Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
van woensdag uit school tot vrijdag naar school door de man, en de ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school door de vrouw en andere week door de man.
Nu partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen momenteel redelijkerwijs niet mogelijk is een door beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, kunnen zij worden ontvangen in hun verzoek.
De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot een raadsonderzoek ingetrokken.
Bij deze stand van zaken acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat de huidige regeling zal worden voortgezet.
De rechtbank zal ten aanzien van de ingangsdatum aansluiten bij de dag van indiening van het verzoek. Vanaf die dag heeft de man rekening kunnen houden met de vaststelling van een bijdrage.
De vrouw verzoekt uit te gaan van de management fee over 2020.
Voor de berekening van de behoefte zal daarom worden uitgegaan van het fiscaal inkomen van € 42.000 aan de kant van de man en € 14.400 aan de kant van de vrouw.
Voorts wordt aan de zijde van de man rekening gehouden met de niet door de vrouw betwiste premie AOV van € 2.684.
Rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeids-korting, bedroeg zijn NBI dan € 2.474 per maand.
Rekening houdend met haar aanspraak op de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting, bedroeg haar NBI dan € 1.298 per maand.
Bij dat inkomen ontvingen partijen een kindgebonden budget van € 95 per maand.
De behoefte van de kinderen bedraagt dan volgens voornoemde tabel van juli 2020 € 421 per kind per maand, geïndexeerd naar 1 januari 2022 € 442 per kind per maand.
Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.020 aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Voor inkomens beneden een NBI van € 1.720 zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Het wordt daarom redelijk geacht dat de man - overeenkomstig de management fee in 2021 - een fiscaal inkomen van € 48.000 per jaar kan verwerven. Voorts wordt rekening gehouden met de premie AOV van € 3.009 per jaar.
Uit haar salarisspecificaties van februari en maart 2022 volgt dat haar uurloon € 10,75 bedraagt, exclusief 8% vakantiebijslag.
Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij het werk bij [naam bedrijf] leuk vindt en hoopt dat zij haar werkzaamheden daar kan uitbreiden. De man heeft gesteld dat de vrouw naast haar werkzaamheden bij [naam bedrijf] , € 1.400 per maand aan zwarte inkomsten kan verdienen.
Rekening houdend met de pensioenpremie en de aanspraken op kindgebonden budget en heffingskortingen, bedraagt het NBI van de vrouw aldus € 1.841 per maand.
Na draagkrachtvergelijking resteert een aandeel voor de man van € 354 per kind per maand en een aandeel voor de vrouw van € 88 per kind per maand.
Nu de man gemiddeld drie-en-een-halve dag per week de zorg heeft voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , geldt een percentage van 35.
(3.867 – 884) x 0,6, geïndexeerd naar 1 januari 2022 € 1.879 per maand.
de echtelijke woning aan [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening
op de gemeenschap van € 70.000. Daarnaast heeft zij gesteld dat ze tussen februari 2013 en maart 2019 een bedrag van € 21.899 aan hypotheekrente onder uitsluitingsclausule als schenking heeft ontvangen, zodat zij meent een vergoedingsrecht ter hoogte van dit bedrag op de gemeenschap te hebben.
Tot slot heeft de man gesteld dat hij vanaf 15 juni 2021 alleen de hypotheek heeft afgelost, en hij om die reden een vergoedingsrecht heeft met betrekking tot de afgeloste bedragen.
Vanaf de sluiting van het huwelijk bestond tussen partijen de zogenoemde ‘beperkte gemeenschap van goederen’ als bedoeld in art. 1:94 Burgerlijk Wetboek (BW). Deze bepaling luidt:
Van het ogenblik van de voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.
De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden,en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, met uitzondering van:
Krachtens ….gift verkregen goederen;
……..
Goederen, alsmede vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, blijven buiten de gemeenschap …..
Schenkingen aan een van partijen alleen, gedaan na de huwelijkssluiting, vallen (ook) buiten de gemeenschap, ook als dit niet uitdrukkelijk door de schenker is bepaald.
- Een schenking aan haar door haar ouders van € 50.000 (voor het huwelijk), gebruikt voor gedeeltelijke aflossing op de hypothecaire lening die partijen in verband met de aankoop van de woning in [plaats] bij haar ouders hadden gesloten, blijkend uit een schenkingsakte met uitsluitingsclausule. Die akte noemt het bedrag van
- Een schenking aan haar door haar ouders van € 20.000 (voor het huwelijk), gebruikt voor gedeeltelijke aflossing op de hiervoor genoemde hypothecaire lening, blijkend (onder meer) uit een aangifte schenkingsbelasting.
- Een schenking aan haar door haar ouders van de verschuldigde rente en aflossing
De rechtbank houdt het ervoor dat de uitsluitingsclausule op het gehele geschonken bedrag van € 50.000 betrekking had.
Dat de schenking alleen aan de vrouw zou zijn gedaan, kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid uit de aangifte schenkbelasting. Feitelijk staat niet eens vast dat deze aangifte destijds ook zo is ingediend. Indien uit de eindaflossing moet worden afgeleid dat dit bedrag op enig moment voor het huwelijk is geschonken (volgens de vrouw in 2014), blijft de reële mogelijkheid open dat het bedrag aan beide partijen is geschonken, omdat zij beiden tezamen de schuldenaars van de lening van de ouders waren. Tenslotte blijkt uit niets dat de ouders van de vrouw bij de schenking een uitsluitingsclausule hebben bedongen.
Voor zover de terugboekingen als schenking moeten worden aangemerkt, is de rechtbank mét de man van oordeel dat dit een schenking aan beide partijen betreft. Dat sprake was van een uitdrukkelijke schenking aan de vrouw alleen, zijnde één van de beide schuldenaars, is niet gebleken.
De vrouw stelt dat deze leer ook vóór het huwelijk van toepassing is op haar investering in de woning te [plaats] , naadloos gevolgd door de investering in de woning te [plaats] . Dit is niet juist. Niet is gebleken dat tussen partijen is overeengekomen dat aan de vrouw door de schenkingen, in afwijking van de geregistreerde 50/50 eigendom, feitelijk een groter deel van de woning toekwam dan aan de man en dat partijen onderling op die basis zouden afrekenen bij verkoop. Bij huwelijkse voorwaarden zouden partijen kunnen hebben overeenkomen dat de vrouw tot een groter deel gerechtigd was dan de man. Ook de man zou overigens bij huwelijkse voorwaarden aanspraak hebben kunnen maken op verrekening van zijn investeringen. Dit is echter niet gebeurd.
21 februari 2019). Bij de levering komt dan de verkoopprijs ter beschikking.
Zoals partijen uit die verkoopprijs de hypothecaire lening van de ouders hebben afgelost, moet het er bij een redelijke wetstoepassing voor gehouden worden dat op dat moment ook de geïnvesteerde € 50.000 van de vrouw ‘vrij’ kwam.
Het gevolg daarvan is dat de vrouw vanaf 21 februari 2019 aanspraak kan maken op toepassing van de beleggingsleer bij vergoeding door de gemeenschap.
Deze aflossingen zijn gedaan uit een door de man ontvangen gift na huwelijk en daarmee uit privé vermogen van de man. Ook op deze vermogensverschuiving is de beleggingsleer van toepassing.
(bij het transport van de woning te [plaats] ) € 50.000 geïnvesteerd. De man heeft op
29 oktober 2020 € 32.500 geïnvesteerd en op 31 december 2020 € 25.000.
Om al te ingewikkelde berekeningen te vermijden, zal om praktische redenen gerekend worden met een investering van € 57.500 per 1 december 2020.
Indien partijen gezamenlijk van mening zijn dat extra taxaties per februari 2019 en december 2020 de voorkeur verdienen, staat het hen natuurlijk vrij in zoverre van deze beschikking af te wijken.
19 februari 2019 rendeert met een percentage van (600.000 – 440.000)/4400 = 36,36%.
De vrouw ontvangt bij overdracht aan inbreng terug: € 68.180.
Het werkelijke bedrag wordt gevonden door in de rekensom de door [makelaarskantoor] te bepalen taxatiewaarde in te vullen waar nu de indicatieve waarde van 600.000 is ingevuld.
De rekensom luidt dan (bij een indicatieve taxatiewaarde van € 600.000) als volgt.
De belegging van de man van € 57.500 per (gemiddeld) 1 december 2020 rendeert met een percentage van (600.000 – 485.000)/4850 = 23,71%.
De man ontvangt bij overdracht aan inbreng terug: € 71.133.
Het werkelijke bedrag wordt gevonden door in de rekensom de taxatiewaarde in te vullen waar nu de indicatieve waarde van 600.000 is ingevuld.
€ 5.000, is aangekocht met de verkoopopbrengst van € 3.500 van de eerdere boot van de man. Door de vrouw is dit niet meer of onvoldoende bestreden.
De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat de boot voor een deel is bekostigd met privé-vermogen van de man (€ 3.500) en voor het andere deel met gemeenschapsvermogen
(€ 1.500).
De boot wordt daarom toegedeeld aan de man, onder de verplichting € 750 (de helft van
€ 1.500) te vergoeden aan de vrouw.
per datum indiening verzoekschrift bij helfte dienen te worden verdeeld.
€ 14.303, dat het saldo van de gezamenlijke rekening 50/50 wordt verdeeld en dat die rekening na verdeling wordt opgeheven.
€ 20.500 heeft ontvangen als schenking.
€ 20.500 op zijn bankrekening heeft laten staan, heeft hij een vergoedingsrecht ter hoogte van dit bedrag. Dan resteert een saldo van € 8.529 (29.029 – 20.500) op de bankrekeningen van de man per peildatum. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag bij het aangaan van het huwelijk al aanwezig was, zodat dit tot het privévermogen van de man behoort.
De man heeft ter zitting verklaard dat het saldo van € 22.832 waarover hij aan het begin van het huwelijk beschikte, gaandeweg grotendeels is opgebruikt. De rechtbank leidt daaruit af dat dit geld consumptief door hem is besteed, waardoor aan de man geen vergoedingsrecht toekomt ten aanzien van deze waardevermindering.
€ 25.000.
€ 25.000.
De man heeft gesteld dat hij niet bekend is met deze contanten. Nu hij het geld niet heeft meegenomen, kan het niet anders zijn dan dat de vrouw de contanten heeft meegenomen.
Daarom zal zowel het verzoek van de vrouw als dat van de man op dit punt worden afgewezen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de vrouw tegenover de uitgebreide en gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende onderbouwd dat de man zichzelf in de vorm van dividend of anderszins een groter inkomen uit het bedrijf zou hebben kunnen toekennen dan het salaris dat hij feitelijk aan zichzelf en – om fiscale redenen – de vrouw heeft toegekend.
Nu partijen gedurende het huwelijk hebben geleefd van de inkomsten uit de onderneming, zijn deze aldus ten bate van hen beiden gekomen.
Het verzoek van de vrouw op dit punt zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank begrijpt dat dit geen geschil meer is tussen partijen en zal het verzoek van de man, voor zover hij dit handhaaft, dan ook afwijzen.