Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
€ 66.665,71. [gedaagde/eiser in het verzet] komt in onderhavige procedure tijdig in verzet. Ter zitting heeft [gedaagde/eiser in het verzet] erkend dat hij in totaal een bedrag van € 21.740,71 aan [eiser/gedaagde in het verzet] is verschuldigd en dit bedrag wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank matigt de gevorderde boete op grond van artikel 6:94 BW tot een bedrag van € 17.500,-.
1.De procedure
- het door deze rechtbank op 28 juli 2021 tussen [eiser/gedaagde in het verzet] en [gedaagde/eiser in het verzet] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/15/316749 / HA ZA 21/302;
- de verzetdagvaarding van 6 september 2021 met producties 1 tot en met 7 (aan te merken als de conclusie van antwoord);
- de akte vermeerdering van eis van 15 september 2021 van [eiser/gedaagde in het verzet] met productie 9;
- het tussenvonnis van 17 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van 31 januari 2022 van [eiser/gedaagde in het verzet] met producties 10 tot en met 13;
- de mondelinge behandeling, gehouden op 14 april 2022 en de daar overgelegde spreekaantekening van mr. Slager;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2.Feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid
€ 49.600,00 +
€ 4.675,00 -/-
€ 15.065,71.
1.114,00(1 punt × tarief € 1.114,00)