In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke straf waren verbonden. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke gevangenisstraf van 365 dagen ten uitvoer zou leggen, omdat de veroordeelde de voorwaarden niet had nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan zijn meldplicht heeft gehouden en dat hij meerdere keren de regels van de reclassering heeft overtreden. Ondanks een officiële waarschuwing heeft hij zijn gedrag niet veranderd.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard, maar heeft besloten om slechts een gedeelte van de voorwaardelijke straf, namelijk 182 dagen, ten uitvoer te leggen. Dit besluit is genomen met inachtneming van het feit dat het vonnis nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden te laten vervallen afgewezen, omdat dit een wijziging van een nog niet onherroepelijk vonnis zou betekenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bijzondere voorwaarden in stand blijven, gezien de omstandigheden van de zaak en de noodzaak voor toezicht op de veroordeelde.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd en de relevante juridische overwegingen uiteengezet, waaronder verwijzingen naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.