ECLI:NL:RBNHO:2022:656

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
C/15/323215 / JU RK 21-2295
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging uithuisplaatsing ondanks positieve ontwikkeling van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 januari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De zaak betreft [minderjarige], die onder toezicht is gesteld vanwege de problematiek van zijn moeder. De moeder heeft in de afgelopen periode positieve stappen gezet in haar persoonlijke ontwikkeling, waaronder het succesvol afronden van een EMDR-behandeling en het verkrijgen van een schuldsaneringsregeling. Ondanks deze positieve ontwikkelingen, heeft de gecertificeerde instelling (GI) verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de moeder nog niet in staat zou zijn om een stabiele opvoedomgeving te bieden.

De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de moeder, de vader en de GI gehoord. De kinderrechter concludeert dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd door de jarenlange problematiek van de moeder, maar dat de huidige situatie voldoende beheersbaar is met toezicht en begeleiding. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling met twaalf maanden te verlengen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De kinderrechter is van mening dat de moeder in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen, mits zij blijft samenwerken met de GI en de hulpverlening aanvaardt.

De kinderrechter heeft de GI in overweging gegeven om onderzoek te doen naar de thuissituatie van de moeder en het perspectiefbesluit te heroverwegen indien nodig. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/323215 / JU RK 21-2295
Datum uitspraak: 14 januari 2022
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. H. Polat, kantoorhoudende te Haarlem.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 10 december 2021, ingekomen bij de griffie op 14 december 2021;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 december 2021, ingekomen bij de griffie op 5 januari 2022.
Op 14 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader.
[vertegenwoordiger van de GI] heeft namens de GI de zitting bijgewoond via een tweezijdige videoverbinding vanwege verkoudheidsklachten en de maatregelen rondom het coronavirus.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting door de kinderrechter in raadkamer te worden gehoord, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. [minderjarige] heeft zijn mening wel schriftelijk kenbaar gemaakt aan de kinderrechter.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] verblijft bij een accommodatie jeugdhulpaanbieder ( [accommodatie jeugdhulpaanbieder] ).
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 januari 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is vanwege het niet tijdig indienen van een verlengingsverzoek van rechtswege verlengd en heeft geduurd tot 18 januari 2021.
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 februari 2021 is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld tot 9 februari 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 augustus 2019 machtiging verleend [minderjarige] uit huis te plaatsen bij een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging heeft geduurd tot 3 december 2019. Bij beschikking van de kinderrechter van 14 januari 2020 is opnieuw machtiging verleend [minderjarige] uit huis te plaatsen bij een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 januari 2020. Deze machtiging heeft vanwege het niet tijdig indienen van een verlengingsverzoek van rechtswege geduurd tot 18 januari 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 9 februari 2021 opnieuw machtiging verleend [minderjarige] uit huis te plaatsen bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 9 februari 2022.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar. Tevens is verzocht de machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te verlengen met een jaar.
De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. De moeder is in april 2021 gestart met behandeling van haar trauma’s en persoonlijke problematiek. Ook is zij toegelaten tot de schuldsaneringsregeling van de WSNP en zijn er sinds juni 2021 geen overlastmeldingen meer geweest, wat voorwaarden waren om haar woning te behouden. De moeder heeft dagbesteding, geeft aan geen drugs meer te gebruiken en is het afgelopen jaar in contact geweest met de gezinsmanager. Ondanks deze positieve stappen is de problematiek van de moeder echter te fors, complex en chronisch om [minderjarige] langdurig een voorspelbare en veilige opvoedomgeving te bieden. Op 17 november 2021 zijn [minderjarige] en zijn ouders geïnformeerd dat het opvoedperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt en dat niet langer toegewerkt zal worden naar thuisplaatsing. [minderjarige] laat bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] een stijgende lijn zien in zijn ontwikkeling. Hij is zelfstandiger geworden, heeft meer zelfvertrouwen en durft meer voor zichzelf op te komen. Wel is er een vermoeden ontstaan dat hij kampt met een informatieverwerkingsstoornis. Sinds april 2021 gaat [minderjarige] om het weekend een nacht bij zijn moeder logeren. Zijn vader is dan ook altijd aanwezig. Hoewel het SIG heeft geconcludeerd dat hier geen zorgen over zijn, zijn er wel zorgen over het verdere contact tussen [minderjarige] en zijn moeder. Hun band is dermate sterk dat dit aan de ontwikkeling van [minderjarige] in de weg staat. Zij bellen elkaar dagelijks, soms meer dan tien keer per dag. Ook zijn er zorgen ontstaan over het gedrag van [minderjarige] . In augustus 2021 heeft [minderjarige] een suïcidepoging ondernomen, omdat hij heimwee had en zijn ouders miste. Op 28 september 2021 is [minderjarige] om diezelfde reden weggelopen van de groep, waarbij hij heeft aangegeven dood te willen. Door de praktijkondersteuner van de huisarts werd geen aanleiding gezien direct actie te ondernemen, mits het telefonische contact tussen [minderjarige] en zijn moeder ingeperkt zou worden. Zij bellen nu maximaal drie keer per dag. [minderjarige] staat voorts op de wachtlijst bij Accare voor een diagnostisch onderzoek en eventuele behandeling. De komende periode zal gewerkt worden aan het stabiliseren van de bezoekmomenten van [minderjarige] bij zijn ouders, het veilig houden van het (bel)contact en het monitoren van de positieve groei van de moeder. Samen met de ouders zal onderzocht worden welke rol zij kunnen gaan spelen in het leven van [minderjarige] op de lange termijn en of een uitbreiding van de omgang mogelijk is. Ook zal bekeken worden of kan worden afgeschaald naar het vrijwillige kader, waarbij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] blijft dragen. Indien dat niet mogelijk blijkt, zal een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel worden ingediend bij de Raad voor de Kinderbescherming.
De GI heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat het de bedoeling is om de bezoeken van [minderjarige] aan zijn ouders in de weekenden en vakanties uit te breiden, waarbij [minderjarige] daarnaast in de dagelijkse zorg de stabiliteit en mogelijkheden van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] heeft. De bezoeken aan de moeder gaan goed en [minderjarige] is in de kerstvakantie buiten de GI om negen dagen bij de moeder geweest. Ook dat is goed verlopen. Er zijn echter zorgen of de moeder over de opvoedvaardigheden beschikt om [minderjarige] op de langere termijn te bieden wat hij nodig heeft. De suïcidepoging en het wegloopincident vonden, anders dan de advocaat van de moeder stelt, plaats voordat het perspectief van [minderjarige] besproken is.
Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat de huidige thuissituatie van de moeder niet onderzocht is. De zorg bestaat uit de problematiek van de moeder die langdurig en fors was. Er is lange tijd weinig stabiliteit geweest, waarbij de problemen van de moeder op de voorgrond stonden. Daar komt bij dat [minderjarige] zelf een beperking heeft, wat onderzocht moet worden. De vraag is of de situatie van de moeder stabiel genoeg is. Nieuw onderzoek naar de thuissituatie van de moeder zal zinvol zijn, maar het is niet de bedoeling dat [minderjarige] na thuisplaatsing en onderzoek opnieuw uit huis geplaatst moet worden. Dat zal schadelijk zijn voor hem. Bekeken zal moeten worden hoe dat onderzoek verricht kan worden zonder dat [minderjarige] van plek moet wisselen. De GI heeft desgevraagd nog aangegeven dat het diagnostisch onderzoek van [minderjarige] bij Accare vanaf iedere verblijfsplaats zou kunnen. Vanuit de hulpverlening komen er voorts geen signalen dat de moeder drugs zou gebruiken. Vanuit de GI is geen contact geweest met de behandelaar van de moeder.

De Raad

De raad heeft op verzoek van de GI het voorgenomen besluit van de GI getoetst op basis van de stukken namelijk het verzoek tot toetsing, het plan van aanpak en evaluatie en de rapportage van de zorgaanbieder. De Raad adviseert op basis daarvan in te stemmen met het met het voorgenomen besluit (naar de rechtbank begrijpt : het verzoek).

Het standpunt van de belanghebbende

Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat de moeder achter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling staat. Primair is verzocht het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen, omdat daar geen gronden voor zijn. Subsidiair is verzocht een voorwaardelijke machtiging uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft bij de laatste beschikking aangegeven dat het uitgangspunt is dat [minderjarige] weer thuis geplaatst wordt en dat daarop moest worden ingezet. De redenen voor de uithuisplaatsing waren toen de financiële situatie van de moeder en de dreigende uithuiszetting. Ook moest de moeder zich laten behandelen. De moeder heeft zich ingezet om aan alle voorwaarden voor thuisplaatsing te voldoen en heeft haar thuissituatie nu op orde. Er zijn inmiddels geen problemen meer met haar huisvesting, ze heeft in het najaar van 2021 haar EMDR-behandeling succesvol afgerond en is toegelaten tot de WSNP. Zij heeft een bewindvoerder die ook haar huur betaalt. Verder zijn er geen overlastmeldingen meer geweest. De GI heeft echter besloten dat [minderjarige] niet meer thuis zal wonen, waarop [minderjarige] na het gesprek daarover een suïcidepoging heeft ondernomen. Er is geen reden meer voor uithuisplaatsing. De moeder accepteert de hulpverlening en binnen de ondertoezichtstelling kan bekeken worden of het goed gaat. [minderjarige] komt sinds een half jaar in het weekend bij de moeder thuis. Om het weekend verblijft de moeder met [minderjarige] bij de vader, die inmiddels een eigen woning heeft, en ook dat verloopt goed. De moeder heeft de GI toestemming gegeven om informatie op te vragen bij haar behandelaar, maar dat heeft de GI niet gedaan.

De informant

De vader vindt dat [minderjarige] bij de moeder kan wonen.

De mening van de minderjarige

[minderjarige] heeft schriftelijk laten weten dat hij graag terug naar huis wil.

De beoordeling

ondertoezichtstelling
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat [minderjarige] lange tijd thuis geen veilige en stabiele opvoedomgeving heeft gehad vanwege de jarenlange persoonlijke problematiek van de moeder. Daarnaast zijn er de afgelopen periode ook zorgen ontstaan over [minderjarige] zelf. Hij heeft zorgelijke suïcide uitspraken en een poging daartoe gedaan, is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en er lijkt tevens sprake van een stoornis in zijn informatieverwerking.
Ook blijkt dat de zorg die voor het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is nog niet voldoende resultaat heeft gehad. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar deze ontwikkeling is nog pril. Het is daarom nodig om de voortzetting van het toezicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en de begeleiding van de moeder in de thuissituatie waarborgen met een verlenging van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter gaat er vooralsnog vanuit dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aanwezige problematiek, de al ingezette hulpverlening en de naar aanleiding van het diagnostisch onderzoek nog in te zetten hulpverlening, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met twaalf maanden.
uithuisplaatsing
Doel van de ondertoezichtstelling is versterking, verbetering of herstel van de band tussen de ouder en het kind. Uithuisplaatsing kan alleen als de doelen van de ondertoezichtstelling niet bereikt kunnen worden zolang het kind thuis blijft wonen. Uithuisplaatsing is een uiterste maatregel die proportioneel moet zijn. De kinderrechter vindt dat een verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] nu niet meer proportioneel is. Het navolgende is daarvoor redengevend.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld omdat hij opgroeide in een niet stabiele, onveilige thuissituatie die werd veroorzaakt door de persoonlijke problematiek van de moeder (drugsgebruik, dreigende woninguitzetting en schuldenproblematiek).
Uit de vorige beschikking van 9 februari 2021 waarbij de uithuisplaatsing is verlengd, blijkt dat moeder geen drugsprobleem meer heeft en dat de problemen toen nog samenhingen met de schuldenproblematiek, dreigende woninguitzetting en nog niet afgeronde behandeling van de moeder voor psychische problemen.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt op de gebieden die voor instabiliteit en onveiligheid van de thuissituatie van [minderjarige] zorgden. Zo is de moeder toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, heeft zij haar huurwoning behouden en heeft zij een EMDR-behandeling succesvol afgerond. Daarnaast accepteert zij de hulpverlening van SIG, die wekelijks bij haar thuis komt. Gezien wordt ook dat de omgangsweekenden bij moeder goed verlopen en ook de kerstvakantie, waarin [minderjarige] negen dagen thuis is geweest, verliep goed. Daar komt bij dat de band tussen de moeder en [minderjarige] erg hecht is en dat [minderjarige] herhaaldelijk weggelopen is van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] .
Gelet op het verleden is er een risico op terugval van de moeder in haar problematiek en dus ook een risico dat [minderjarige] weer uit huisgeplaatst moet worden. Alles afwegend vindt de kinderrechter – anders dan de Raad en de GI- dat dit risico met het toezicht, de hulp en de begeleiding van [minderjarige] en de moeder in de thuissituatie, beheersbaar is. Een uithuisplaatsing is daarom voor het doel van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk.
Gelet op het voorgaande is op dit moment niet voldaan aan de vereisten voor een uithuisplaatsing, zoals genoemd in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing dan ook afwijzen. De kinderrechter gaat er vanuit dat de moeder in het belang van [minderjarige] met de GI blijft samenwerken, ook als het gaat om het diagnostisch onderzoek van [minderjarige] en dat zij de opvoedondersteuning thuis aanvaardt.
Tot slot geeft de kinderrechter de GI in overweging om alsnog onderzoek te doen naar de thuissituatie van moeder en als de uitkomst daarvan daartoe aanleiding geeft, het perspectiefbesluit te heroverwegen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van
[minderjarige]tot [geboortedatum] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022 door mr. J.C.M. Swinkels, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I. Hauwert en mr. A. Fröberg, als griffiers.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 28 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.