ECLI:NL:RBNHO:2022:6608

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
15/298524-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met gedeeltelijke tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke straf waren verbonden. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke gevangenisstraf van 365 dagen ten uitvoer zou leggen, omdat de veroordeelde de voorwaarden niet had nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan zijn meldplicht heeft gehouden en dat hij meerdere keren de regels van de reclassering heeft overtreden. Ondanks een officiële waarschuwing heeft hij zijn gedrag niet veranderd.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard, maar heeft besloten om slechts een gedeelte van de voorwaardelijke straf, namelijk 182 dagen, ten uitvoer te leggen. Dit besluit is genomen met inachtneming van het feit dat het vonnis nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden te laten vervallen afgewezen, omdat dit een wijziging van een nog niet onherroepelijk vonnis zou betekenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bijzondere voorwaarden in stand blijven, gezien de omstandigheden van de zaak en de noodzaak voor toezicht op de veroordeelde.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd en de relevante juridische overwegingen uiteengezet, waaronder verwijzingen naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/298524-19
Uitspraakdatum: 26 juli 2022
Verschenen
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling (ex artikel 6:6:21 Sv)
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2022 in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 29 juni 2022 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 17 september 2020 in deze zaak aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de veroordeelde de aan die voorwaardelijke straf verbonden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

2.Procesverloop

Bij vonnis van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 17 september 2020 is de veroordeelde (wegens diverse strafbare feiten) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 552 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvan 365 dagen voorwaardelijk met het bevel dat het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van drie jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende deze proeftijd niet heeft nageleefd de bijzondere voorwaarden dat hij:
- zich meldt bij de reclassering;
- zich laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) De Woenselse Poort
of een soortgelijke zorginstelling;
- zich laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de
reclassering, welke behandeling start na afronding van de klinische opname;
- verblijft in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke
opvang, te bepalen door de reclassering.
De rechtbank heeft aan de reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c lid 6 Sr gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank heeft bevolen dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het vonnis is nog niet onherroepelijk geworden.
De onderhavige vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 12 juli 2022. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht. Tevens waren aanwezig [reclasseringswerker 1] en [reclasseringswerker 2] , werkzaam als reclasseringswerkers bij GGZ Fivoor Haarlem.

3.Informatie van de reclassering

De officier van justitie heeft zijn vordering gebaseerd op het op 22 juni 2022 door [reclasseringswerker 2] als toezichthouder werkzaam bij GGZ Fivoor Haarlem opgemaakte rapport ‘Advies aan opdrachtgever’. Dit rapport houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
De veroordeelde is na aanvang van het reclasseringstoezicht geplaatst bij begeleid
wonen in Hoofddorp. Hier heeft hij meermaals de regels van de woonvorm overtreden. Hij heeft op 25 augustus 2021 hier een waarschuwing voor ontvangen van de reclassering. Dit heeft echter niet geleid tot het gewenste resultaat. Hij is tevens meermaals geschorst van de nachtopvang in Haarlem vanwege agressie onder invloed van verdovende middelen. Hier is hij geplaatst nadat hij uit het begeleid wonen traject in Hoofddorp is gezet. Ook is hij eenmaal boos geworden op de beveiliging omdat hij onder invloed de nachtopvang niet mocht betreden. De veroordeelde zou, nadat hij was weggestuurd, zijn teruggekeerd met een mes dat hij buiten had verstopt. Sinds april 2022 is hij niet meer verschenen bij de reclassering of bij zijn behandeling bij het Ambulant Centrum Fivoor. De reclassering neemt wekelijks telefonisch contact met hem op om hem te wijzen op zijn verplichtingen en uit te nodigen. Echter zegt hij de afspraken bij de reclassering op de dag zelf af en houdt het contact met de behandelaar af.
Ter zitting heeft [reclasseringswerker 2] het rapport nader toegelicht.
Er is contact geweest met de veroordeelde in de periode april tot 21 juni 2022. Hij heeft zich echter niet gemeld. Hij heeft expliciet aangegeven niet opgenomen te willen worden. Er zijn zorgelijke uitspraken door hem gedaan, waardoor er nu meerdere mensen met een AWARE knop lopen. De veroordeelde is inmiddels weer in aanraking gekomen met de politie.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting de vordering tenuitvoerlegging aangepast in die zin dat zij heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat een deel van de voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten 182 dagen, ten uitvoer wordt gelegd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de veroordeelde niet heeft meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden, ook niet nadat hij een laatste waarschuwing van de reclassering heeft ontvangen. Hij legt de schuld buiten zichzelf. De officier van justitie heeft een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd, omdat het vonnis nog niet onherroepelijk is. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden, verbonden aan het resterende voorwaardelijke deel, te laten vervallen, nu de veroordeelde naar verwachting in de toekomst niet zal meewerken aan de bijzondere voorwaarden en de reclassering ook geen mogelijkheden meer ziet om hem te begeleiden.

5.Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair bepleit om de vordering af te wijzen en subsidiair om deze voor een deel, te weten drie maanden, toe te wijzen. Uit het eerder gewezen vonnis is gebleken dat de veroordeelde hulp nodig heeft en daarom zijn destijds ook de bijzondere voorwaarden opgenomen. Hij is wel degelijk gemotiveerd, maar heeft daarbij wel hulp nodig. Gezien zijn problematiek is het niet zo zeer een zwart-wit-zaak en dient de veroordeelde nog een laatste kans te krijgen. Het kan zijn dat deze reclasseringswerker het niet ziet zitten met hem, maar dat een wisseling van reclasseringswerker er wel voor zal zorgen dat hij zich volledig zal inzetten.
Het vonnis van de rechtbank is nog niet onherroepelijk. Daarom acht de raadsman, indien de rechtbank het primaire standpunt zal afwijzen, subsidiair maximaal drie maanden passend voor deze zaak.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde zich binnen de proeftijd niet heeft gehouden aan de direct uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden. Dit blijkt uit de rapportage van GGZ Fivoor van 22 juni 2022 en de toelichting daarop van de reclassering ter zitting. De veroordeelde houdt zich niet aan zijn doorlopende meldplicht en is al langere tijd niet meer op kantoor bij de reclassering verschenen. De veroordeelde was moeilijk bereikbaar voor de reclassering. Zijn verklaring dat zijn telefoon het niet goed deed, is daarvoor onvoldoende. Ook nadat hij op 25 augustus 2021 een officiële waarschuwing heeft gekregen, heeft de veroordeelde zijn houding niet veranderd en is hij onverminderd doorgegaan met het overtreden van de bijzondere voorwaarden, hetgeen aan hem zelf te wijten is.
Op grond van het voorgaande is de vordering van de officier van justitie gegrond en kan in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank overweegt in verband daarmee het volgende.
Het vonnis in eerste aanleg is nog niet onherroepelijk. In het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2017 (ECLI:HR:2017:3186) is beslist dat mede blijkens de wetsgeschiedenis de in de artikelen 14e en (toen nog) 14g respectievelijk 77za en (toen nog) 77dd Sr neergelegde regeling - het dadelijk uitvoerbaar verklaren van gestelde voorwaarden en het bij overtreding daarvan door de rechter gelasten van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf - ertoe strekt dat de last tot (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging ook kan worden gegeven als de uitspraak waarin de algemene en bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, nog niet onherroepelijk is.
De Hoge Raad heeft in dit arrest overwogen dat in dit geval met bijzondere terughoudendheid van de bevoegdheid tot het doen van een vordering tot tenuitvoerlegging gebruik moet worden gemaakt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf moet worden gelast, maar gelet op de omstandigheid dat het vonnis nog niet onherroepelijk is, een gedeeltelijke tenuitvoerlegging thans opportuun is. De rechtbank zal daarom gelasten dat een gedeelte van de voorwaardelijke opgelegde straf, te weten 182 dagen ten uitvoer wordt gelegd.
De officier van justitie heeft voorts verzocht om de aan het resterende deel van de voorwaardelijke straf verbonden bijzondere voorwaarden te laten vervallen. Dit zou echter betekenen dat de rechtbank een veroordeling in een nog niet onherroepelijk geworden vonnis op een belangrijk onderdeel zou wijzigen, terwijl de strafzaak in hoger beroep nog loopt. Dit acht de rechtbank niet in lijn met de in het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad genoemde bijzondere terughoudendheid in een geval waarin een vonnis nog niet onherroepelijk is geworden. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen zodat de bijzondere voorwaarden in stand blijven.

7.Beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering ten dele toe voor de duur van
182 dagen;
- beveelt de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
365 dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van
17 september 2020in de zaak met parketnummer 15/298524-19 aldus, dat van die straf een gedeelte, groot
182 dagen, wordt ten uitvoer gelegd.
-wijst de vordering voor het overige af.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mrs. M. Visser en J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2022.
Mr. M. Visser en mr. D.J. Straathof zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.