ECLI:NL:RBNHO:2022:6622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
15/237929-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drugshandel, voorhanden hebben van drugs en vuurwapen, medeplegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1989 te Amsterdam, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne aan een afnemer in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 2 september 2021. Daarnaast werd hem verweten dat hij op 2 september 2021 samen met een ander opzettelijk een hoeveelheid verdovende middelen aanwezig had, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het meer of anders ten laste gelegde. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder DNA-onderzoek, vastgesteld dat de verdachte samen met zijn zus betrokken was bij de drugshandel en het voorhanden hebben van de drugs en het vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/237929-21 (P)
Uitspraakdatum: 26 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te Amsterdam,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 2 juli 2021 tot en met 2 september 2021 te Purmerend, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam] , een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde die cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 2 september 2021 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( A) ongeveer 30 wikkels/ponypacks (15,54 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( B) ongeveer 15 wikkels/ponypacks (10,50 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( C) 11,65 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ( D) ongeveer 61 wikkels (41,28 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( E) ongeveer 6,47 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ( F) ongeveer 9,45 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ( G) 218 wikkels (113,12 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( H) 208 tabletten (90,04 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- ( I) 62 tabletten (20,25 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- ( J) 5 tabletten (1,81 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- ( K) 2 tabletten (0,77 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- ( L) 2 tabletten (0,83 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of
- ( M) een zak met kristallen (161,14 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde die amfetamine en/of die cocaïne en/of die MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 2 september 2021 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (kaliber 7.65x17 millimeter), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten: 28, althans een of meerdere patro(o)n(en) (kaliber 7.65x17 millimeter) voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Er is sprake van medeplegen bij de feiten 1 en 2. Ten aanzien van het vuurwapen valt niet te rijmen dat de verdachte zegt dat hij niet wist dat er een vuurwapen in de tas zat, gelet op de uitkomsten van het DNA-onderzoek en het feit dat hij de dozen, waarin de tas met het vuurwapen en de munitie zijn aangetroffen, naar binnen heeft gebracht. Er is twee keer een hoge waarschijnlijkheidsmaat uit het DNA-onderzoek gebleken, waaronder bij het DNA-materiaal dat is aangetroffen op de binnenzijde van de loop van het wapen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat de zus van de verdachte (medeverdachte [medeverdachte] ) pakketjes heeft klaargelegd op verzoek van de verdachte en dat niet duidelijk is hoe vaak dat is gebeurd. De verdachte heeft bevestigd dat hij een keer gevraagd heeft aan zijn zus om wat klaar te leggen. Dit zou gaan om de keer dat het ophalen van het pakket door de politie werd geobserveerd. Dat door de verdachte drugs in de woning van zijn zus zijn geplaatst en dat er in ieder geval één keer drugs zijn neergelegd door de zus van de verdachte, volgt uit de afgelegde verklaringen. Er zijn geen aanwijzingen dat dit over een langere periode dan 1-2 weken is gebeurd. Ook kan uit het dossier niet worden afgeleid dat [naam] heeft betaald voor iets wat aan hem is geleverd, zodat hooguit zou kunnen worden aangenomen dat de verdachte aan [naam] cocaïne heeft verstrekt in een periode van één tot maximaal twee weken. De verdediging verzoekt de verdachte vrij te spreken van het meer of anders ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd, behalve voor wat betreft het ten laste gelegde medeplegen. De verdediging verzoekt de verdachte daarvan vrij te spreken. De zus van verdachte ontkent bekendheid met de aanwezigheid van de in de tenlastelegging beschreven substanties. Andere mogelijke medeplegers zijn binnen het onderzoek niet naar voren gekomen.
Tenslotte heeft de raadsman ten aanzien van feit 3 integrale vrijspraak bepleit. De verdachte was niet op de hoogte van de aanwezigheid van het vuurwapen in de doos. Verder betekent het enkel aantreffen van DNA van de verdachte op een wapen nog geen beschikkingsmacht. In dit geval is er volgens de raadsman een goede verklaring voor het aantreffen van DNA van de verdachte op het wapen, namelijk dat het in een object is aangetroffen dat de verdachte heeft aangeraakt en waarvan hij ook de inhoud heeft aangeraakt. Overdracht van DNA van het ene op het andere object is in zo'n situatie goed mogelijk. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het wapen toen het werd aangetroffen voorhanden heeft gehad. Op het wapen is DNA van anderen aangetroffen en het is goed mogelijk dat een ander dan de verdachte het wapen in de doos heeft gelegd. Ten tijde van het aantreffen van het wapen was niet duidelijk wanneer de verdachte voor het laatst in de woning van zijn zus was geweest.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewezenverklaring
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1, 2 en 3
Het verstrekken van cocaïne (feit 1)
De verdachte heeft kort weergegeven ter zitting bekend dat hij enkele malen een pakketje met drugs heeft klaargelegd in de woning van zijn zus ( [adres] ) en dat zijn zus deze pakketjes op zijn aangeven in de meterkast legde die zich buiten de voordeur van de woning bevond, zo ook op 2 september 2021. Hij nam contact op met [naam] als een pakketje in de meterkast lag. Verder heeft hij op zitting verklaard dat hij de pakketjes zelf klaarmaakte en dat hij zelf ook een paar keer een pakketje in de meterkast heeft neergelegd. De verdachte wist dat het om pakketjes met cocaïne ging. Volgens zijn verklaring is hij met het voorgaande maximaal twee weken voor zijn aanhouding op 2 september 2021 begonnen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat zowel de verdachte als zijn zus (medeverdachte [medeverdachte] ) hebben verklaard dat zij enkele malen pakketjes met verdovende middelen voor [naam] in de meterkast buiten de woning van de zus van de verdachte hebben gelegd. Afnemer [naam] zegt in zijn verklaring over het ophalen van de pakketjes uit de meterkast dat het om cocaïne ging en verder “als ze weten dat ik kom, dan is die altijd open”. Zijn zus handelde op aanwijzing van de verdachte, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdstip waarop zij de pakketjes in de meterkast moest leggen en stelde haar huis en meterkast ter beschikking van de drugshandel. Haar rol lijkt daarmee minder dominant en sturend te zijn geweest dan die van de verdachte, maar dat neemt niet weg dat bij de verstrekking van cocaïne aan [naam] sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat daarmee naar het oordeel van de rechtbank sprake is van medeplegen.
Wat betreft de pleegperiode gaat de rechtbank uit van de verklaring van de verdachte, nu de overige bewijsmiddelen onvoldoende concrete aanwijzingen bevatten voor een eerdere betrokkenheid van de verdachte bij het verstrekken van cocaïne aan [naam] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 opzettelijk meermalen een hoeveelheid cocaïne heeft verstrekt en afgeleverd aan [naam] .
Het voorhanden hebben van drugs (feit 2)
De verdachte heeft bekend dat hij wist van de aanwezigheid van de in de woning van zijn zus aangetroffen drugs en dat hij daarvoor de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij de drugs in de woning heeft binnengebracht in twee plastic bakken en dat hij uit die bakken zelf ook spullen heeft gehaald. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs in de woning van zijn zus en dat deze drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat ook de zus van de verdachte moet hebben geweten dat de drugs op 2 september 2021 in haar woning aanwezig waren en dat zij daarover direct kon beschikken. Zij was immers de hoofdbewoonster van de woning en de drugs werden aangetroffen in een niet afgesloten slaapkamer tegenover de buitendeur, goed zichtbaar in een half open plastic doos met resten wit poeder op en naast de doos. De verdachte kwam regelmatig langs en had een sleutel van de woning. De zus van de verdachte heeft er mee ingestemd dat de dozen in een slaapkamer van haar woning werden bewaard en uit de bewezenverklaring van feit 1 valt af te leiden dat de medeverdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne. Niet valt in te zien, gelet op haar betrokkenheid bij de verstrekking van cocaïne, die tezamen met een hoeveelheid andere soorten verdovende middelen werd bewaard, dat zij daarvan niet op de hoogte was. Dit leidt tot de conclusie dat zowel de verdachte als zijn zus wisten van de aanwezigheid van de verschillende soorten drugs in de woning en dat de drugs zich in de machtssfeer van beiden bevonden. En hoewel ook voor feit 2 geldt dat de rol van de verdachte daarin dominant en sturend is geweest, neemt dat niet weg dat de verdachte en zijn zus daarbij voldoende nauw en bewust hebben samengewerkt, zodat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 2 september 2021 samen met de een ander opzettelijk een hoeveelheid verdovende middelen aanwezig heeft gehad.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 3)Bij de doorzoeking van de woning is in de onderste plastic zwarte bak een tas met een vuurwapen aangetroffen. Uit nader onderzoek bleek dat het in beslag genomen vuurwapen een pistool betreft en dat in dezelfde tas ook munitie zat, bestemd en geschikt om met het in beslag genomen pistool te worden verschoten. Op het vuurwapen is op verschillende plekken DNA-materiaal aangetroffen. Van de bemonstering van de buitenzijde van het vuurwapen is het DNA-mengprofiel van minimaal vier personen vastgesteld. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat dit het DNA van de verdachte en drie onbekende anderen betreft dan het DNA van vier onbekende anderen. Van de bemonstering aan de binnenzijde van de loop van het vuurwapen is het DNA-mengprofiel van twee personen vastgesteld. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat dit het DNA van de verdachte en de andere onbekende persoon betreft dan het DNA van twee onbekende anderen. Tenslotte is uit de bemonstering van de ruwe delen van het vuurwapen gebleken dat hierop het DNA-mengprofiel van twee personen is vastgesteld. Het is meer dan 860 miljoen keer waarschijnlijker dat dit het DNA van de verdachte en de andere onbekende persoon betreft dan het DNA van twee onbekende anderen.
De rechtbank acht het door de raadsman aangedragen scenario van DNA-overdracht, onder de door hem geschetste omstandigheden of anderszins, niet aannemelijk. Daarbij betrekt de rechtbank dat het DNA van de verdachte onder meer op de binnenzijde van de loop van het vuurwapen is aangetroffen, terwijl dit vuurwapen zich bevond in een tas in de onderste doos. De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de tas acht de rechtbank daarom hoogst onaannemelijk. De tas is aangetroffen in de plastic doos, die door de verdachte zelf in de woning van de medeverdachte is neergezet en waaruit hij zelf spullen heeft gehaald. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wist dat het wapen en de munitie daar lag en dat hij beschikkingsmacht had over het vuurwapen en de munitie. Het vuurwapen en de munitie zijn immers aangetroffen in de door de verdachte in de woning neergezette plastic dozen. De verdachte had een sleutel van de woning van de medeverdachte en heeft verklaard daar regelmatig aanwezig te zijn geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het wapen door de verdachte daar werd bewaard en de verdachte aldus op 2 september 2021 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op meerdere tijdstip pen in of omstreeks de periode van 21 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 te Purmerend, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt aan [naam] , een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Feit 2
hij op 2 september 2021 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( A) ongeveer 30 wikkels/ponypacks (15,54 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- ( B) ongeveer 15 wikkels/ponypacks (10,50 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- ( C) 11,65 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
- ( D) ongeveer 61 wikkels (41,28 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- ( E) ongeveer 6,47 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
- ( F) ongeveer 9,45 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
- ( G) 218 wikkels (113,12 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- ( H) 208 tabletten (90,04 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- ( I) 62 tabletten (20,25 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- ( J) 5 tabletten (1,81 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- ( K) 2 tabletten (0,77 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- ( L) 2 tabletten (0,83 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) en
- ( M) een zak met kristallen (161,14 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine).
Feit 3
hij op 2 september 2021 te Purmerend, ,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (kaliber 7.65x17 millimeter), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten: 28 patronen (kaliber 7.65x17 millimeter) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De reclassering heeft in zijn rapport aangegeven dat het onwenselijk is dat de verdachte terug zou moeten naar detentie. De financiële gevolgen zouden voor hem groot zijn. Zijn onderneming zal failliet gaan en hij zal zijn huis kwijtraken. Hierdoor wordt ook zijn gezin getroffen. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) lager liggen dan de eis van de officier van justitie. Het vertrekpunt zou negen maanden moeten zijn. De feiten 1 en 2 dienen samengevoegd te worden, zodat je op zes en een halve maand zou komen. Daarvan zou een deel voorwaardelijk kunnen worden opgelegd. Echter, er dient ook tegemoet te worden gekomen aan de belangen van de verdachte, die volgens de raadsman onvoldoende bij de eis van de officier van justitie zijn betrokken. De raadsman heeft daarom verzocht om een werkstraf op te leggen, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zodat de verdachte niet terug hoeft naar detentie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn zus, in een sturende rol, schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Tevens had de verdachte in de woning van zijn zus een voorraad cocaïne en een hoeveelheid amfetamine en MDMA/MDA van totaal ruim 300 gram netto voorhanden. De verdachte is hierdoor medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De combinatie van de handel in drugs en het in bezit hebben van voorwerpen die in strijd zijn met de Wet wapens en munitie acht de rechtbank zorgelijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een Opiumwetdelict is veroordeeld. De rechtbank weegt dit ten voordele van de verdachte mee.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 27 juni 2022 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit dit rapport blijkt onder meer het volgende:
De reclassering acht het risico op recidive, letselschade en onttrekking laag. Er is sprake van stabiliteit op de meeste leefgebieden en de verdachte heeft geen hulpvragen. Daarnaast lijkt het justitiecontact, zijn voorarrest en de gevolgen die dit heeft gehad voor zowel de verdachte als zijn gezin voldoende afschrikkende werking te hebben gehad. Hij geeft namelijk aan dat hij dit met name vanwege de gevolgen voor zijn gezin nooit meer zou doen.
De reclassering ziet dan ook contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. De verdachte is de kostwinnaar in zijn gezin. Zijn vrouw heeft een uitkering en kan hiervan niet de hypotheek betalen en hun gezin onderhouden. Wanneer hij geen inkomen genereert bestaat er de mogelijkheid dat zij hun huis verliezen.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen het opleggen van een vrijheidsbenemende straf passend is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is bij de hoeveelheid tussen de 200 en 500 gram als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf van twee maanden en voor het handelen van drugs betreffende een periode van minder dan een maand een gevangenisstraf van drie maanden. Ten aanzien van het vuurwapen- en munitiebezit is als uitgangspunt een gevangenisstraf van vier maanden vermeld. Nu de feiten sterk met elkaar samenhangen, zal de rechtbank dat ten voordele van de verdachte verdisconteren in de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van de landelijke en een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van 180 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 180 uur passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2 en 10 van de Opiumwet,
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
79 (negenenzeventig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mrs. M. Visser en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2022.
Mr. M. Visser en mr. D.J. Straathof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.