ECLI:NL:RBNHO:2022:6579

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
15/130283-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een politieambtenaar voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 28 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een politieambtenaar die op 26 augustus 2020 betrokken was bij een verkeersongeval te Berkhout, gemeente Koggenland. De verdachte, als bestuurder van een onopvallend politievoertuig, negeerde een rood verkeerslicht en reed met een onverantwoord hoge snelheid de kruising op, waar hij in botsing kwam met een personenauto die op dat moment groen licht had. Het slachtoffer, de bestuurster van de andere auto, liep als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een hersenschudding en klachten die leken op een whiplash, wat leidde tot langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, waardoor het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zijn blanco strafblad en de impact van het ongeval op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/130283-21
Uitspraakdatum: 28 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.A.A. Kool, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de provinciale wet N194 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -zonder zich er vooraf in voldoende mate van te hebben vergewist, dat zijn handelingen veilig konden worden uitgevoerd - zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend met een niet toegestane, onverantwoord hoge snelheid het kruisingsvlak met de provincialweg N247 rechtdoor rijdend op te rijden en daarbij het voor rechtdoor rijdend verkeer bestemde driekleurige verkeerslicht, dat al enige tijd rood licht uitstraalde, te negeren waarna een botsing of aanrijding is ontstaan met een voor hem van rechts komende personenauto die bij groen licht het kruisingsvlak was opgereden, waardoor de bestuurster van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een whiplash, een hersenschudding en beschadigde aangezicht- en halszenuwen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als bestuurder van een voertuig (kleine onopvallende politiesurveilanceauto, merk Kia, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de provincialeweg N194, met hoge snelheid en het voor hem bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht negerend, rechtdoor het kruisingsvlak met de provincialeweg N247 is opgereden en in botsing of aanrijding is gekomen met een bij groen licht voor hem van rechts komende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Zijns inziens is geen sprake geweest van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een snelheid heeft gereden die niet zou zijn toegestaan of die onverantwoord hoog is geweest. De verdachte dacht immers groen licht te hebben. Hij is daarbij voldoende oplettend geweest door naar verkeer van rechts te kijken. Het enkele negeren van een rood stoplicht kan volgens de raadsman niet leiden tot de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, danwel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Voor zover er wel sprake was van tijdelijke verhindering door klachten, is niet komen vast te staan dat die klachten zijn veroorzaakt door het ongeval.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. Daarbij acht de rechtbank bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
3.3.2
Bewijsmotivering
Schuld
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, in dit geval dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld zoals hiervoor omschreven. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 26 augustus 2020 reed de verdachte in een onopvallend politievoertuig over de provinciale weg N194. Hij reed achter een ander voertuig aan waarvan de bestuurder een (forse) snelheidsovertreding zou hebben begaan. De verdachte voerde geen optische en geluidssignalen. Waar de N194 kruist met de N247, bestaat de N194 uit drie rijstroken; de meest linker rijstrook voor rechtdoor gaand verkeer, de middelste en de rechter rijstrook voor rechts afslaand verkeer. Boven iedere rijstrook zijn verkeerslichten aangebracht. Ter hoogte van de T-kruising met de N247 is de verdachte via de rijstrook voor rechts afslaand verkeer rechtdoor over de kruising gereden en heeft hij daarbij een voor rechtdoor gaand verkeer rood uitstralend verkeerslicht genegeerd. Op dat moment stond het verkeerslicht al ruim vijf seconden op rood. Op de kruising is de verdachte in botsing gekomen met de voor hem van rechts komende personenauto van het slachtoffer, die bij groen licht het kruisingsvlak was opgereden om gezien haar rijrichting vóór het verkeer in de rijrichting van de verdachte langs te kruisen.
Uit onderzoek aan de hand van de detectielussen is gebleken dat wat de auto van de verdachte moet zijn geweest bij aanrijden op de kruising eerst op de rijstrook voor rechtdoor reed, vervolgens de linker rijstrook voor het rechts afslaande verkeer heeft gevolgd en vervolgens rechtdoor is gereden over de kruising. Uit de indicatieve snelheidsberekening volgt dat de verdachte voor de stopstreep van de kruising met een gemiddelde snelheid van tussen de 89 km/u en 113 km/u reed. De verdachte heeft verklaard dat hij de route waar het ongeval heeft plaatsgevonden dagelijks rijdt en dat hij goed bekend is met de verkeerssituatie op de kruising. In het bijzonder wist hij dat het verkeer op deze kruising werd geregeld door verkeerslichten en dat bij rechtdoor rijden gezien zijn rijrichting het van rechts komende en links afslaande verkeer voor hem langs moet kruisen. Ter zitting heeft de verdachte desgevraagd verklaard niet op zijn snelheidsmeter gekeken te hebben bij aanrijden op de kruising van het ongeval. Verder heeft hij verklaard niet te weten of hij heeft gecheckt welk licht het verkeerslicht voor de rijbaan voor rechtdoor gaand verkeer uitstraalde op het moment dat hij wist dat hij rechtdoor zou gaan rijden.
De verdachte is door het rode verkeerslicht de kruising opgereden met een voor verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en heeft geen voorrang verleend aan het slachtoffer die op dat moment groen licht had en de verdachte van rechts voorbij moest kruisen. Naar het oordeel van de rechtbank kan zodanig verkeersgedrag in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten is.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of in dit concrete geval omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat dit anders is en toch niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken.
De raadsman van de verdachte heeft er in dat verband onder meer op gewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval belast was met de opsporing van verkeersovertredingen en bezig was een snelheidsovertreder te achterhalen. Naar de inschatting van de verdachte was het niet nodig gebruik te maken van de optische en/of geluidssignalen, de voorschriften van de Brancherichtlijn Politie die daarop betrekking hebben waren daarom niet van toepassing. Verder moet voor de verdachte om zijn opsporingstaak uitvoerbaar te maken en daadwerkelijk effectief een snelheidsovertreder te kunnen achterhalen, de ruimte bestaan om af te wijken van de Brancherichtlijn Politie, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De brancherichtlijn Politie (hierna: de Brancherichtlijn) is – voor zover hier van belang – van toepassing op bij de politie in gebruik zijnde motorvoertuigen die rijden met optische en geluidssignalen (en dus voorrangsvoertuig zijn in de zin van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990). In de Brancherichtlijn is onder meer het volgende opgenomen.
Motorvoertuigen met optische en geluidssignalen verstoren het normale verkeersbeeld. De bestuurder van een voorrangsvoertuig dient zich dus bewust te zijn van het feit dat de reactie van overige weggebruikers een onvoorspelbare factor is.
Het afwijken van algemeen geldende verkeersregels en gedragsnormen gebeurt restrictief en alleen indien daartoe voldoende noodzaak bestaat. Hierbij maakt de bestuurder een afweging tussen te nemen risico en het beoogde doel.
De bestuurder van een voorrangsvoertuig dient zich bewust te zijn van zijn bijzondere positie en verantwoordelijkheden. De optische en geluidssignalen worden gebruikt als vraag om medewerking van andere weggebruikers en niet als breekijzer. De bestuurder moet zich rekenschap geven van de mogelijkheid dat andere weggebruikers hem niet horen en/of zien, dan wel zijn richting en/of snelheid niet goed kunnen inschatten. Dit betekent dat er rekening gehouden dient te worden met onvoorziene of onberekenbare reacties van andere weggebruikers. Het algehele rijgedrag van de bestuurder van het voorrangsvoertuig dient beheerst te zijn.
Het naderen en oversteken van kruispunten gebeurt met aangepaste snelheid. Bij het oprijden van het kruisingsvlak dient de bestuurder van het voorrangsvoertuig ervan uit te gaan dat andere weggebruikers hem niet hebben opgemerkt en hem dus mogelijk niet voor laten gaan. Daarom wordt zo nodig gestopt.
Het negeren van een rood verkeerslicht gebeurt met een snelheid van maximaal 20 kilometer per uur.
Uit deze inhoud van de Brancherichtlijn volgt dat de bestuurder van een politievoertuig dat de optische en geluidssignalen voert, er rekening mee moet houden dat andere verkeersdeelnemers hem ondanks die signalen niet opmerken. Vast staat dat de verdachte geen optische en geluidssignalen voerde. Om die reden diende de verdachte er des te meer rekening mee te houden dat andere verkeersdeelnemers hem mogelijk niet zouden opmerken. Daarbij komt dat de aandacht van de verdachte in de achtervolging uitging naar de rijrichting van de snelheidsovertreder en aanrijdend op de stopstreep van de kruising is gewisseld van de rijstrook voor rechtdoor naar de rijstrook voor rechtsaf. Door via de rijstrook voor rechtsaf rechtdoor te rijden zonder zijn snelheid te controleren en voldoende aan te passen en zonder te controleren of het verkeerslicht voor rechtdoor groen was, heeft hij zich er onvoldoende van vergewist dat zijn handelingen veilig konden worden uitgevoerd. Ook heeft de verdachte het voor hem van rechts komende slachtoffer in het geheel niet opgemerkt.
De door de verdachte gekozen uitvoering van zijn opsporingstaak was onder genoemde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet proportioneel. Dit klemt te meer daar de bijrijder van de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij, terwijl hij gefocust was op de snelheidsovertreder, vanuit zijn ooghoeken bij de verkeerslichten boven hun rijbaan bij de kruising rood licht en groen licht heeft gezien.
Al met al is er niet gebleken van omstandigheden waardoor niet van schuld kan worden gesproken. De rechtbank acht op grond van al het voorgaande bewezen dat de verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, dat het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.
Letsel
De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het slachtoffer ten gevolge van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel zodanig letsel dat daaruit de tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het ongeval een hersenschudding heeft gelopen en dat haar klachten leken te passen bij een whiplash. Verder blijkt daaruit dat het slachtoffer zich daags na het ongeval, ziek heeft gemeld op haar werk. Zij is vervolgens drie maanden volledig arbeidsongeschiktheid geweest en vanaf 26 november 2020 is zij op therapeutische basis aangepaste werkzaamheden gaan verrichten voor vier keer vijf uur per week. Een jaar later kon zij nog steeds maar vier keer zes uur per week aangepaste werkzaamheden verrichten.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, als bedoeld in artikel 6 WVW. Uit de aaneensluitende, voortdurende (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vanaf de dag na het ongeval, is het causaal verband van dat letsel met het ongeval komen vast te staan. Het verweer van de raadsman dat geen sprake zou zijn van causaal verband tussen het letsel en het ongeval faalt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N194 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door - zonder zich er vooraf in voldoende mate van te hebben vergewist, dat zijn handelingen veilig konden worden uitgevoerd - aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend met een onverantwoord hoge snelheid het kruisingsvlak met de provinciale weg N247 rechtdoor rijdend op te rijden en daarbij het voor rechtdoor rijdend verkeer bestemde driekleurige verkeerslicht, dat al enige tijd rood licht uitstraalde, te negeren waarna een botsing is ontstaan met een voor hem van rechts komende personenauto die bij groen licht het kruisingsvlak was opgereden, waardoor de bestuurster van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte van de korpsleiding een officiële waarschuwing heeft gekregen en dat de verdachte al bijna twee jaar in onzekerheid verkeert over de afloop van de zaak. De raadsman heeft verzocht de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen en geen rij-ontzegging op te leggen, althans een voorwaardelijke rij-ontzegging met een proeftijd van een jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een onopvallend politievoertuig een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met onverantwoord hoge snelheid door het rode verkeerslicht een kruising opgereden en in botsing gekomen met het voertuig van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval dusdanig letsel opgelopen, dat daaruit langdurige verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Tot op heden, bijna twee jaren na het ongeval, is het slachtoffer nog niet volledig hersteld. De impact op het leven van het slachtoffer is groot, zoals is gebleken uit het spreekrecht dat zij tijdens de zitting heeft uitgeoefend.
De verdachte heeft door zijn verkeersgedrag zichzelf, zijn bijrijder en zijn medeweggebruikers in een zeer gevaarlijke situatie gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank houdt er rekening mee dat handelend optreden van een politieambtenaar risico’s met zich brengt en gaat ervan uit dat de verdachte in die rol de beste bedoelingen had en meende te handelen in dienst van de maatschappij. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij een officiële waarschuwing heeft gekregen van de korpsleiding voor zijn verkeersgedrag en dat hij voor de uitoefening van zijn functie als politieagent in sterke mate afhankelijk is van zijn rijbevoegdheid.
De rechtbank heeft verder gekeken naar de straffen die voor vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uur passend en geboden is. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. De rechtbank zal daarnaast in het belang van de verkeersveiligheid en om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te begaan, een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van drie maanden. Mede gelet op het tijdverloop zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf een proeftijd van een jaar verbinden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 (tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3 (drie) maandenen beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
1 (één) jaarbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. A.H. de Regt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Altena,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2022.
mr. P.E. van der Veen en mr. A.H. de Regt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.