ECLI:NL:RBNHO:2022:6607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
15/088959-22 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor uitvoer van MDMA

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 april 2022 te Schiphol opzettelijk ongeveer 15 kilo MDMA buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 4 juli 2022 heeft de officier van justitie, mr. L. Rienks, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.A.J. Purperhart, heeft geen verweren gevoerd ten aanzien van het bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op Schiphol twee koffers heeft ingecheckt, waarin 15.038,5 gram MDMA was aangetroffen. De verdachte verklaarde dat hij door een man, aangeduid als [naam 1], was gevraagd om de koffers naar Spanje te brengen, waarvoor hij 2.000 euro per koffer zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij een illegale stof vervoerde, wat voorwaardelijk opzet op de uitvoer van MDMA opleverde.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden van zijn detentie. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/088959-22 (P)
Uitspraakdatum: 18 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 09 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde 3,4 methyleendioxymethamfetamine (MDMA) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het bewijs geen verweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 9 april 2022 te Schiphol twee blauwe rolkoffers heeft ingecheckt voor een vlucht met als bestemming Madrid. In deze koffers zijn vier pakketten aangetroffen met in totaal 15.038,5 gram van een materiaal bevattende MDMA.
De verdachte heeft ter terechtzitting, in afwijking van zijn eerdere verklaring bij de Koninklijke Marechaussee, verklaard dat een man die hij ‘ [naam 1] ’ of ‘ [naam 2] ’ (hierna: [naam 1] ) noemt, aan hem heeft gevraagd iets naar Spanje te brengen. De verdachte zou daar 2.000 euro per koffer voor ontvangen. De verdachte heeft zakken met kleding meegenomen naar station Hoofddorp, waar hij [naam 1] heeft getroffen. [naam 1] had twee koffers mee genomen en heeft de kleding in de koffers gestopt. De koffers voelden zwaar aan, aldus de verdachte. [naam 1] heeft vervolgens een foto van de verdachte gemaakt en aangegeven dat ‘iemand in het wit’ bij aankomst in Madrid buiten de luchthaven op de verdachte zou wachten. De verdachte is met de koffers naar Schiphol gereisd en heeft de betreffende koffers ingecheckt. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij iets illegaals vervoerde, maar dat hij niet wist dat het MDMA betrof.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte door de uitvoer van twee koffers met een illegale en voor hem onbekende inhoud, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zou uitvoeren, waarmee voorwaardelijk opzet op de uitvoer van MDMA bewezen kan worden geacht.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht met betrekking tot de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft in dat kader onder meer gewezen op de schulden van de verdachte en de opleiding tot gastheer die de verdachte bij het [(...)] volgt. Verder verblijft de verdachte in verband met zijn veiligheid op een extra zorgafdeling en heeft depressieve klachten. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd doorgebracht in voorarrest, met eventueel een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een (maximale) taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van ongeveer 15 kilogram MDMA. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was zo groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder witwassen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 2 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Bij de uitvoer van een hoeveelheid van 10 tot 20 kilo betreft dit een gevangenisstraf van 48 tot 60 maanden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, mede gelet op de ernst van het feit, onvoldoende aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf op te leggen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van dit feit en het feit dat de verdachte bezig is met een vervolgopleiding, komt de rechtbank wel tot een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan aangegeven in de LOVS. De rechtbank houdt tevens rekening met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij, aangezien detentie hem mede vanwege zijn persoonlijke omstandigheden zeer zwaar valt, op een extra zorgafdeling verblijft en medicatie gebruikt voor zijn depressieve gedachten, paniekaanvallen en slaapproblemen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 42 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 [tweeënveertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Broekhof, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van griffiers mr. M.T. Sluis en mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2022.