Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
25 maart 2022in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid Sr in de zaak tegen:
1.De vordering
€ 28.640,-en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.Het verloop van de procedure
3.Het standpunt van de officier van justitie
4.Het standpunt van de veroordeelde
[veroordeelde] is veroordeeld terzake het witwassen van een geldbedrag van € 28.640,-. Uit hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, volgt dat dit geldbedrag niet alleen al daarom als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft te gelden. Gesteld noch gebleken is dat door het verrichten van de witwasgedraging(en) door de veroordeelde een vermogensvermeerdering heeft opgetreden, zodat het witwassen op andere wijze voordeel voor de veroordeelde heeft opgeleverd.