ECLI:NL:RBNHO:2022:6643

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
C/15/327829 / KG ZA 22-228
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de verkoop van de gezamenlijke woning na echtscheidingsbeschikking

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen voormalig echtgenoten over de verkoop van hun gezamenlijke woning. De rechtbank Noord-Holland heeft op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de man, die in Saudi-Arabië verblijft, de verkoop van de woning zo snel mogelijk wil laten plaatsvinden. Hij stelt dat hij dubbele woonlasten moet betalen en dat de waarde van de woning kan dalen als de verkoop wordt uitgesteld. De vrouw daarentegen heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking en vraagt de verkoop van de woning te schorsen totdat er in hoger beroep is beslist. Zij heeft nog recht op voorgezet gebruik van de woning voor zes maanden en stelt dat zij in staat is de woning over te nemen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de verkoop van de woning moet worden geschorst. De vrouw heeft recht op voortgezet gebruik van de woning en het is onmogelijk om de woning op korte termijn aan een koper te leveren. De vrouw heeft belang bij de tijd om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen. De man heeft weliswaar een belang bij de verkoop, maar dit weegt niet op tegen het belang van de vrouw om de bestaande situatie te behouden totdat er duidelijkheid is over haar financiële mogelijkheden.

De rechtbank heeft de vorderingen van de man in conventie afgewezen en de vorderingen van de vrouw in reconventie toegewezen, met de beslissing dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 9 februari 2022 wordt geschorst totdat het hof hierover heeft beslist. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/327829 / KG ZA 22-228
Vonnis in kort geding van 19 juli 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] (Saudi Arabië),
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J.M. Kers te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. L.W. Castelijns te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
De zaak in het kort
Partijen zijn voormalig echtgenoten. In de echtscheidingsbeschikking is beslist dat de gezamenlijke woning van partijen moet worden verkocht. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking. De man wil dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht, omdat hij anders dubbele woonlasten moet gaan betalen en hij de overwaarde uit de woning nodig heeft. Bovendien is er volgens de man een gerede kans dat de te verwachten opbrengst van de woning zal dalen als de verkoop wordt uitgesteld.
De vrouw vraagt de verkoop van de woning te schorsen totdat in hoger beroep is beslist. Zij heeft nog 6 maanden recht op voorgezet gebruik van de woning. Bovendien stelt zij dat zij op korte termijn in staat is de woning over te nemen van de man, want zij heeft inmiddels een baan, krijgt geld van haar ouders en kan aanspraak maken op een hogere partneralimentatie dan de rechtbank heeft bepaald.
De voorzieningenrechter beslist dat de tenuitvoerlegging van de verkoop van de woning wordt geschorst. Vanwege het recht van de vrouw op het voortgezet gebruik van de woning is levering van de woning aan een koper op korte termijn hoe dan ook onmogelijk. De vrouw heeft er belang bij in de tussenliggende periode te kunnen onderzoeken of zij de woning kan overnemen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2022 met producties 1 tot en met 6 van de zijde van de man;
  • de conclusie van antwoord houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 4 van de zijde van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling van 5 juli 2022, waarbij namens de man pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn op 2 februari 2010 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit het huwelijk van partijen zijn twee thans minderjarige kinderen geboren, te weten [minderjarige 1] (14 jaar) en [minderjarige 2] (5 jaar).
2.2.
In 2018 hebben partijen een nieuwbouwwoning aan het [adres] [plaats 2] gekocht (hierna: de woning). De aan de woning verbonden hypothecaire geldlening bedroeg op 31 december 2021 € 269.599,--.
2.3.
Bij beschikking van 9 februari 2022 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de verdeling vastgesteld;
  • het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toegekend voor de duur van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
  • bepaald dat de man aan de vrouw kinderalimentatie (653 per maand per kind) en partneralimentatie (€ 1.060 per maand) moet betalen.
2.4.
In alinea 2.8.8 van de beschikking is over de woning het volgende bepaald:

2.8.8. Voornoemde verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen aan een makelaar in onroerend goed. Indien partijen niet binnen vier weken na datum van deze beschikking overeenstemming hebben over een makelaar, zal de rechtbank bepalen dat de voormalige echtelijke woning door [betrokkene], van Hugtenburg & de Vries Makelaars, Amsterdamstraat 15 - 17, 2032 PM te Haarlem , telefoonnummer 023-5250090, aan een derde wordt verkocht. Ieder van partijen is bevoegd de makelaar daartoe opdracht te geven. (…).”
2.5.
De man heeft in maart 2022 een makelaar ingeschakeld ([betrokkene]) teneinde verkoop van de woning te realiseren. De vrouw heeft daaraan geen medewerking verleend.
2.6.
De vrouw heeft op 9 mei 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 9 februari 2022 bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof). Daarbij heeft zij een incident opgeworpen tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (hierna: het schorsingsincident).
2.7.
Het hof heeft bepaald dat het hoger beroep tegen de echtscheiding en het door de vrouw ingestelde schorsingsincident zullen worden behandeld op de mondelinge behandeling van 25 juli 2022.
2.8.
Met ingang van 15 juni 2022 heeft de vrouw met haar werkgever een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd, met een proeftijd van twee maanden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. bepaalt dat dit vonnis de instemmende wilsverklaringen van de vrouw vervangt die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woning aan derden;
subsidiair
2. de vrouw gebiedt aan de verkopende makelaar ([betrokkene]) volledige medewerking te verlenen ter zake van de verkoop van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. de vrouw gebiedt medewerking te verlenen aan de levering van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. de vrouw gelast de woning uiterlijk één week vóór de datum van het passeren van de transportakte bij de notaris ten behoeve van de levering van de woning aan de nieuwe eigenaar te verlaten en leeg op te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging c.q. de executie van de beschikking van 9 februari 2022 ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning schorst totdat op het geschil in hoger beroep zal zijn beslist, dan wel een termijn in goede justitie bepaalt dat de executie wordt geschorst, althans een zodanige beslissing neemt omtrent de tenuitvoerlegging c.q. executie als de voorzieningenrechter juist acht.
3.4.
De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in reconventie

4.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding eerst de reconventionele vorderingen te bespreken.
4.2.
Voor de beoordeling van de vordering van de vrouw tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 9 februari 2022 (hierna “de Beschikking”), geldt de maatstaf zoals uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026), die als volgt kan worden samengevat:
  • Uitgangspunt is dat een veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd.
  • Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde (in dit geval: de vrouw) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door haar ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen (in dit geval: de man), bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
  • Hierbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.3.
De vrouw hoeft in dit geval geen nieuwe feiten en omstandigheden aan haar schorsingsvordering ten grondslag te leggen, omdat in de Beschikking de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet is gemotiveerd.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de te maken belangenafweging in het voordeel van de vrouw uitvalt, zodat haar vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
4.5.
De man verblijft op dit moment in Saudi Arabië, waar hij werkzaam is in de bouw. De man heeft ter onderbouwing van zijn belang bij de spoedige tenuitvoerlegging van de Beschikking betoogd dat hij niet naar Nederland kan terugkeren zolang de woning niet is verkocht. Terugkeer naar Nederland voor die tijd zou namelijk tot gevolg hebben dat de man zijn salaris zal zien halveren, terwijl hij in dat geval dubbele woonlasten zal moeten betalen: de lasten van de woning én de kosten van een tijdelijke huurwoning voor hem en zijn nieuwe partner en hun gezamenlijke dochter. Bovendien wil de man zijn deel van de overwaarde van de woning, die wordt geschat op € 250.000,--, gebruiken als startkapitaal voor zijn leven in Nederland, met name voor de aankoop van een andere woning. De man voelt zich gegijzeld in Saudi Arabië zolang de vrouw niet meewerkt aan de verkoop van de woning.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze belangen, afgewogen tegen de belangen van de vrouw, onvoldoende spoedeisend en zwaarwegend zijn om toewijzing van de vorderingen van de man te rechtvaardigen. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw op grond van de Beschikking recht heeft op het voortgezet gebruik van de woning tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Die termijn is nog niet aangevangen. Dit betekent dat het nog tenminste zes maanden duurt voordat de woning kan worden geleverd aan de toekomstige koper. De vaste lasten van de woning zullen dus - hoe dan ook - nog tenminste zes maanden door partijen moeten worden gedragen. Ook de overwaarde van de woning zal op zijn vroegst pas over zes maanden vrijkomen.
4.7.
De man heeft aangevoerd dat het feit dat de termijn van zes maanden nog niet is aangevangen, het gevolg is van misbruik van recht door de vrouw, die hoger beroep heeft ingesteld tegen de echtscheiding (waardoor de echtscheidingsbeschikking niet kon worden ingeschreven), terwijl zij in eerste aanleg zelf om de echtscheiding heeft verzocht.
De vrouw heeft aangevoerd dat het beroep tegen de echtscheiding is ingesteld om fiscale redenen, en heeft dat standpunt ook met een op zichzelf niet onplausibel betoog toegelicht..
De voorzieningenrechter is bij die stand van zaken van oordeel dat geen sprake is van een zo ernstige mate van misbruik van recht, dat de vrouw het recht op het voortgezet gebruik van de woning moet worden ontzegd.
4.8.
De man heeft er op gewezen dat de woning gedurende de termijn van zes maanden wel al kan worden verkocht. Volgens de man heeft hij daarbij een spoedeisend en zwaarwegend belang, omdat vanwege de stijgende hypotheekrente de koopprijzen van woningen snel dalen en dit ten koste gaat van de koopkracht van de man.
4.9.
Ook hierin volgt de voorzieningenrechter de man niet. Of de verkoopopbrengst van de woning lager zal zijn wanneer de verkoop enige tijd wordt uitgesteld, is ongewis. Daarbij komt dat als de woningprijzen inderdaad (blijven) dalen als gevolg van een veranderende woningmarkt, dit ook invloed zal hebben op het prijsniveau van een de door de man met gebruik van zijn deel van de verkoopopbrengst aan te kopen woning. De man heeft zijn belang op dit punt onvoldoende concreet toegelicht.
4.10.
De vrouw heeft haar belang toegelicht met het betoog dat zij de woning wil overnemen van de man en daartoe mogelijk op korte termijn in staat zal zijn. Zij heeft inmiddels een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd, maar moet de proeftijd van twee maanden afwachten voordat zij een financieringsaanvraag kan doen. Daarnaast zullen de ouders van de vrouw binnenkort een aanzienlijk geldbedrag verstrekken aan de vrouw. Bovendien is volgens de vrouw het bedrag van de partneralimentatie in eerste aanleg op basis van onjuiste uitgangspunten berekend. De correcte vaststelling van de partneralimentatie in hoger beroep zal de leencapaciteit van de vrouw verder vergroten, aldus de vrouw.
De man heeft in reactie daarop verklaard dat het niet uitgesloten is dat de vrouw in staat zal zijn de woning over te nemen. Ook heeft de man verklaard daaraan medewerking te willen verlenen, indien de vrouw aantoont dat zij daartoe financieel in staat is. Dat heeft de vrouw tot nu toe niet gedaan, aldus de man.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij deze stand van zaken het belang van de man om tot onmiddellijke verkoop van de woning over te gaan, minder zwaar weegt dan het belang van de vrouw bij een tijdelijk behoud van de bestaande situatie. De eerstkomende zes maanden is het behalen van het doel van de man (het wegvallen van de lasten van de woning en het vrijkomen van de overwaarde) hoe dan ook niet haalbaar, terwijl de vrouw er belang bij heeft om enige tijd gelegenheid te krijgen om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen van de man. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat over de (financierings)mogelijkheden van de vrouw - uitgaande van de juistheid van de eigen stellingen van de vrouw en gegeven de datum van mondelinge behandeling van het hoger beroep - al op redelijk korte termijn duidelijkheid zou kunnen ontstaan. Een termijn van drie jaar voor de onverdeeldheid van de woning, zoals de vrouw verzoekt in hoger beroep en waartegen de man bezwaar maakt, is (wederom uitgaande van de eigen stellingen van de vrouw) in dat geval wellicht niet nodig.
4.12.
Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat aanleiding bestaat om de tenuitvoerlegging van de Beschikking, wat betreft de verdeling van de woning, tijdelijk te schorsen.
4.13.
De vrouw heeft ook bij het hof een incident opgeworpen tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad van de Beschikking (het schorsingsincident). Het schorsingsincident zal worden behandeld door het hof op de mondelinge behandeling van 25 juli 2022. In de geschetste processuele constellatie ligt het in de rede om het hof voor het verder voortduren van de schorsing “aan de knoppen” te laten. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat de tenuitvoerlegging zal worden geschorst totdat het hof in het schorsingsincident heeft beslist. In die zin wordt de vordering van de vrouw toegewezen. Bij deze vordering heeft de vrouw een voldoende spoedeisend belang, omdat de man al is begonnen met de verkoop van de woning op grond van de Beschikking .
4.14.
In de vordering van de vrouw ligt besloten dat zij verlangt dat de voorzieningenrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Aldus zal geschieden.
4.15.
Omdat partijen ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in conventie
4.16.
Hetgeen in reconventie is overwogen, leidt tot het oordeel dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen ook de proceskosten in conventie tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie;
5.3.
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van 9 februari 2022 ten aanzien van de verdeling van de woning totdat door het hof op het door de vrouw ingestelde schorsingsincident is beslist;
5.4.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 19 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538