ECLI:NL:RBNHO:2022:657

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
C/15/315676 / FA RK 21-2052
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gezagskwesties met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen en een zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gehuwd zijn en dat zij drie minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft aangevoerd dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is, gezien de problematische communicatie tussen de ouders en de mishandeling die zij heeft ervaren. De man heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij betrokken wil blijven bij de opvoeding van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) heeft bevestigd dat de communicatie tussen de ouders niet goed is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en heeft het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag afgewezen. Wel is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, aangezien dit verzoek door de man niet is weersproken. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de GI de zorgregeling voor de kinderen moet vormgeven, met inachtneming van de veiligheid en het welzijn van de kinderen. De man is verplicht om € 75 per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/315676 / FA RK 21-2052
Beschikking d.d. 19 januari 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Salhi, gevestigd te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Biskanter, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 28 april 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man ingekomen op 18 juni 2021;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens wijziging van verzoek, van de vrouw, ingekomen op 2 augustus 2021;
- het aanvullend verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 26 november 2021;
- het F-formulier, van de advocaat van de vrouw, tevens inhoudende wijziging van het verzoek, van 15 december 2021;
- het brief met bijlage van de Raad voor de kinderbescherming van 29 december 2021;
- de akte inhoudende aanvulling van het verzoek, van de advocaat van de man van 7 januari 2022
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) mevrouw [A] aanwezig en namens de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI) mevrouw [B] .

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats]
.
2.3.
Bij beschikking van 16 april 2021van deze rechtbank is in het kader van voorlopige voorzieningen bepaald dat de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd en dat de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Partijen zijn daarnaast doorverwezen naar het uniform hulpaanbod.
2.4.
Bij beschikking van 11 augustus 2021 van deze rechtbank zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor een periode van 12 maanden.
2.5.
Op 19 augustus 2021 is de Raad door de rechtbank geïnformeerd dat het traject van het uniform hulpaanbod niet geslaagd is, waarna de Raad een onderzoek is gestart. De Raad heeft onderzocht of wijziging van het gezamenlijk gezag van de ouders naar eenhoofdig gezag van de vrouw in het belang van de kinderen is en welke zorgregeling het meeste in hun belang is. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 9 november 2021 en naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen aangevuld met het rapport van 29 december 2021.
2.6.
Scheiding
2.6.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.6.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient, voor zover hier van belang, een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in dit verzoek nietontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overgelegd. Zij heeft gesteld dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren en dat de man moeite heeft zijn emoties te reguleren en agressief is. Zij heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat het voor partijen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zodat de rechtbank partijen zal ontvangen in het verzoek tot echtscheiding.
2.6.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.7.
Gezag en hoofdverblijfplaats
De vrouw
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de kinderen na echtscheiding alleen aan haar toekomt. Subsidiair heeft zij verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn.
2.7.2.
Zij stelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is en dat partijen niet in staat zijn met elkaar te communiceren. De vrouw is jarenlang door de man mishandeld en zowel zijzelf als de kinderen zijn ernstig getraumatiseerd. Het idee dat zij in contact moet treden met de man roept bij haar veel angst en spanning op en het is niet de verwachting dat de ernstig verstoorde relatie tussen partijen binnen afzienbare tijd verbetert, aldus de vrouw.
De man
2.7.3.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat niet voldaan is aan het wettelijk criterium om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Hij acht het in het belang van de kinderen dat hij betrokken blijft bij hun ontwikkeling en opvoeding. Volgens de man is het verzoek van de vrouw ingegeven door haar wens om naar Brabant te verhuizen. Hij wijst verder op de conclusie van de Raad in het rapport van 9 november 2021. De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen.
de Raad
2.7.4.
De Raad heeft in het rapport van 9 november 2021 en ter zitting geadviseerd het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te laten. Hoewel uit het onderzoek naar voren komt dat de onderlinge verstandhouding, communicatie en samenwerking tussen de ouders verbeterd moet worden, is niet gebleken dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De Raad ziet mogelijkheden dat de ouders in de toekomst meer vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid vorm gaan geven aan het ouderschap. Zij zijn nu bijvoorbeeld in staat gebleken met sturing en begeleiding van de Raad in onderling overleg tot afspraken over een zorgregeling gekomen. Op dit moment is daar nog begeleiding en hulp bij nodig, maar de Raad acht het met inspanning van de GI mogelijk dat de ouders uiteindelijk het gezamenlijk gezag uitvoeren. De Raad benoemt in het rapport daarbij het risico dat de vrouw bij eenhoofdig gezag de man minder in het leven van de kinderen zal betrekken.
De GI
2.7.5.
De GI heeft geen aanvulling op het advies van de Raad en heeft ter zitting bevestigd dat de communicatie niet goed is. Op dit moment vinden er geen gezamenlijke gesprekken plaats, omdat deze teveel stress en spanning opleveren.
De beoordeling
2.7.6.
Op grond van de wet kan de rechter het gezamenlijk gezag beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.7.7.
Vaststaat dat de communicatie tussen de ouders niet goed is. De rechtbank overweegt dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer met zich meebrengt dat beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is. In dit geval is gebleken dat de GI zich in het kader van de ondertoezichtstelling inspant om de communicatie en de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren en dat bij beide ouders daartoe ook de wil bestaat. De betrokkenheid en ondersteuning van de GI zorgt er daarnaast voor dat beslissingen over de kinderen naar alle waarschijnlijkheid genomen kunnen worden zonder dat zij klem of verloren raken - in elk geval voor zolang de ondertoezichtstelling duurt - en dat de GI behulpzaam kan zijn bij geschilpunten. Met inachtneming van het bovenstaande, en de uitgesproken verwachting van de Raad dat de ouders in de toekomst in staat zijn zelfstandig invulling te geven aan het gezamenlijk gezag, is de rechtbank van oordeel dat niet voldaan is aan het wettelijk criterium voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Hiermee wordt eveneens gewaarborgd dat de man betrokken blijft in het leven van de kinderen. Het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen zal op grond van het voorgaande worden afgewezen.
2.7.8.
De rechtbank zal het subsidiaire verzoek van de vrouw toewijzen en bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn, nu dit verzoek door de man niet is weersproken en niet gebleken is dat dit in strijd is met het belang van de kinderen.
2.8.
Zorgregeling
2.8.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen die inhoudt dat de kinderen bij de man verblijven in de weekenden van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur, dan wel in de ene week van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur en in de andere week twee omgangsmomenten.
2.8.2.
De man stelt dat hij op dit moment de kinderen veel te weinig ziet. Hij wil meer betrokken zijn in het leven van de kinderen en hij mist hen.
2.8.3.
De vrouw heeft zich daartegen verweerd en meent dat het verzoek van de man moet worden afgewezen. Zij voert aan dat zij de kinderen niet bij hem weg houdt, maar dat de man gemaakte afspraken moet nakomen. Het vertrouwen in hem van zowel haarzelf als de kinderen moet hersteld worden. De man laat volgens de vrouw zorgelijk gedrag zien en zij wenst dat de omgang wordt vormgegeven door de GI.
2.8.4.
De Raad heeft met het rapport van 29 december 2021 een gewijzigd advies uitgebracht over de zorgregeling na gesprekken met de GI, de man en de vrouw.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de onbegeleide omgang tussen de man en de kinderen niet goed is verlopen. Gebleken is dat de kinderen een negatief gevoel hebben overgehouden aan de omgang met de man, omdat hij afspraken niet is nagekomen en zich op momenten ongepast en onvoorspelbaar gedraagt. De kinderen hebben onvoldoende draagkracht voor de eerder geadviseerde zorgregeling door de Raad van vier uur in de week. De Raad maakt zich zorgen over de overbelaste staat van de man en het effect hiervan op de kinderen. Hij lijkt moeite te hebben om goed aan te sluiten bij de kinderen en gedraagt zich soms zelfs agressief jegens hen. De Raad blijft het wel belangrijk vinden dat er contact is tussen de man en de kinderen en adviseert daarom de omgangsmomenten begeleid te laten plaatsvinden. Gelet op de onduidelijkheden rondom de (on)mogelijkheden van de omgang tussen de man en de kinderen, en de mogelijke verhuizing van de vrouw naar Helmond, dient volgens de Raad de GI de zorgregeling vorm te geven en te wijzigen in het belang van de kinderen, zolang de ondertoezichtstelling duurt. Indien de ondertoezichtstelling eindigt zonder dat tussen de ouders overeenstemming zal bestaan over een eventueel gewijzigde zorgregeling zal de rechter, op verzoek van de GI en dus nog tijdens de ondertoezichtstelling een zorgregeling dienen vast te stellen. Als de rechtbank van oordeel is dat voornoemde zorgregeling niet als definitieve regeling kan worden vastgesteld, adviseert de Raad om genoemde zorgregeling voorlopig vast te stellen en de beslissing op de definitieve zorgregeling voor een periode van 6 maanden aan te houden.
2.8.5.
De GI heeft ter zitting toegelicht dat zij de Raad heeft verzocht het aanvullende onderzoek te verrichten, omdat de kinderen de omgang met de man als onveilig hebben ervaren. De begeleide omgang die recent heeft plaatsgevonden is echter wederom niet veilig verlopen. De GI heeft nu aanvullende voorwaarden aan de omgang gesteld waaraan de man zich dient te houden, omdat de veiligheid voor zowel de kinderen als de betrokken hulpverlening anders niet kan worden gewaarborgd. De oudste twee kinderen hebben aangegeven liever geen omgang meer te hebben met de man, maar volgens de GI is dat vooralsnog niet in hun belang en kunnen zij de consequenties van deze wens mogelijk niet overzien. De GI adviseert de huidige begeleide omgangsmomenten van eens in de twee weken één uur te continueren, zodat kan worden bezien of deze goed en veilig verlopen en mogelijk kunnen worden uitgebreid.
2.8.6.
De rechtbank overweegt dat uit het aanvullend rapport van de Raad een zorgelijk beeld naar voren komt. De man lijkt overbelast en niet goed in staat zijn emoties te reguleren, wat zijn weerslag heeft op de kinderen. Ook recent zijn omgangsmomenten niet goed verlopen, zodat naar het oordeel van de rechtbank op dit moment de gezinsvoogd degene is die het beste kan overzien welke regeling het meest in het belang van de kinderen is en onder welke voorwaarden deze regeling dient plaats te vinden om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. Hierbij dient de GI ervoor zorg te dragen dat er contact plaatsvindt, waar alle betrokkenen het ook over eens zijn. Hierbij benadrukt de rechtbank dat de man ervoor verantwoordelijk is om de door de GI gestelde (veiligheids)voorwaarden na te komen. De rechtbank is met de GI van oordeel dat dit een noodzakelijke vereiste is om in het belang van de kinderen de omgang met de man te kunnen uitbreiden. Daarnaast benadrukt de rechtbank het belang dat de man openstaat voor hulpverlening en de door de hulpverlening voorgeschreven behandeling of medicatie volgt dan wel gebruikt. De man heeft ter zitting erkend daar zelf ook het belang van in te zien.
2.8.7.
De rechtbank zal, gelet op de toelichting van de GI, in lijn met het advies van de Raad, bepalen dat de GI in het belang van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling invulling geeft aan de zorgregeling, met dien verstande dat er in ieder geval regelmatig (begeleid) contact tussen man en de kinderen zal blijven bestaan. Indien de ondertoezichtstelling eindigt zonder dat tussen de ouders overeenstemming bestaat over de zorgregeling voor de periode na de ondertoezichtstelling zal de rechtbank,
op tijdig verzoek van de GIen dus nog tijdens de ondertoezichtstelling, een zorgregeling dienen vast te stellen.
2.9.
Woning
2.9.1.
De vrouw heeft na wijziging van haar verzoek het huurrecht van de woning aan het adres [straatnaam] te [woonplaats] , verzocht.
2.9.2.
De rechtbank zal dit verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen.
2.10.
Kinderbijdrage
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de hoogte van de kinderbijdrage van € 75 per maand voor alle drie de kinderen gezamenlijk en hebben verzocht deze overeenstemming in de beschikking vast te leggen. De rechtbank zal aldus beslissen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt de hoofdverblijfplaats bij de vrouw van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ;
3.3.
bepaalt, met inachtneming van hetgeen in 2.8.7. is overwogen, dat de GI in het belang van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling invulling dient te geven aan de zorgregeling tussen de man en de kinderen, met dien verstande dat er in ieder geval regelmatig (begeleid) contact tussen man en de kinderen zal blijven bestaan;
3.4.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [straatnaam] te [woonplaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.5.
bepaalt dat de man € 75 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de zorgregeling en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Mehagnoul op 19 januari 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.