ECLI:NL:RBNHO:2022:6416

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
15/267344-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van pgb-fraude en valsheid in geschrift door verdachte in Haarlem en Almere

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van pgb-fraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schenden van de inlichtingenplicht en valsheid in geschrift met betrekking tot zorgovereenkomsten en kwitanties. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 december 2016 in Haarlem en/of Almere. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.A.J. van Putten, en de officier van justitie was mr. R. Funke Küpper.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting op 28 juni 2022 een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van een deel van feit 1, waarvoor hij partieel werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, waarbij het benadelingsbedrag werd vastgesteld op € 37.699,40. De verdachte heeft zich gedurende drie jaren schuldig gemaakt aan pgb-fraude, wat een ernstige schending van het vertrouwen in het sociale voorzieningenstelsel met zich meebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/267344-18 (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 juni en 8 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en feitelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
feit 1:
het medeplegen van het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (2015) in de periode van 28 juli 2010 tot en met
21 december 2016 te Haarlem en/of Almere,
feit 2:
het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van zorgovereenkomsten en kwitanties in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 april 2016 te Haarlem en/of Almere.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat voor feit 1 alleen de periode vanaf 1 januari 2013 bewezen kan worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman is het met de officier van justitie eens dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd in de periode vóór 1 januari 2013, zodat hij partieel moet worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich in de periode vóór 1 januari 2013 schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen, zoals die aan hem onder feit 1 ten laste zijn gelegd. De verdachte moet in zoverre dan ook worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem (behoudens hetgeen onder 3.3.1 is besproken) geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 1
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter zitting van 28 juni 2022;
  • Een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport uitkeringsfraude (Participatiewet), opgemaakt door de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeente Haarlem d.d. 21 december 2015 (dossierpagina's 102-123);
  • Een hoofdproces-verbaal onderzoek naar gepleegde fraude ingevolge de WWB, Participatiewet en PGB, opgemaakt door de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeente Haarlem d.d. 11 januari 2018 (dossierpagina's 1-82);
  • Een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapportage verrichte waarnemingen onderzoek [medeverdachte 1] met bijlage, opgemaakt door de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeente Haarlem d.d. 21 december 2015 (dossierpagina's 124-136);
  • Een proces-verbaal verrichte waarnemingen onderzoek "SFINX" met bijlage, opgemaakt door de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeente Haarlem d.d. 23 juli 2017 (dossierpagina's 321-325);
  • Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek gegevens mobiele telefoon Samsung SM-N915FY Galaxy Note Edge, opgemaakt door de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeente Haarlem d.d. 23 november 2017 (dossierpagina's 1915-1953);
  • Een proces-verbaal van bevindingen inbeslaggenomen bescheiden [medeverdachte 1] , opgemaakt door de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeente Haarlem d.d. 27 december 2016 (dossierpagina's 1711-1713);
ten aanzien van feit 2
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter zitting van 28 juni 2022;
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een model zorgovereenkomst arbeidsovereenkomst, d.d. 1 januari 2016 (dossierpagina's 274-282);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een zorgovereenkomst met een freelancer, d.d. 1 januari 2015 (dossierpagina's 2306-2311);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een zorgovereenkomst met een freelancer, ongedateerd (dossierpagina's 2317-2322);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een model zorgovereenkomst arbeidsovereenkomst, d.d. 1 januari 2016 (dossierpagina's 2364-2372);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een model zorgovereenkomst arbeidsovereenkomst, d.d. 18 april 2016 (dossierpagina's 2388-2396);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een wijziging zorgovereenkomst met een zorginstelling, d.d. 1 december 2015 (dossierpagina's 2345-2349);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 31 januari 2013 (dossierpagina 1023);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 31 januari 2013 (dossierpagina 1024);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 28 februari 2013 (dossierpagina 1025);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 29 maart 2013 (dossierpagina 1026);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 29 april 2013 (dossierpagina 1027);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 31 mei 2013 (dossierpagina 1028);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 28 juni 2013 (dossierpagina 1029);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 29 juli 2013 (dossierpagina 1030);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 30 augustus 2013 (dossierpagina 1031);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 30 september 2013 (dossierpagina 1032);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 28 oktober 2013 (dossierpagina 1033);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 29 november 2013 (dossierpagina 1034);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een kwitantie, d.d. 30 december 2013 (dossierpagina 1035).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 december 2016 in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of [onderneming 1] , in strijd met een aan [medeverdachte 1] , bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichting, te weten de artikelen 7.3 lid 3 en 7.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2010 en de artikelen 8.3 lid 3 en 8.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013 en (per 01/01/2015) artikel 8.1 lid 1 van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem en artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl [medeverdachte 1] en zijn mededaders wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht van [medeverdachte 1] op verstrekkingen of tegemoetkomingen, te weten (maatwerk)voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning, namelijk één of meer persoonsgebonden budgetten (‘pgb’) voor hulp bij het huishouden en begeleiding, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekkingen of tegemoetkomingen,
immers hebben de verdachte en zijn mededaders, telkens opzettelijk nagelaten tijdig (de afdeling WMO/team WMO-voorzieningen van) de gemeente Haarlem op de hoogte te stellen,
  • dat [medeverdachte 1] , niet of niet geheel de fysieke en/of psychische en/of psychosociale beperkingen in het uitvoeren van algemene taken/huishoudelijke taken/persoonlijke verzorging had zoals bekend was bij de afdeling WMO/team WMO-voorzieningen van de gemeente Haarlem, en/of
  • dat [medeverdachte 1] , zonder hulpmiddelen en zonder (zorg)begeleider(s) in het maatschappelijke verkeer voldoende kon functioneren en kon participeren en dat hij zonder hulp kon lopen en autorijden en op geld waardeerbare werkzaamheden kon verrichten en/of
  • dat [medeverdachte 1] , voldoende zelfredzaam was en voldoende zelfstandig in staat was tot maatschappelijke participatie en/of
  • dat er wijzigingen waren van de fysieke en/of psychische en/of psychosociale beperkingen van [medeverdachte 1] en diens zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en/of
  • dat de voornoemde toegekende WMO-voorzieningen aan [medeverdachte 1] en/of zijn zorgverleners, niet of niet geheel zijn besteed aan/aangewend voor het doel waarvoor het was toegekend en uitgekeerd en/of
  • dat [medeverdachte 2] en/of hij, verdachte [verdachte] en/of [onderneming 1] en/of [getuige 1] geen en/of minder uren huishoudelijke hulp en/of zorg en/of begeleiding aan [medeverdachte 1] , hadden verleend en/of
  • dat de gecontracteerde zorgverlener [medeverdachte 2] de broer is van [medeverdachte 1] en/of
  • dat [medeverdachte 1] meermalen (langdurig) in het buitenland (Egypte) verbleef;
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 april 2016 in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [onderneming 1] , geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
vijf zorgovereenkomsten, budgethouder [medeverdachte 1] en een formulier wijziging zorgovereenkomst, budgethouder [medeverdachte 1] en
dertien kwitanties van betaling van [medeverdachte 1] aan [verdachte] (WMO huishoudelijke hulp)
telkens valselijk heeft opgemaakt, door opzettelijk valselijk in strijd met de waarheid,
a.
  • op een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [medeverdachte 2] ) en zorgverlener [verdachte] d.d. 1 januari 2016, althans een geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [verdachte] in de periode van
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [verdachte] d.d. 1 januari 2015, althans een geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [verdachte] per 1 januari 2015 persoonlijke verzorging zal verlenen (een variabel aantal uren) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [verdachte] (ongedateerd) althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [verdachte] per 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 hulp bij het huishouden zal verlenen (4,5 uren per week) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [medeverdachte 2] ) en zorgverlener [verdachte] d.d. 1 januari 2016, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgverlener [verdachte] per 1 januari 2016 en tot 30 juni 2016 hulp bij het huishouden zal verlenen (5,75 uren per week) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [medeverdachte 2] ) en zorgverlener [verdachte] d.d. 18 april 2016, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgverlener [verdachte] per 1 mei 2016 tot
  • op een formulier wijziging zorgovereenkomst met een zorginstelling, d.d. 1 december 2015, budgethouder [medeverdachte 1] en zorginstelling [onderneming 1] (vertegenwoordiger [verdachte] ), althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en [onderneming 1] (voor WMO-begeleiding) per 1 januari 2016 zal worden beëindigd/opgezegd en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
b.
- op die kwitanties te (doen/laten) vermelden dat [medeverdachte 1] telkens geld betaalde aan [verdachte] voor geleverde huishoudelijke hulp en te voorzien van een handtekening van de ontvanger,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken en/of (door anderen) te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd
feit 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de beperktere rol van de verdachte in het geheel, afgezet tegen de rol van zijn medeverdachten. De verdachte handelde onder druk van de medeverdachte [medeverdachte 2] en hij heeft zelf geen financieel voordeel genoten. Daarbij komt dat de verdachte in 2012 uit eigen beweging een fraudemelding heeft gedaan bij de gemeente over de medeverdachte [medeverdachte 1] . Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Verzocht wordt, ook in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van drie jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van pgb-fraude. Aan de medeverdachte [medeverdachte 1] is hierdoor een aanzienlijk bedrag aan pgb-gelden toegekend waarop hij geen dan wel niet volledig recht had. Op die manier heeft de verdachte samen met anderen misbruik gemaakt van een voorziening bestemd voor mensen met chronische beperkingen of ziekte, die noodgedwongen zorg moeten inkopen. Het totale benadelingsbedrag is berekend op € 48.959,91. Omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een kortere periode gaat de rechtbank uit van een benadelingsbedrag van € 37.699,40 (verstrekte pgb’s minus de jaren 2010 en 2009).
De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, op grove wijze geschonden. Hierdoor heeft hij niet alleen in financieel opzicht schade aan dit stelsel berokkend, maar ook op ernstige wijze afbreuk gedaan aan de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag ligt. De verdachte heeft samen met anderen misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat is bedoeld voor de zeer kwetsbaren in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in documenten als de onderhavige gesteld mag worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in straf verminderende zin rekening te houden met de stelling van de verdediging dat de verdachte heeft gehandeld onder druk van de medeverdachte [medeverdachte 2] en geen financieel voordeel heeft genoten. Door de verdediging is niet gesteld waaruit die druk zou hebben bestaan en er blijkt ook niets van uit het dossier. Tevens is het de rechtbank onbekend gebleven of de verdachte al dan niet zelf financieel voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten. Het dossier en hetgeen op de zitting is besproken geven daarover geen uitsluitsel. Daarbij geldt dat het mogelijk ontbreken van financieel gewin bij de verdachte zelf, niet afdoet aan de strafwaardigheid van zijn gedragingen. Ook dan heeft de verdachte zijn medewerking verleend aan het frauderen met gemeenschapsgeld en het plegen van valsheid in geschrift.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat als uitgangspunt genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten vermelden voor de bestraffing van fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- tot € 70.000,- als uitgangspunt 2 tot 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De aanzienlijke duur van de fraude weegt in strafverzwarende zin mee.
Redelijke termijn en de persoon van de verdachteVerder heeft de rechtbank voor de bepaling van de strafsoort en -maat rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgt het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in geval van de verdachte is aangevangen op 6 december 2016, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Nu het eindvonnis heden op 22 juli 2022 wordt gewezen en de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie jaren en zeven maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank nog gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Op de zitting heeft de verdachte grotendeels openheid van zaken gegeven en is het de rechtbank gebleken dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. De rechtbank neemt deze houding van de verdachte in zijn voordeel mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden in combinatie met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn gegronde redenen vormen om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf (meer) op te leggen en te volstaan met een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid zoals door de officier van justitie is gevorderd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis,
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2022.