ECLI:NL:RBNHO:2022:6502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
15.242245.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige stiefdochter met vrijspraak voor seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 februari 2012 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de stiefdochter, die op dat moment nog geen twaalf jaar oud was. De aangeefster heeft verklaard dat het misbruik begon toen zij in groep 5/6 zat en dat de verdachte haar meerdere keren heeft betast en orale seks heeft gepleegd. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar heeft wel erkend dat hij haar één keer heeft betast. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het seksueel binnendringen, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende bewijs bood voor deze beschuldiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen, met een voorwaardelijke straf van zes maanden en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van €4.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, de stiefdochter, voor de immateriële schade die zij heeft geleden door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.242245.21 (P)
Uitspraakdatum: 5 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juni 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en van haar slachtofferverklaring.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 februari 2010 in de gemeente Enkhuizen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens):
- zijn tong en/of mond en/of zijn vinger(s) in en/of tussen de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina en/of schaamstreek en/of clitoris van die [slachtoffer] betast en/of gelikt en/of
- (met) zijn, verdachtes, (stijve) penis, tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan gaan liggen en/of
- de vagina en/of clitoris en/of schaamlippen en/of borsten en/of tepels, van die slachtoffer [slachtoffer] betast;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 februari 2012 in de gemeente Enkhuizen, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefdochter en/of met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2], bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens):
- zijn tong en/of mond en/of zijn vinger(s) over en/of op de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht en/of
- de vagina en/of schaamstreek en/of clitoris van die [slachtoffer] heeft betast en/of gelikt en/of gekust en/of
- (met) zijn, verdachtes, (stijve) penis, tegen het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] is aan gaan liggen en/of
- de vagina en/of clitoris en/of schaamlippen en/of rug en/of borsten en/of tepels van die [slachtoffer] heeft betast;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie merkt in haar schriftelijk requisitoir op dat sprake is van samenloop.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte bij de aangeefster is binnengedrongen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover de verdachte de gedragingen heeft erkend. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het incident waarover de verdachte heeft verklaard plaatsvond toen de aangeefster 12 of 13 jaar oud was en dat het maar één keer heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 partieel vrijspraak verzocht, voor zover het de gedragingen betreft die door de verdachte worden ontkend.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Algemene overwegingen
Inleiding:
[slachtoffer] (hierna aangeefster), geboren op [geboortedatum 2], was de stiefdochter van de verdachte.
Op 9 april 2020 heeft de aangeefster tegen haar vriend verteld dat ze in het verleden seksueel was misbruikt door de verdachte. De zaterdag erop heeft ze tegen haar moeder verteld dat de verdachte haar borsten en haar vagina had betast en haar had gebeft. Een paar weken later heeft zij aan haar zus en zwager hetzelfde verteld als wat ze tegen haar moeder had verteld. Het misbruik zou zijn begonnen toen ze in groep 5/6 zat.
Nadat op 5 september 2020 een informatief gesprek tussen de zedenrecherche en de aangeefster heeft plaatsgevonden, heeft de aangeefster op 16 september 2020 aangifte gedaan, waarbij zij uitgebreid is gehoord door de politie. In het informatief gesprek zeden en in de aangifte heeft zij verklaard dat zij tussen haar 10e en 12e jaar is misbruikt door haar stiefvader. Zij heeft verklaard dat zij nog weet dat het begon toen zij in groep 5/6 zat, in een combiklas met meester [betrokkene]. Zij heeft de vierde klas twee keer gedaan en was 12 of 13 jaar oud toen ze naar de middelbare school ging.
Haar stiefvader zou in die periode meermalen naakt tegen haar aan hebben gelegen waarbij zij zijn stijve piemel tegen zich aan voelde en waarbij hij haar meerdere malen met zijn handen zou hebben gestreeld over haar borsten en vagina. Hij voelde en wreef vervolgens met zijn vingers over haar vagina, schaamlippen en clitoris. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op een gegeven moment haar onderbroek een stukje naar beneden deed en haar voorzichtig ging beffen. Hij begon te likken tussen haar schaamlippen en over haar clitoris heen. Daarna gebeurde het steeds op dezelfde manier. Zij weet niet hoe vaak. Na doorlezing van haar aangifte heeft zij op vragen van de politie haar aangifte aangevuld in die zin dat de verdachte met zijn tong tussen haar schaamlippen zat en over haar clitoris, net niet aan de binnenkant van haar vagina. De verdachte is in geen van haar openingen geweest met zijn tong. Hoe vaak het gebeurd zou zijn durft de aangeefster niet te zeggen, maar het moet iets van 10 tot 15 keer zijn geweest in twee jaar tijd.
Tegenover de verklaringen van de aangeefster staat de verklaring van de verdachte die heeft verklaard dat hij zijn stiefdochter één keer ontuchtig heeft betast door met zijn handen over haar blote borsten en vagina te strelen en haar een “oppervlakkige kus” aan de bovenkant van haar vagina te geven. Dit zou volgens de verdachte zijn gebeurd toen zij 12 of 13 jaar oud was. Zij ging toen al naar de middelbare school.
Juridisch kader
Zedenzaken zijn vaak bewijstechnisch lastige zaken. In veel gevallen staat de verklaring van de aangeefster tegenover die van de verdachte, waarbij er geen getuigen zijn die het verhaal van de aangeefster of juist het verhaal van de verdachte kunnen bevestigen. Ook in deze zaak staat de verklaring van de aangeefster op enkele belangrijke punten lijnrecht tegenover de verklaring van de verdachte. In zo’n geval dient de rechter in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te beoordelen. In het algemeen geldt daarbij dat uitlatingen en verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Als de verklaring van de aangever betrouwbaar wordt gevonden, dan moet de rechtbank bepalen of er voor de verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs uit (een) onafhankelijke bron(nen) in het dossier aanwezig is. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is immers bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of de aangever. Uitgangspunt voor dit vereiste van steunbewijs is dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in een of meer andere bewijsmiddelen.
Waardering van het bewijs
De rechtbank stelt vast dat aangifte is gedaan van feiten die zich lang geleden zouden hebben voorgedaan bij een jong meisje zonder seksuele ervaring. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te twijfelen. De beoordeling van die verklaringen vergt evenwel de nodige behoedzaamheid, juist gelet op het genoemde tijdsverloop
3.3.2
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de aangeefster op het punt van het binnendringen niet met zodanige precisie heeft verklaard, dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van seksueel binnendringen in de zin van artikel 244 Wetboek van Strafrecht (Sr.). Zo heeft de aangeefster aangegeven dat hij “over” haar vagina en schaamlippen heeft gevoeld en dat hij met zijn tong net niet in haar “opening” is geweest. De rechtbank kan daarom de verklaring van aangeefster niet als voldoende basis hanteren voor beoordeling van de vraag of sprake is geweest van seksueel binnendringen. De verdachte moet reeds daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.3
Bewijs voor feit 2
In het kader van de vraag naar de toereikendheid van het steunbewijs voor het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaring van de verdachte zoals hiervoor weergegeven biedt enige steun aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer]. Overigens ontbreekt substantieel steunbewijs nu de verklaringen van de overige getuigen inhoudelijk een afgeleid karakter hebben ten opzichte van de verklaringen van de aangeefster.
De verklaringen van de aangeefster en de verdachte lopen aanzienlijk uiteen met betrekking tot het aantal malen dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Dit is van een zodanig gewicht en betekenis dat de verklaring van de verdachte, inhoudend dat er éénmaal misbruik heeft plaatsgehad, niet als verankering kan dienen voor het bewijs dat sprake is geweest van veelvuldig misbruik.
Daarbij komt betekenis toe aan het feit dat het bij de aangifte gaat over herinneringen die niet eerder zijn geuit en die betrekking hebben op een periode die ver in het verleden ligt, waarbij de aangeefster zelf ook heeft aangegeven op enig moment te hebben getwijfeld of het wel echt gebeurd was. Bovendien volgt niet uit de verklaringen van de getuigen dat het seksueel misbruik meermaals heeft plaatsgevonden, waardoor ook in zoverre het vereiste steunbewijs ontbreekt.
De conclusie dient daarom te zijn dat de verdachte seksueel misbruik heeft gepleegd ten opzichte van de aangeefster, maar dat hij moet worden vrijgesproken van het meermalen plegen van dit seksueel misbruik. De verklaring van de verdachte, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, biedt overigens voldoende steun voor de aangifte zodat deze in onderlinge samenhang de bewezenverklaring kunnen dragen.
3.3.4
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 februari 2012 in de gemeente Enkhuizen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], bestaande die ontucht hierin dat hij:
- zijn tong en/of mond en zijn vinger(s) over en/of op de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- de vagina en/of schaamstreek en/of clitoris van die [slachtoffer] heeft betast en/of gelikt en/of gekust en
- met zijn, verdachtes, stijve penis, tegen het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] is aan gaan liggen en
- de vagina en clitoris en schaamlippen en rug en borsten en tepels van die [slachtoffer] heeft betast.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden de meldplicht, een behandeling bij De Waag en een contactverbod met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer]. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onwenselijk is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu deze de reeds gestarte behandeling van de verdachte bij De Waag zal doorkruisen. De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest. Het restant van de gevangenisstraf dient voorwaardelijk opgelegd te worden. Daarnaast kan eventueel een (maximale) taakstraf worden opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter. Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van de verdachte om zijn stiefdochter een veilige en geborgen gezinssituatie te bieden, waarin zij onbezorgd kon opgroeien. Daarin is de verdachte ernstig tekortgeschoten. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de jonge leeftijd van het slachtoffer en van het vertrouwen dat zij in hem als stiefvader mocht hebben. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor zijn stiefdochter. Hij heeft bovendien een onveilige situatie gecreëerd in een omgeving, de ouderlijke woning, die voor het slachtoffer veilig had moeten zijn.
Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van een kind. Temeer nu het misbruik in een zeer kwetsbare en cruciale levensfase - de (pre)puberteit - heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en Justitie in aanraking is gekomen.
- de over de verdachte uitgebrachte voorgangsrapportage van 16 mei 2022, opgemaakt door de 1e toezichthouder [toezichthouder].
De getuige [reclasseringswerker], reclasseringswerker, heeft het advies van de reclassering op de terechtzitting toegelicht en aangevuld in die zin dat de reclassering thans adviseert om aan een voorwaardelijk strafdeel dezelfde bijzondere voorwaarden te verbinden als die zijn verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De verdachte heeft op de terechtzitting laten blijken dat hij het laakbare van zijn handelen inziet en hij heeft tijdens de zitting meermalen zijn spijt betuigd jegens het slachtoffer.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit, ook na lang tijdsverloop sinds het plegen van feit, het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigt. Om de reeds gestarte behandeling bij De Waag niet te doorkruisen zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie dagen opleggen, gelijk aan de duur van de periode die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opleggen. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, behandeling bij de Waag en een contactverbod met het slachtoffer noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan de voorwaardelijk op te leggen straf worden verbonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 200 uren moet worden opgelegd.
Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag beoordeeld, ook ten aanzien van seksuele delicten. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het wettelijk criterium van artikel 14e Sr. voor dadelijke uitvoerbaarheid, namelijk dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank zal daarom, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, niet bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft via advocaat mr. J.J. Jorna, een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Ter zitting heeft mr. J.J. Jorna de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht. Mr. Jorna heeft toegelicht dat de benadeelde partij psychologische behandeling nodig heeft om het misbruik te verwerken. Bij de hoogte van het schadebedrag heeft mr. Jorna aansluiting gezocht bij categorie 4 van het Letselschadefonds en bij jurisprudentie van soortgelijke zaken.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en toegelicht en heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr. en met toekenning van de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich, verwijzend naar jurisprudentie in soortgelijke zaken en gelet op de door hem bepleitte vrijspraak voor feit 1, op het standpunt gesteld dat de vordering fors dient te worden gematigd.
De rechtbank overweegt over de vordering als volgt.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de aangeefster door het handelen van de verdachte psychologische hulp nodig heeft. Verder blijkt uit de toelichting op de vordering en uit de door de benadeelde partij ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring dat het bewezenverklaarde vergaand en langdurig heeft ingegrepen en nog steeds ingrijpt op het leven van de aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte (het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter) mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen, zoals beschreven en toegelicht in de overgelegde stukken, zozeer voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW (zonder meer) kan worden aangenomen. In ogenschouw nemende dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, acht de rechtbank toewijzing tot een bedrag van € 4.000,- billijk voor het onder 2 bewezen verklaarde, gelet op de onderbouwing van de ernstige psychische schade die aangeefster stelt te hebben geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal gelet op het voorgaande ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde worden toegewezen tot een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2012.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: ontucht plegen met zijn minderjarige stiefdochter] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36f, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang Reclassering Nederland dat nodig vindt;
  • blijft meewerken aan behandeling door De Waag en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal zoeken met de aangeefster [slachtoffer].
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Mr. P.A. Hesselink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
Het hierna vermelde processen-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van feit 2
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 21 juni 2022 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is één keer een seksuele handeling geweest met [slachtoffer]. Ze was toen 12 of 13 jaar oud. Ze kwam tegen mij aanliggen. Ik heb haar over haar blote rug gekriebeld. Ik ben naar de voorzijde van haar lichaam gegaan en heb over haar borsten gestreeld. Op een gegeven moment heb ik haar vagina aangeraakt en heb een kus op haar vagina gegeven. Ik ben met mijn hoofd naar beneden gegaan. Ik heb zelf haar broekje omlaag gedaan. Ik sliep altijd naakt.
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 september 2020 door aangeefster [slachtoffer] ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring (pag. 9-24 proces-verbaal):
V Kun je in eigen woorden kort vertellen waar je aangifte van wilt doen?
A Van misbruik. Omdat [verdachte] me misbruikt heeft tussen mijn 10e en 12e.
V: waar heeft het misbruik plaats gevonden ?
A: In de [adres 2] in Enkhuizen.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Op een zaterdagochtend werd ik wakker. Die keer ben ik bij hem gaan liggen. Toen pakte hij mij bij mijn borsten vast. Hij deed dat rustig aan, voorzichtig. Hij kriebelde eerst op mijn rug en ging steeds verder, eerst naar mijn borsten en daarna naar mijn onderkant, mijn vagina. Daar heeft hij alleen aan gezeten.
V: Je zegt, hij heeft aan de onderkant gezeten. Hoe deed hij dat?
A: Ook heel voorzichtig. Hij ging er rustig heen met zijn hand.
V: Wat had [verdachte] aan?
A: Niks, hij sliep altijd naakt.
Hij ging met zijn vingers langs mijn vagina. .
V: Waar zat hij met zijn vingers?
A: Bij mijn schaamlippen.
V: Wat deed hij met zijn vingers bij je schaamlippen?
A: Heen en weer gaan en voelen. Ik bedoel met zijn handen heen en weer over mijn vagina en over mijn clitoris. Toen deed hij mijn onderbroek uit. Hij begon met kusjes geven op mijn vagina. Op mijn schaamlippen en clitoris. Toen begon hij langzaam te likken, over mijn schaamlippen en clitoris heen.
[verdachte] was bloot. Hij lag met zijn buik en zijn piemel tegen mij aan.
V: Wat voelde jij van zijn piemel?
A: Dat die hard was.