ECLI:NL:RBNHO:2022:6396

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/1879
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verkeersbesluit ter verbetering van de verkeersveiligheid op de Eeuwigelaan in Bergen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verkeersbesluit van verweerder, dat maatregelen bevat om de verkeerssituatie op de Eeuwigelaan in Bergen te wijzigen. Verweerder heeft op 10 september 2020 een verkeersbesluit genomen dat de herinrichting van de Eeuwigelaan betreft, waarbij het fietspad aan de noordzijde wordt veranderd in een eenrichtingsfietspad en het wandelpad aan de zuidzijde wordt vervangen door een fietspad. Eiseres stelt dat het fietspad niet te smal is en dat er alternatieve fietsroutes zijn, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeersveiligheid en de noodzaak van de maatregelen. De rechtbank concludeert dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen, namelijk het verbeteren van de verkeersveiligheid voor fietsers. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het verkeersbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] e.o., uit [woonplaats] (NH), eiseres,

(gemachtigde: jhr. mr. A.R.Ph. Boddaert),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.J.M. Hienk).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verkeersbesluit van verweerder waarbij maatregelen worden genomen om de verkeerssituatie op de Eeuwigelaan in Bergen te wijzigen.
1.2
Verweerder heeft op 10 september 2020 [1] een verkeersbesluit genomen dat ziet op de herinrichting van de Eeuwigelaan in Bergen tussen de rotonde van De Franschman (aansluiting van de Eeuwigelaan op de Herenweg en de Zeeweg) en de kruising van de Eeuwigelaan met de Hoflaan en de Komlaan.
1.3
Bij besluit op bezwaar van 22 maart 2021 heeft verweerder het verkeersbesluit in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering.
1.4
Eiseres heeft hiertegen op 21 april 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5
Bij besluit van 10 april 2021, bekendgemaakt op 11 juni 2021 [2] heeft verweerder het verkeersbesluit van 10 september 2020 aangepast, in die zin dat daarin is bepaald dat de verkeersmaatregelen worden uitgevoerd zodra de reconstructie van de weg is uitgevoerd. Verder is het verkeersbesluit gelijk gebleven.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet het beroep van eiseres ook op het gewijzigde verkeersbesluit.
1.6
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en dhr. [naam 3] (beleidsmedewerker verkeer).

Totstandkoming van het besluit

2.1
De Eeuwigelaan wordt gebruikt als doorgaande weg tussen Bergen en Bergen aan Zee. Deze weg is aangewezen als gebiedsontsluitingsweg waar 50 km per uur gereden mag worden. Op dit moment ligt aan de noordzijde van de Eeuwigelaan een fietspad in twee richtingen van ongeveer 2,5 m breed. Aan de zuidzijde bevindt zich een wandelpad. Met het verkeersbesluit wordt het fietspad aan de noordzijde veranderd in een eenrichtingsfietspad. Het wandelpad aan de zuidzijde zal worden vervangen door een fietspad waar ook in één richting gefietst mag worden. Beide fietspaden worden ongeveer 2,5 m breed. De voetgangers zullen na de herinrichting gebruik moeten maken van de fietspaden om langs de Eeuwigelaan te kunnen wandelen.
Ook wordt met het verkeersbesluit de voorrangsregeling op de kruising van de Hoflaan, Komlaan en Eeuwigelaan in Bergen voor fietsers aangepast. Nu moet autoverkeer dat vanaf de Eeuwigelaan de Komlaan in wil rijden en autoverkeer dat van de Komlaan de Eeuwigelaan in wil rijden, voorrang verlenen aan fietsers die vanuit de Hoflaan hun weg richting de Eeuwigelaan willen vervolgen. Deze voorrangsregeling komt te vervallen en in de nieuwe situatie moeten fietsers voorrang verlenen aan het autoverkeer.
Het verkeersbesluit ziet verder nog op de aanpassing van de fietsersoversteekplaats op de Eeuwigelaan ter hoogte van de rotonde bij de aansluiting met de Zeeweg en de Herenweg (bij De Franschman) en een wijziging van de bushaltes op de Eeuwigelaan.
2.2
Verweerder heeft -kort zakelijk weergegeven- aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat de aanleg van een fietspad aan de zuidzijde van de Eeuwigelaan noodzakelijk is. Met name in de zomerperiode is de Eeuwigelaan een veel gebruikte fietsverbinding. Het bestaande fietspad is te smal voor fietsverkeer in twee richtingen en daarmee is vanwege het aantal fietsers dat van het fietspad gebruikt maakt de verkeersveiligheid in geding. Omdat er op de Eeuwigelaan verschillende rijen monumentale bomen staan, zijn de herinrichtings-mogelijkheden van de laan beperkt. Daarom heeft verweerder er voor gekozen om aan weerszijden van de laan een fietspad aan te leggen voor eenrichtingsverkeer. Het aantal voetgangers dat nu gebruik maakt van het voetpad aan de zuidzijde is gering. Doordat het voetpad vervalt, neemt de verkeersveiligheid van voetgangers in geringe mate af, maar dit weegt minder zwaar dan de toename van de verkeersveiligheid voor fietsers. Er is ook een gering aantal ruiters dat nu gebruik maakt van het voetpad. Ruiters horen echter op grond van de Wegenverkeerswet (Wvw 1994) zoveel mogelijk rechts op de rijbaan te lopen en bij voorkeur in de berm en niet op het voetpad, aldus verweerder.
Aan de aanpassing van de kruising Komlaan-Hoflaan-Eeuwigelaan heeft verweerder ook de verkeersveiligheid ten grondslag gelegd, omdat is gebleken dat autoverkeer op dit kruispunt vaak (ten onrechte) geen voorrang verleent aan fietsers, wat nadelig is voor de verkeersveiligheid. In het verkeersbesluit staat dat de bestaande fietsoversteek met fietsers in de voorrang conform het gemeentelijk fietsbeleid wordt opgeheven.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het verkeersbesluit. Dit doet zij aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd; de beroepsgronden. Eiseres heeft beroepsgronden naar voren gebracht die zien op de (on)zorgvuldige voorbereiding en motivering van het verkeersbesluit en op de noodzaak tot en nut van de aanleg van het fietspad aan de zuidzijde van de Eeuwigelaan en het daarmee vervallen van het voetpad aan die zijde van de Eeuwigelaan. Tegen de andere hiervoor beschreven besluitonderdelen heeft zij geen beroepsgronden aangevoerd, zodat de beoordeling zich beperkt tot een toetsing van dat deel van het verkeersbesluit.
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
4.1
Eiseres heeft gesteld dat het verkeersbesluit niet in stand kan blijven, omdat verweerder bij het nemen van het besluit uit is gegaan van onjuiste feiten. Zo zou het fietspad niet te smal zijn om de hoeveelheid fietsverkeer aan te kunnen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een rapport overgelegd van ingenieursbureau Royal HaskoningDHV. Volgens eiseres heeft verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit geen oog gehad voor dit rapport. Ook heeft verweerder volgens eiseres niet gereageerd op de door haar voor-gestelde alternatieve fietsroutes. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder zonder nadere onderbouwing is afgeweken van een eerder in 2018 genomen raadsbesluit.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het verkeersbesluit een onderzoek ten grondslag heeft gelegd van ingenieursbureau Sweco (hierna: Sweco). De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder dit onderzoek niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het verkeersbesluit, omdat het dateert van voor een raadsbesluit uit 2018 waarin tegen een tweede fietspad langs de Eeuwigelaan is gestemd. Het staat verweerder namelijk vrij om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de herinrichting van de Eeuwigelaan. De vergelijking met de door eiseres in beroep overgelegde uitspraak van deze rechtbank [3] gaat niet op, nu in die zaak sprake was van beleid waarvan door verweerder werd afgeweken, waar het hier gaat om het innemen van een ander standpunt, zonder dat er sprake is van eerder vastgesteld beleid.
4.3
Uit het onderzoeksrapport van Sweco blijkt dat er in 2016 (verkeers)tellingen zijn uitgevoerd om de huidige situatie in kaart te brengen, dat alle (extra) oversteeklocaties zijn beschreven en uitgewerkt en dat alternatieve fietsroutes zijn bekeken. In het rapport van Sweco is gemotiveerd waarom het huidige fietspad te smal is. Eiseres hoeft het niet eens te zijn met die conclusie van Sweco, die verweerder heeft overgenomen. Dat verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit is uitgegaan van onjuiste feiten, is echter niet gebleken. Het betoog dat verweerder geen oog heeft gehad voor het rapport van Royal Haskoning DHV volgt de rechtbank evenmin. In (het verweerschrift op) bezwaar is verweerder uitvoerig ingegaan op dit rapport en heeft verweerder uiteengezet waarom de maatvoering die Royal Haskoning beargumenteert voor het fietspad niet wordt gevolgd. Hetzelfde geldt voor de alternatieve fietsroutes. In het rapport van Sweco en door verweerder is op deze alternatieven ingegaan. Uiteengezet is dat het niet waarschijnlijk is dat fietsers gebruik gaan maken van de alternatieven, omdat dit voor hen geen winst in tijd en comfort brengt. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder dus wel de alternatieven meegewogen. Het heeft alleen niet geleid tot een ander standpunt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het verkeersbesluit voldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en belangen. De beroepsgrond die ziet op de onzorgvuldige voorbereiding slaagt dus niet.
Het toetsingskader
5.1
Het verkeersbesluit is gebaseerd op artikel 2 van de Wvw 1994. Op grond van dit artikel kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen [5] .
Welke belangen worden gediend met het verkeersbesluit?
6.1
Verweerder stelt dat met het verkeersbesluit de verkeersveiligheid van de fietsers wordt gediend. Daarbij heeft verweerder aangevoerd dat ook fietsen met trapondersteuning (elektrische fietsen/e-bikes) van het fietspad gebruik moeten maken. Doordat deze fietsen een hogere snelheid bereiken dan een standaardfiets, moet inhalen mogelijk zijn. Bovendien bestaan er tegenwoordig ook bredere (breder dan de door eiseres gestelde 75 cm) fietsen, zoals bakfietsen. De maximale wettelijke breedte van een fiets is namelijk 150 cm. Door het snelheidsverschil en de aanwezigheid van bredere fietsen is het noodzakelijk dat fietspaden breder zijn dan de maatvoering die eiseres beargumenteert. Het CROW hanteert daarom andere richtlijnen en het fietspad voldoet niet aan de huidige richtlijnen van het CROW, aldus verweerder.
Verweerder heeft aan zijn stelling het eerder aangehaalde onderzoeksrapport van Sweco ten grondslag gelegd. Sweco heeft geconcludeerd dat er op een drukke dag tot 2.500 fietsers per dag gebruik maken van het fietspad langs de Eeuwigelaan. Het valt te verwachten dat het aantal elektrische fietsen blijft groeien, waardoor de snelheidsverschillen toenemen. Met name bij grote groepen fietsers en grote snelheidsverschillen neemt de kans op verkeersonveilige situaties toe. Het huidige fietspad is volgens Sweco daarom te smal voor een fietspad in twee richtingen.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee overtuigend uiteengezet dat het huidige fietspad te smal is voor het aantal en het soort fietsen dat tegenwoordig van het fietspad gebruik maakt. Uit het rapport van Sweco blijkt bovendien dat de verkeersonveiligheid toeneemt bij grote groepen fietsers en grote snelheidsverschillen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de in het verkeersbesluit opgenomen maatregelen kunnen treffen om de verkeersveiligheid voor fietsers te verbeteren en heeft voldoende inzichtelijk uiteengezet hoe dit, rekening houdend met de inrichting van de weg en de bomen daarom heen, kan worden bewerkstelligd.
Zijn de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit onevenredig?
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit aan het door eiseres gestelde nadeel voor het historische karakter en de groene structuur van de Eeuwigelaan als gevolg van het verdwijnen van de roggeveenbanken en enkele bomen, geen doorslaggevend belang heeft hoeven hechten gelet op de in geding zijnde verkeersveilig-heid. Als het voor uitvoering van de verkeermaatregelen nodig is dat er bomen gekapt moeten worden, dan zal daaraan voorafgaand een bomenanalyse en hoogstwaarschijnlijk een omgevingsvergunning verleend moeten worden. Dit is namens verweerder ter zitting toegelicht. In die procedure kan eiseres de door haar naar voren gebrachte argumenten inbrengen.
7.2
Ook overweegt de rechtbank dat zowel de stelling van eiseres dat de voordelen van de herinrichting van de Eeuwigelaan niet opwegen tegen de kosten daarvan, als de stelling dat het maatschappelijk draagvlak voor de herinrichting ontbreekt, niet is onderbouwd. Bovendien zijn dit geen belangen waarmee verweerder - gelet op het toetsingskader uit artikel 2 van de Wvw 1994 - rekening dient te houden bij het nemen van het verkeersbesluit.
7.3
Een gevolg van de verkeersmaatregel is dat de verkeersveiligheid voor voetgangers afneemt. Dit heeft verweerder onderkend en mee laten wegen in zijn afweging. Uit het onderzoek van Sweco is echter gebleken dat het aantal voetgangers dat gebruik maakt van het voetpad klein is. De rechtbank heeft geen reden om aan het aantal door Sweco getelde voetgangers te twijfelen. Dat het verdwijnen van het voetpad gevolgen heeft voor voetgangers en ruiters die nu daarvan gebruik maken, maakt niet dat verweerder daarom het verkeersbesluit niet heeft kunnen en mogen nemen. Het gaat erom of de nadelige gevolgen
onevenredigzijn in verhouding tot het met het verkeersbesluit te dienen doel; namelijk het verbeteren van de fietsveiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat voetgangers gebruik kunnen maken van het fietspad en dat ruiters thuishoren op de rijbaan of in de berm. Het betoog van mevrouw [naam 2] ter zitting dat zij haar moeder niet meer naar het dorp durft te laten lopen als het voetpad verdwijnt, is bezien in het licht van de zorgzaamheid voor haar moeder wellicht niet onbegrijpelijk, maar leidt niet tot een ander oordeel.
7.4
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet maken dat de belangenafweging zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verweerder in het kader van de belangenafweging aandacht heeft geschonken aan de veiligheid van de oversteekplaatsen (kruisingen) en de alternatieve fietsroutes, maar daarin om inzichtelijke redenen geen aanleiding heeft gezien om anders te besluiten.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden geen doel treffen. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat de beroepen, ingesteld tegen de wijziging van het kruispunt van de Eeuwigelaan-Komlaan-Hoflaan bij uitspraken van heden (met nummers 21/1881 en 21/2118) ook ongegrond zijn verklaard. Het verkeersbesluit houdt dus stand.
9.1
Nu het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bekendgemaakt op 15 september 2020 in de Staatscourant 2020, 48187
2.Bekendgemaakt op 11 juni 2021 in de Staatscourant 2021, 30442
3.De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2022 in de zaak met nummer HAA 21/2081
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019 met ECLI: NL:RVS:2019:3761
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 met ECLI: NL:RVS:2018:1619