste gegevens is uitgegaan en partijen ter zitting overeenstemming over dit onderwerp hebben bereikt, zal de rechtbank het primaire verzoek van de moeder toewijzen.
omgang en informatie
5.4.
Partijen zijn het er over eens dat zij via mediation zullen proberen overeenstemming te bereiken over de omgang. De rechtbank zal in afwachting van het resultaat hiervan de beslissing over de omgangs- en informatieregeling aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt, met wijziging van de beschikking van 245 mei 2017, dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.15.
houdt de beslissing over de omgangs- en informatieregeling aan tot
9 september 2022 PRO FORMA.
Verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent de resultaten van de mediation en de daaraan te verbinden gevolgen.
Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 2 september 2022 door de rechtbank ontvangen dient te zijn.
Wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. Steinhauser, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie als griffier en in het openbaar uitgesproken op
9 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.