ECLI:NL:RBNHO:2022:6604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
15/081957-22 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor invoer van heroïne met voorwaardelijk opzet

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 april 2022 op Schiphol 3,4 kilogram heroïne had ingevoerd. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van heroïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie, mr. J.A. Huibers, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.L. Louwerse, pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 4 juli 2022 werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de kans dat er verdovende middelen in zijn bagage zaten. De verdachte had een koffer aangenomen zonder deze te controleren, wat leidde tot de conclusie dat hij voorwaardelijk opzet had op de invoer van de heroïne.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid heroïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/081957-22 (P)
Uitspraakdatum: 18 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Huibers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 02 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu hij geen (vol of voorwaardelijk) opzet had op de invoer van de in zijn koffer aangetroffen heroïne. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat hoogstens de overtredingsvariant van artikel 2 onder A van de Opiumwet kan worden bewezenverklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van heroïne in Nederland, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 2 april 2022 van Nairobi naar Nederland is gevlogen. Bij aankomst op luchthaven Schiphol is in de koffer van de verdachte 3,4 kilogram heroïne aangetroffen.
Vooropgesteld wordt dat in zaken waarbij bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier bekend wordt verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage. Van een uitzondering op dit uitgangspunt kan slechts sprake zijn indien er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met die inhoud niet bekend was, waardoor het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte zou worden betaald om te vliegen met een koffer waarin iets verstopt zat. Volgens de verdachte ging het hierbij om geheime documenten die in de voering van de koffer verstopt zouden zijn door of op aanwijzen van ene [naam] , die de verdachte anderhalve week voor zijn reis voor het eerst (fysiek) had ontmoet. Deze geheime documenten heeft de verdachte niet in de koffer gezien. Bij het bepalen van de reisroute spraken de verdachte en [naam] over welke scanapparaten op luchthavens werden gebruikt. Naar aanleiding daarvan regelde [naam] de tickets voor de verdachte. Er zou daardoor sprake zijn van een lange reis voor de verdachte, waardoor de verdachte tegen [naam] heeft opgemerkt dat sprake was van een ‘safari’. De verdachte kende degene die de koffer heeft gebracht en degene die de koffer in ontvangst zou nemen niet. De verdachte heeft naar eigen zeggen nog aan [naam] gevraagd of er geen drugs in de koffer waren verstopt, hetgeen er naar het oordeel van de rechtbank op duidt dat de verdachte zich wel degelijk bewust was van de kans daarop, maar hij heeft vervolgens genoegen genomen met de enkele ontkenning van [naam] . Door onder deze ongebruikelijke omstandigheden een koffer in ontvangst te nemen zonder te controleren wat er in de koffer verstopt zat, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de koffer verdovende middelen als heroïne verborgen zouden zijn.
Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij heroïne zou invoeren in Nederland. De verdachte had daarom voorwaardelijk opzet op die invoer.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – een lagere straf aan hem op te leggen dan aangegeven in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is vanuit Kenia naar Nederland gereisd met 3,4 kilogram heroïne in zijn koffer. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan de invoer van deze voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid heroïne was zo groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van ook zware criminaliteit, zoals levensdelicten en ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS als uitgangspunt. Bij de invoer van een hoeveelheid van 3 tot 4 kilogram is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 30 maanden in dit geval passend is en moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Broekhof, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van griffiers mr. M.T. Sluis en mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2022.
Mrs. Broekhof, Hesselink en Singeling zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.