ECLI:NL:RBNHO:2022:6602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
15/272113-19 (ontneming) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door het Openbaar Ministerie. De vordering was gebaseerd op een eerdere veroordeling van de veroordeelde, die op 1 december 2020 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor drugshandel en witwassen. De officier van justitie had een bedrag van € 28.640,- gevorderd, dat volgens hem als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 april 2022 zijn de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de vordering onvoldoende was onderbouwd. Er was geen bewijs dat het gevorderde bedrag daadwerkelijk als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat het Openbaar Ministerie de plicht heeft om aan te tonen dat de veroordeelde voordeel heeft behaald uit de bewezen strafbare feiten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de ontnemingsrapportage en het vonnis geen houvast boden voor de vaststelling van het gevorderde bedrag. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot ontneming afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/272113-19 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 4 mei 2022
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
25 maart 2022in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid Sr in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans extramuraal gedetineerd onder verantwoordelijkheid van [detentieadres] ,
hierna ook te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 25 maart 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank een bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid Sr zal vaststellen op
€ 28.640,-en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die bij vonnis van deze rechtbank van 1 december 2020 bewezen zijn verklaard, meer in het bijzonder het onder 3. bewezenverklaarde, en waarvoor de veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld en aannemelijk is dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 4 mei 2022.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de veroordeelde

Door en namens de veroordeelde is de inhoud en de hoogte van de vordering niet betwist.
5. Beoordeling van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van 1 december 2020 is [veroordeelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarbij – onder meer – is bewezenverklaard dat:
Feit 1
hij in de periode van 1 juli 2018 tot en met 20 januari 2020 in Nederland, tezamen en in
vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een grote hoeveelheid hasjiesj en hennep;
Feit 2
hij op 21 januari 2020 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4.760 gram hasjiesj en ongeveer 64,68 gram henneptoppen;
Feit 3
hij op 21 januari 2020, te Velsen-Noord, gemeente Velsen een voorwerp, te weten een geldbedrag van
- 28.640,- euro (aangetroffen contant geldbedrag op de zolderverdieping van de woning
[adres] op 21 januari 2020),
heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten en door andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 22 juni 2021 heeft [naam] , vermogenstraceerder bij het Arrondissementsparket Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
De rechtbank heeft de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging
De rechtbank stelt bij beoordeling van de vordering het volgende voorop.
Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, mede gelet op het reparatoire karakter van de maatregel als bedoeld in artikel 36e Sr, moet worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. De ontnemingsmaatregel beoogt aldus de veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde vóór het plegen van het strafbare feit waaruit hij voordeel heeft verkregen.
In ontnemingszaken rust op het Openbaar Ministerie de plicht om aan de hand van voldoende aanwijzingen aannemelijk te maken dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit bewezenverklaarde feiten. Het is dan vervolgens aan de veroordeelde om gemotiveerd en onderbouwd aannemelijk te maken dat de berekening van het Openbaar Ministerie niet juist is.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele omstandigheid dat een goed, zoals een geldbedrag, voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet met zich brengt dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt (vgl. Hoge Raad 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1077).
Het uit misdrijf afkomstige voorwerp ten aanzien waarvan witwasgedragingen worden verricht, kan niet gelden als voordeel dat met het verrichten van witwasgedragingen wordt verkregen. Dat voorwerp is immers al uit misdrijf afkomstig – en vormt dus de opbrengst van dat misdrijf – maar is niet verkregen door middel van het verrichten van witwasgedragingen.
Dit laat onverlet dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel verder kan plaatsvinden op grond van artikel 36e, derde lid Sr, als – kort gezegd – aannemelijk is dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde is veroordeeld of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dat is bijvoorbeeld mogelijk wanneer uit een kasopstelling blijkt dat de veroordeelde in een bepaalde periode uitgaven heeft gedaan die niet met zijn legale inkomsten kunnen worden verklaard en het mede in het licht daarvan aannemelijk is dat het bewezenverklaarde misdrijf of andere strafbare feiten hebben geleid tot wederrechtelijk voordeel.
Beoordeling van de vordering
De rechtbank is van oordeel dat, op basis van hetgeen door de officier van justitie is gesteld en onderbouwd, niet is vast te stellen welk (zelfstandig) voordeel de veroordeelde heeft verdiend door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde strafbare feiten.
[veroordeelde] is veroordeeld terzake het witwassen van een geldbedrag van € 28.640,-. Uit hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, volgt dat dit geldbedrag niet alleen al daarom als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft te gelden. Gesteld noch gebleken is dat door het verrichten van de witwasgedraging(en) door de veroordeelde een vermogensvermeerdering heeft opgetreden, zodat het witwassen op andere wijze voordeel voor de veroordeelde heeft opgeleverd.
Verder is [veroordeelde] veroordeeld terzake het medeplegen van handel in softdrugs en het medeplegen van het aanwezig hebben van softdrugs. Hoewel het mogelijk is dat deze feiten ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen, kan de rechtbank aan de hand van de inhoud van het dossier niet tot een schatting komen. In het dossier ontbreken de gegevens die benodigd zijn voor een schatting zoals, onder meer, de inkoop- en verkoopprijs en het aantal transacties/verkopen dan wel de hoeveelheid verkochte drugs. Het Openbaar Ministerie heeft ook geen kasopstelling laten opmaken met betrekking tot de inkomsten en de uitgaven van de veroordeelde.
Tot slot vormt de ontnemingsrapportage door zijn uiterst summiere karakter geen enkele basis voor enige schatting van mogelijk wederrechtelijk voordeel verkregen uit de bewezenverklaarde feiten of andere feiten.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het vonnis noch de ontnemingsrapportage houvast biedt voor de vaststelling dat het gevorderde bedrag daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel vormt dat aan de veroordeelde kan worden toegerekend. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot ontneming door het Openbaar Ministerie onvoldoende is onderbouwd en moet worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Wijst afde vordering van het Openbaar Ministerie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mrs. H.D. Overbeek en B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2022.
mr. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.