Overwegingen
1. Eiseressen hebben aanvragen voor invoercertificaten ingediend voor de invoer van gezouten kippenvlees uit Brazilië. Zij hebben in dat kader een beroep gedaan op het tariefcontingent met nummer 09.4211, groep 1.
2. Op 1 juli 2017, 1 oktober 2017 en 1 januari 2018 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) certificaten afgegeven. Vak 12 van de certificaten vermeldt als laatste dag van geldigheid 30 juni 2018.
3. Tussen [eiseres 4] B.V. en de RVO heeft op 26 juni 2018 e-mailcorrespondentie plaatsgevonden over certificaten die niet volledig konden worden benut.
Bij e-mail van 26 juni 2018 (14:55 uur) heeft [naam 4] van [eiseres 4] B.V. de heer [naam 5] van RVO, onder de onderwerpaanduiding “machtiging”, onder meer als volgt bericht:
“Bij deze bevestigen wij onze goedkeuring aan [eiseres 2] bv, om namens onze bedrijven bezwaar tegen verbeurdverklaring van garanties te maken. Het betreft – te verwachten – verbeurdverklaringen van onderstaande invoercertificaten:
(…)
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mochten er echter vragen zijn dan horen wij het graag.”
Bij e-mail van 26 juni 2018 (15:31 uur) heeft [naam 5] van de RVO de heer [naam 4] van [eiseres 4] B.V. als volgt bericht:
“Ik heb uw machtiging ontvangen.
U geeft aan dat het om bezwaar gaat. Dat is echter niet mogelijk aangezien wij nog geen besluit (per brief) hebben genomen, waar bezwaar op aangetekend kan worden.
Als ik het goed heb begrepen, gaat het om een indiening van beroep op overmacht. Ik neem aan, dat u hiervoor de machtiging heb gegeven.”
4. Eiseressen hebben de certificaten op 20 juli 2018 retour gezonden. Verweerder heeft bij besluiten van 21 september 2018 de door eiseressen gestelde zekerheden van € 13.017,40 (eiseres 1), € 5.613,20 (eiseres 2), € 11.202,40 (eiseres 3) en € 21.818,50 (eiseres 4) verbeurd verklaard, omdat de certificaten niet, althans niet volledig, zijn benut.
5. Eiseressen hebben in de bezwaarschriften van 17 oktober 2018, die tegen de verbeurdverklaringen zijn gericht, aangegeven een beroep op overmacht te doen.
6. Tussen eiseressen en de RVO heeft in december 2019 correspondentie plaatsgevonden over de (telefonische) contacten die (zouden) hebben plaatsgevonden. Deze correspondentie luidt – voor zover van belang – als volgt:
Bij brief van 9 december 2019 heeft [naam 2] van [eiseres 2] B.V. de RVO onder meer als volgt bericht:
“Op 21 september 2018 ontvingen wij uw verbeuring inzake invoercertificaten verordening 616/2007 contingent 09.42211 Groep 1, gezouten pluimveevlees Brazilië. In de periode voorafgaand aan de ontvangst van de verbeuring is van onze zijde reeds contact met u geweest in relatie tot deze verbeuring.
Bij monde van mevrouw [naam 6] is met u, vermoedelijk meerdere malen, telefonisch contact geweest in de periode 01-07-2018 tot 21-09-2018 inzake de betalingsverplichting alsmede de te volgen procedure inzake het aantekenen van bezwaar. Graag ontvangen wij u registratie (audio, transscript etc.) van alle telefonische contacten die gedurende deze periode hebben plaats gevonden (…).”
Bij brief van 23 december 2019 heeft [naam 7] van de RVO [naam 2] van [eiseres 2] B.V. onder meer als volgt bericht:
“Ik heb in mijn organisatie onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de door u gevraagde informatie en stel vast dat indien en voor zover de gestelde telefonische contacten hebben plaatsgevonden, geen registratie van de tijd, datum of hetgeen is besproken, heeft plaatsgevonden. Ik kan daarom de door u verzochte en gestelde informatie niet aan u verstrekken.
(…)”
Geschil
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder de voor de certificaten gestelde zekerheden terecht verbeurd heeft verklaard, waarbij in het bijzonder is geschil is of sprake is van overmacht aan de zijde van eiseressen en of eiseressen hun beroep of overmacht tijdig bekend hebben gemaakt. Het verbeurdverklaarde bedrag als zodanig is niet tussen partijen in geschil.
8. Eiseressen stellen dat de verzoeken om erkenning van overmacht tijdig zijn gedaan en dat sprake is van overmacht. De zekerheden zijn volgens hen dan ook ten onrechte verbeurd verklaard.
Eiseressen concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, veroordeling tot terugbetaling van de verbeurd verklaarde bedragen en veroordeling in de proceskosten en griffierechten.
9. Verweerder stelt dat de verzoeken om erkenning van overmacht niet tijdig zijn gedaan en dat geen sprake is van overmacht. De zekerheden zijn volgens hem dan ook terecht verbeurd verklaard.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
10. Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 luidt, voor zover relevant, als volgt:
1. In de in de sectorale landbouwwetgeving voorgeschreven gevallen eisen de lidstaten dat een zekerheid wordt gesteld als verzekering dat een bepaald bedrag wordt betaald of verbeurd aan een bevoegde autoriteit, indien een bepaalde verplichting in het kader van de sectorale landbouwwetgeving niet wordt nagekomen.
2. Behalve in geval van overmacht wordt deze zekerheid geheel of gedeeltelijk verbeurd wanneer een bepaalde verplichting niet of slechts ten dele wordt nagekomen.
11. Gedelegeerde verordening (EU) Nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) Nr. 2016/2013 luidt, voor zover relevant als volgt:
Artikel 22
Overmacht
Ingeval een persoon die verantwoordelijk is voor een verplichting waarvoor een zekerheid is gesteld, stelt dat de niet-nakoming van de verplichting te wijten is aan overmacht, bewijst hij ten genoegen van de bevoegde autoriteiten dat er sprake is van overmacht. Indien de bevoegde autoriteit een geval van overmacht als zodanig erkent, wordt de verplichting uitsluitend met het oog op het vrijgeven van de zekerheid geannuleerd.
(…)
Artikel 23
Verbeuren van de zekerheid
1. De in artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde verplichting is de eis om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden, die van fundamentele betekenis is voor de doelstellingen van de verordening waarbij deze eis wordt opgelegd.
2. Indien een verplichting niet wordt nagekomen en geen termijn voor nakoming is bepaald, wordt de zekerheid verbeurd wanneer de bevoegde autoriteit vaststelt dat er sprake is van niet-nakoming.
3. Indien de nakoming van een verplichting aan een bepaalde termijn is gebonden en de verplichting pas na die termijn is nagekomen, wordt de zekerheid verbeurd.
12. Artikel 50 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 luidt, voor zover relevant, als volgt:
1. Dit artikel is van toepassing wanneer in een specifieke verordening ernaar verwezen wordt.
2. Een verzoek om erkenning van een geval van overmacht is niet ontvankelijk indien de bevoegde autoriteit dit later ontvangt dan dertig kalenderdagen na:
a. a) de datum waarop de bevoegde autoriteit de marktdeelnemer in kennis heeft gesteld van de vastgestelde niet-nakoming van de betrokken verplichting als bedoeld in artikel 23, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014, het verstrijken van de termijn voor nakoming van de betrokken verplichting als bedoeld in artikel 23, lid 3, van die verordening, of het verstrijken van de termijn voor overlegging van het bewijs van nakoming van de betrokken verplichting als bedoeld in artikel 23, lid 4, van die verordening;
Beoordeling van het geschil
13. Niet in geschil is dat eiseressen de invoercertificaten onbenut aan verweerder hebben geretourneerd op 20 juli 2018, wat betekent dat eiseressen de uit de certificaten voortvloeiende verplichtingen tot het uiterlijk op 30 juni 2018 in het vrije verkeer brengen van kippenvlees met oorsprong Brazilië niet zijn nagekomen.
14. In geschil is of eiseressen tijdig een beroep op overmacht hebben gedaan en, zo ja, of sprake is van overmacht aan de zijde van eiseressen.
15. Eiseressen stellen zich primair op het standpunt dat de beroepen op overmacht tijdig zijn gedaan. Eiseressen menen dat verweerder hen op 21 september 2018 pas voor het eerst in kennis heeft gesteld van niet-nakoming van hun verplichtingen. Verweerder heeft de beroepen op overmacht vervolgens binnen dertig dagen na 21 september 2018, namelijk op 17 oktober 2018 (datum bezwaarschriften van eiseressen), ontvangen. De beroepen op overmacht waren volgens eiseressen dan ook tijdig. Indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat de 30-dagentermijn pas ingaat ná de uiterlijke termijn om de certificaten te benutten (30 juni 2018), stellen eiseressen zich subsidiair op het standpunt dat de beroepen op overmacht tijdig zijn ingediend gelet op de e-mailcorrespondentie tussen eiseressen en verweerder op 26 juni 2018 (zie 3. van deze uitspraak). In deze e-mail heeft verweerder volgens eiseressen namelijk bevestigd dat de bezwaren van eiseressen worden beschouwd als beroepen op overmacht. Eiseressen beroepen zich in het kader van de tijdigheid van de beroepen op overmacht ook op het vertrouwensbeginsel. De e-mail van 26 juni 2018, die afkomstig is van een vaste contactpersoon, kan worden aangemerkt als een concrete toezegging dat de beroepen op overmacht tijdig zijn ingediend.
16. Verweerder betoogt dat hij de beroepen op overmacht niet tijdig heeft ontvangen, aangezien de termijnen voor nakoming van de verplichtingen tot invoer in de onderhavige zaken op 30 juni 2018 verstreken en de verzoeken om erkenning van overmacht op uiterlijk 30 juli 2018 hadden moeten zijn ontvangen. Volgens verweerder hebben eiseressen pas met het bezwaarschrift van 17 oktober 2018 voor het eerst een verzoek om erkenning van overmacht gedaan. De e-mailcorrespondentie tussen de heer [naam 4] van [eiseres 4] B.V. en de heer [naam 5] van de RVO (zie 3. Van deze uitspraak) kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als een beroep op overmacht en/of een toezegging van de heer [naam 5] aan de heer [naam 4] . Volgens verweerder vroeg de heer [naam 5] de heer [naam 4] slechts of hij een beroep op overmacht wenste te doen en de heer [naam 5] heeft daar niet meer op gereageerd.
17. Uit de overgelegde certificaten blijkt dat eiseressen het pluimveevlees op uiterlijk 30 juni 2018 hadden moeten invoeren. Dit betekent volgens de rechtbank, zoals verweerder ook betoogt, dat de verzoeken om erkenning van overmacht uiterlijk op 30 juli 2018 door verweerder hadden moeten zijn ontvangen. Uit de passage in artikel 50, tweede lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 “het verstrijken van de termijn voor nakoming van de betrokken verplichting als bedoeld in artikel 23, lid 3, van die verordening” (dit is Gedelegeerde verordening (EU) Nr. 907/2014) volgt dat de 30-dagentermijn ingaat direct na de uiterlijke termijn om de certificaten te benutten. Eiseres 2 heeft op 1 oktober 2018 en 2 oktober 2018 een beroep op overmacht gedaan voor niet-benutte invoercertificaten. Eiseressen hebben gezamenlijk in de bezwaarschriften van 17 oktober 2018, die tegen de verbeurdverklaringen zijn gericht, aangegeven een beroep op overmacht te doen. Dit is te laat geweest, want het is na de uiterlijke indieningsdatum van 30 juli 2018.
De e-mail van de heer [naam 4] van [eiseres 4] B.V. aan de heer [naam 5] van de RVO van 26 juni 2018 kan volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een beroep op overmacht. Uit deze e-mail blijkt slechts dat [eiseres 4] B.V. goedkeurt dat [eiseres 2] B.V. namens bedrijven die gelieerd zijn aan [eiseres 4] B.V. (waaronder eiseres 4) bezwaar maakt tegen verbeurdverklaring van zekerheden die voor genoemde invoercertificaten te verwachten zijn.
18. Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat uit de e-mailcorrespondentie tussen [naam 4] van [eiseres 4] B.V. en [naam 5] van de RVO van 26 juni 2018 kan worden afgeleid dat sprake was van een ‘toezegging’ van verweerder en dat eiseressen dientengevolge een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, overweegt de rechtbank als volgt. De RVO is een onderdeel van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en een bevoegd gedane toezegging van een medewerker van de RVO kan worden toegerekend aan verweerder. Uit de e-mailcorrespondentie van 26 juni 2018 (zie 3. van deze uitspraak) leidt de rechtbank echter niet af dat sprake is van een toezegging. Volgens de rechtbank geeft verweerder in zijn e-mail slechts aan dat hij begrijpt dat een machtiging wordt gegeven in verband met indiening van een verzoek waarbij een beroep op overmacht zal worden gedaan. Daaruit volgt niet dat verweerder ervan uitgaat dat dit beroep op overmacht is gedaan of dat de mail van 26 juni 2018, 14.55 uur, als een dergelijk beroep op overmacht wordt beschouwd. Dit sluit ook aan bij het feit dat het onderwerp van de e-mail “machtiging” is. Omdat uit de e-mail van [naam 5] niet kan worden afgeleid dat [naam 5] toezegt dat hij de e-mail van [naam 4] als een beroep op overmacht ziet, heeft [naam 4] aan deze e-mail niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat op 26 juni 2018 een beroep op overmacht is gedaan. Er is geen sprake geweest van een door belanghebbende redelijkerwijs als een toezegging op te vatten uitlating (vergelijk Hoge Raad 27 juni 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8572 (niet gepubliceerd),BNB1984/240, rechtsoverweging 4.2). 19. Aangezien de beroepen op overmacht niet tijdig zijn ingediend, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van overmacht aan de zijde van eiseressen. Verweerder heeft de door eiseressen gestelde zekerheden terecht verbeurd verklaard. De beroepen van eiseressen zijn ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.