ECLI:NL:RBNHO:2022:6378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/15/316012 / HA ZA 21-250
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling ontbonden huwelijksgoederengemeenschap; bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht; vorderingen onvoldoende onderbouwd

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van een echtscheiding tussen een vrouw en een man die in 2017 zijn gescheiden. De vrouw vordert de verdeling van gezamenlijke boedelbestanddelen, waaronder een woning in Marokko en de opbrengst van een tuinhuisje dat de man na de scheiding heeft verkocht. De man betwist de eigendom van de woning en vordert vergoeding van een lening die hij tijdens het huwelijk heeft afgelost. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlands recht van toepassing is op de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank wijst de vorderingen van beide partijen af, omdat zij hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd. De rechtbank concludeert dat, voor zover de man al eigenaar is van de woning in Marokko, deze buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man eigenaar is van de woning, en de opbrengst van het tuinhuisje is door de man geconsumeerd. De rechtbank verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering tot vaststelling van de peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/316012 / HA ZA 21-250
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[de vrouw],
te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M. van Blokland te [plaats 3] ,
tegen
[de man],
te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Makhloufi te Utrecht.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over de financiële afwikkeling van een echtscheiding. Partijen zijn in 2017 gescheiden. De vrouw wenst tot verdeling van een aantal gezamenlijke boedelbestanddelen over te gaan. Zij stelt dat de man eigenaar van een woning in Marokko is en dat de waarde hiervan tot de omvang van de boedel behoort en tussen partijen verdeeld moet worden. Dat geldt volgens de vrouw ook voor de opbrengst van een tuinhuisje dat de man na de scheiding heeft verkocht. De man betwist de stellingen van de vrouw en vordert op zijn beurt vergoeding door de vrouw van een bedrag dat hij heeft afgelost aan een tijdens het huwelijk aangegane lening.
1.2.
De rechtbank wijst de vorderingen van beide partijen af. De rechtbank oordeelt eerst dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat vanaf 13 september 2002 - toen de vrouw zich vanuit Marokko in Nederland bij de man heeft gevestigd - het Nederlands recht van toepassing is op de huwelijksgoederengemeenschap. Vervolgens komt de rechtbank tot het oordeel dat partijen hun stellingen over en weer onvoldoende hebben onderbouwd. Voor zover al kan worden aangenomen dat de man eigenaar is van de woning in Marokko (hij betwist dat), is de rechtbank van oordeel dat die woning buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het tussenvonnis van 7 juli 2021
-de conclusie van antwoord in reconventie van de vrouw
-een B-formulier d.d. 21 maart 2022 met drie nadere producties van de zijde van de man
-een B-formulier d.d. 21 maart 2022 met nadere producties van de zijde van de vrouw
- de mondelinge behandeling van 29 maart 2022. Mr. Makhloufi heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd
-een B-formulier d.d. 15 april 2022 van de zijde van de vrouw
-een B-formulier d.d. 15 april 2022 van de zijde van de man
-de brief van 22 april 2022 van de rechtbank
-een akte d.d. 29 april 2022 van de zijde van de vrouw
-een B-formulier d.d. 1 mei 2022 houdende een akte van de zijde van de man
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 31 januari 2001 gehuwd te Casablanca (Marokko). Binnen het huwelijk zijn twee kinderen geboren.
3.2.
De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit. Ten tijde van het sluiten van het huwelijk woonde zij in Marokko. Zij heeft zich op 13 september 2002 in Nederland gevestigd.
3.3.
De man heeft zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft zich op 27 juni 1993 in Nederland gevestigd.
3.4.
Partijen waren ten tijde van het huwelijk in het bezit van een tuinhuis op het terrein van [adres 1] te [plaats 3] .
3.5.
Partijen hadden ten tijde van het huwelijk een doorlopend krediet bij de ING Bank onder rekeningnummer T 883-36635.
3.6.
Op 13 september 2016 heeft de vrouw de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.7.
De rechtbank [plaats 3] heeft bij (tussen)beschikking van 6 september 2017 de echtscheiding uitgesproken en het huwelijk is op 15 november 2017 ontbonden door inschrijving van die echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag.
3.8.
Voormelde beschikking van 6 september 2017 luidt, voor zover hier van belang als volgt:
2.8
Verdeling
2.8.1.
Beide partijen hebben (deels) niet (voldoende) onderbouwde verdelingsverzoeken gedaan.
2.8.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.8.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.8.4.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.8.5.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit van Marokko gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid l van het Verdrag.
2.8.6.
Partijen hebben na de huwelijksvoltrekking hun eerste gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.8.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 3 van het Verdrag werd vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Marokko, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
2.8.8.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7 lid 2 van het Verdrag, waardoor na voornoemd recht met ingang van 13 september 2002 het recht van Nederlands van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime. Vanaf deze datum zijn partijen in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
2.8.9.
De rechtbank houdt de behandeling van de verdelingsverzoeken pro forma aan tot de hierna vermelde datum. Partijen dienen hun verzoeken te concretiseren en zo mogelijk met producties te onderbouwen, waarna zij over en weer op elkaars verzoeken mogen reageren. (…)
3.9.
Bij beschikking 18 april 2018 heeft de rechtbank de door partijen ingediende verdelingsverzoeken afgewezen. De desbetreffende beschikking luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Tot op heden heeft de vrouw geen concreet verzoek tot vaststelling van de verdeling gedaan. Het enkel overleggen van een formulier Verdelen en verrekenen is in ieder geval niet voldoende. Gelet op het tijdsverloop sinds het indienen van het inleidende verzoekschrift, acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om de zaak - die inmiddels ruim anderhalfjaar duurt - nogmaals aan te houden. Te meer daar de vrouw nog altijd geen concreet verzoek heeft gedaan, waar het ontbreken van bepaalde documenten naar het oordeel van de rechtbank niet zonder aan in de weg zou hoeven staan. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst.
2.5.
Het verzoek van de man betreft enkel de verdeling van een schuld. Het verzoek van de man betreft derhalve niet verdeling van de algehele gemeenschap van goederen die sinds 2009 tussen partijen bestaat en betreft daarom geen verdeling bij helfte. De rechtbank overweegt voorts dat schulden niet kunnen worden verdeeld en dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor in de gemeenschap vallende schulden. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de man eveneens wordt afgewezen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ls peildatum voor de omvang van de verdeling van de gemeenschap vast zal stellen de datum van indiening van het verzoekschrift echtscheiding, te weten 13 september 2016;
Dat de man aan de vrouw voldoet de helft van de waarde van de woning aan [adres 2] te Marokko;
dat de man aan de vrouw voldoet de helft van de opbrengst van het tuinhuisje op het Tuinpark [adres 1] ,
dat de man wordt veroordeeld tot betaling van de bedragen zoals bepaald onder B. en C., vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat zij verdeling wenst van de tussen hen bestaande onverdeelde boedel.
4.3.
De man voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vrouw zal veroordelen tot betaling van € 5.080,- aan de man zijnde de helft van de lasten van de ING Kredietlening op de peildatum, op straffe van een dwangsom en verder de vrouw zal veroordelen tot betaling van € 3.050,- voor proceskosten van de man.
4.6.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat op de peildatum van 13 september 2016 de omvang van de lening € 10.161,62 was. Partijen hebben deze lening gebruikt voor de gezamenlijke huishouding. De man heeft vóór en na de peildatum de lening uit zijn privévermogen afgelost. Omdat partijen ieder de helft van de lasten dienen te dragen, is sprake van een vordering uit hoofde van overbedeling op de vrouw, aldus de man.
4.7.
De vrouw voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Gelet op de nauwe verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie en de daaraan ten grondslag liggende stellingen, zullen deze vorderingen in het hierna volgende gezamenlijk worden behandeld.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
5.2.
De man stelt zich primair op het standpunt dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de woning in Marokko ingevolge artikel 22 (herschikte) EEX Verordening geen rechtsmacht heeft, omdat de woning niet in Nederland is gelegen. Daarnaast stelt de man dat het Nederlands recht eerst na verloop van 10 jaar nadat de vrouw zich in Nederland heeft gevestigd, derhalve 13 september 2012, toepasselijk is geworden op het huwelijksgoederenregime van partijen (wagonstelsel), zodat vóór die tijd op grond van artikel 4 lid 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 het huwelijksvermogensregime werd beheerst door Marokkaans recht. De in de periode van 31 januari 2002 tot 13 september 2012 aanwezige activa en passiva, blijven dus onderworpen aan het Marokkaans huwelijksvermogensrecht. Zo de man al eigenaar is van een huis in Marokko, dan valt deze daarom in zijn privévermogen, aldus de man.
5.3.
Dit verweer slaagt niet. Daarvoor is het volgende redengevend. Vanaf 29 januari 2019 geldt voor Nederland de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (hierna: de Verordening). Aangezien de dagvaarding in deze zaak na 29 januari 2019 is ingesteld, namelijk op 27 oktober 2020, is ingevolge artikel 69 lid 1 van de Verordening, deze van toepassing op de bevoegdheid, geregeld in hoofdstuk II van de Verordening.
De Nederlandse rechter is bevoegd
5.4.
Artikel 5 lid 1 van de Verordening bepaalt: “Indien overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/ 2003 bij een gerecht van een lidstaat een verzoek tot echtscheiding (…) aanhangig is gemaakt, zijn, onverminderd lid 2 de gerechten van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met dat verzoek verband houden”. Lid 2 van artikel 5 ziet op een overeenkomst tussen de echtgenoten op dit punt. Partijen hebben een dergelijke overeenkomst niet gesloten.
Het verzoek tot echtscheiding is in 2016 aanhangig gemaakt bij de Nederlandse rechter, zodat in de deze procedure tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de Nederlandse rechter bevoegd is.
Het Nederlandse recht is van toepassing vanaf 13 september 2002
5.5.
Hoofdstuk III van de Verordening gaat over het toepasselijke recht.
Artikel 69 lid 3 van de Verordening bepaalt dat Hoofdstuk III van de Verordening slechts van toepassing is op echtgenoten die “na 29 november 2019 in het huwelijk treden of het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht bepalen”.
5.6.
Partijen zijn op 31 januari 2001 en dus voor 29 november 2019 gehuwd. Partijen hebben geen toepasselijk recht bepaald, als bedoeld in het tweede deel van de zin onder lid 3 van artikel 69.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de vraag naar het toepasselijke huwelijksgoederenrecht (nog) beantwoord moet worden aan de hand van het voor Nederland op 1 september 1992 van kracht geworden Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (Trb. 1988, nr. 130; hierna: het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, dat blijkens artikel 2 een universeel formeel toepassingsgebied heeft, is namelijk van toepassing op huwelijken die zijn gesloten op of na 1 september 1992 (artikel 21).
5.8.
Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 voorziet onder voorwaarden zowel in de mogelijkheid van een rechtskeuze vóór het huwelijk (artikel 3) als in een rechtskeuze staande huwelijk (artikel 6). Dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan is niet gesteld of gebleken. Dit betekent dat het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van de in artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 neergelegde objectieve verwijzingsregeling.
5.9.
Zoals ook de rechtbank [plaats 3] heeft overwogen in haar beschikking van 6 september 2017, werd op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 2 aanhef en onder 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking (31 januari 2001) het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Marokko, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime omdat zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigden (de vrouw bleef immers in Marokko wonen en de man in Nederland). Daarna heeft zich een situatie voorgedaan als omschreven in artikel 7 lid 2 aanhef en onder 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978: zij vestigden hun gewone verblijf in Nederland doordat de vrouw zich op 13 september 2002 in Nederland vestigde bij de man. Daardoor werd na het Marokkaanse recht met ingang van 13 september 2002 het recht van Nederland van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Dat betekent dat partijen naar Nederlands recht vanaf deze datum in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
De woning in Marokko
5.10.
Volgens de vrouw is de man eigenaar van een door hem op 11 december 2007 gekochte woning aan “[adres 2]” te Marokko (hierna: de woning). De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stellingen foto’s, bouwtekeningen, (vertalingen van) de voor de bouw verleende vergunningen (ingediend door [betrokkene 1] en waarin als begunstigde “Mountassir Al Mustafa” wordt genoemd), een verklaring van het bedrijf [betrokkene 1], een elektriciteitsrekening op naam van “[betrokkene 2]” en een taxatieverslag overgelegd. Zij heeft recht op de helft van de waarde van deze woning, omdat deze valt in de ontbonden gemeenschap van goederen, aldus de vrouw.
5.11.
De man ontkent en betwist dat hij een woning in Marokko in eigendom heeft. Hij heeft hiertoe een (vertaalde) verklaring d.d. 9 november 2020 uit het kadaster van [plaats 4] overgelegd, waaruit blijkt dat de eigenaar van de betreffende woning “het bedrijf [betrokkene 1]” is. Ten aanzien van de door de vrouw overgelegde stukken voert de man aan dat daarin steeds de naam ‘[betrokkene 3]’ wordt genoemd, terwijl hij ‘ [de man] ’ is. Hij verwijst daarvoor naar het uittreksel uit de Basisregistratie Personen van de gemeente [gemeente] dat de vrouw heeft overgelegd. En overigens is volgens de man de naam [betrokkene 4] een zeer veel voorkomende naam in de omgeving van [plaats 4]. Hij betwist dan ook dat hij deze persoon is.
5.12.
De vrouw heeft op grond van artikel 150 van Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) de stelplicht en zo nodig de bewijslast van haar stelling dat de man eigenaar van een woning in Marokko is en dat die woning in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt. De vrouw heeft haar stellingen naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van het gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd. De in dit verband door de vrouw overgelegde stukken zijn onvoldoende. Van de foto’s is niet duidelijk waar en wanneer deze zijn genomen. Daarnaast heeft de rechtbank met de man geconstateerd dat in de verschillende stukken die de vrouw heeft overgelegd de naam ‘[betrokkene 3]’ wordt genoemd, terwijl niet is betwist dat de man de naam ‘ [de man] ’ heeft. De tolken van beide partijen hebben op de zitting bevestigd dat ook in de originele Arabische tekst van de stukken de naam ‘[betrokkene 3]’ staat geschreven. Voor dit verschil heeft de vrouw geen onderbouwde verklaring gegeven. Bovendien blijkt uit de eigendomsverklaring van het kadaster van [plaats 4] dat de man heeft overgelegd dat (niet de man maar) het bedrijf [betrokkene 1] eigenaar is van de woning. Dat de vrouw een elektriciteitsrekening heeft overgelegd op (de juiste) naam van de man op het adres van de woning is gelet op het voorgaande op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat de man eigenaar is van de woning. Hetzelfde geldt voor de stelling van de vrouw, onder verwijzing naar (de uitgiftedatum van) het paspoort van zoon [betrokkene 5], dat de kinderen in 2018 naar Marokko zijn geweest. Daaruit volgt ook niet dat de man eigenaar is van de woning. Kortom, de vrouw heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man dat hij eigenaar is, onvoldoende helderheid kunnen geven over de eigendom van de woning en daarvoor ook geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan.
5.13.
De rechtbank merkt bij het voorgaande op dat uit de door de vrouw overgelegde verklaring van 13 november 2007 van de directeur van de eenheid projectbeheer van Al Mohemmedia en Benslimane van het bedrijf [betrokkene 1] blijkt dat [betrokkene 3] op 24 juli 1997 een perceel grond heeft verkregen op het adres van (inmiddels) de woning. Dat blijkt ook uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport van 1 oktober 2020 (op de zitting is met behulp van de tolken van partijen vastgesteld dat het stuk onjuist is vertaald voor zover in de vertaling staat dat het perceel is verworven
doorhet bedrijf [betrokkene 1]
van[betrokkene 3]; dat moet zijn dat het perceel is verworven
vanhet bedrijf [betrokkene 1]
door[betrokkene 3]). Voor zover zou kunnen worden aangenomen dat de man eigenaar is, moet uit deze stukken worden geconcludeerd dat de man al in 1997 het perceel grond heeft verworven, waarop volgens de vrouw in 2007 de woning is gebouwd. De man zou in dat geval dus al vóór het huwelijk en vóór het ontstaan van de huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht op 13 september 2002 eigenaar zijn geworden van de grond. De man heeft terecht aangevoerd dat het vermogen dat aan de man toebehoorde voordat het Nederlandse huwelijksgoederenrecht van toepassing werd, niet in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt (artikel 8 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). De grond is daarom zijn privé-eigendom gebleven. Door natrekking zou hij daarmee ook eigenaar zijn geworden van de op die grond gebouwde woning. Dat betekent dat, voor zover zou komen vast te staan dat de man eigenaar is van de woning, deze buiten de huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt. De man heeft dus terecht aangevoerd dat de woning in Marokko in dat geval tot zijn privévermogen behoort. De vrouw heeft daarom geen aanspraak op vergoeding van de helft van de waarde van de woning.
5.14.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van de vrouw tot vergoeding van de helft van de waarde van de woning, zal worden afgewezen.
Het tuinhuisje
5.15.
De vrouw heeft aangevoerd dat partijen ten tijde van het huwelijk eigenaar waren van een tuinhuis op het terrein [adres 1] te [plaats 3] , dat na de echtscheiding door de man is verkocht. Volgens de vrouw heeft zij recht op de helft van de opbrengst van de verkoop.
5.16.
De man betwist niet dat partijen eigenaar waren van het tuinhuisje. Hij stelt zich op het standpunt dat hij het huisje tijdens het huwelijk heeft verkocht. Hij heeft hiertoe een brief d.d. 16 juni 2016 van het bestuur van het tuinpark overgelegd, waarin is vermeld dat de man te kennen heeft gegeven dat hij zijn tuin wil opzeggen en het lidmaatschap wil beëindigen en waarin de taxatie van het tuinhuisje wordt aangekondigd. Daarnaast heeft de man een verklaring d.d. 15 juli 2016 overgelegd van hem (als oud huurder) en van de nieuwe huurder waarin onder meer is vermeld dat
“…De financiële afwikkeling met de “nieuwe” huurder/eigenaar betreffende de overdracht van de tuin en de opstallen naar tevredenheid is geregeld.”Volgens de man heeft hij de opbrengst van de verkoop van het tuinhuisje contant ontvangen en heeft hij daarmee de maandelijkse lasten en de kosten van de huishouding voldaan. Hierdoor is de opbrengst volledig geconsumeerd, aldus de man.
5.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw heeft ook hier haar stellingen, in het licht van het verweer van de man, onvoldoende onderbouwd. Met de overlegging van de stukken van 16 juni 2016 en 15 juli 2016 heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het tuinhuisje tijdens het huwelijk heeft verkocht. Daarmee is de opbrengst in de huwelijksgemeenschap gevallen. Volgens de man heeft hij van de opbrengst de maandelijkse lasten en de kosten van de huishouding voldaan. De vrouw heeft niet onderbouwd gesteld dat vervolgens na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap nog een (bank)saldo resteerde om te verdelen.
5.18.
Ook de vordering van de vrouw tot verdeling van de helft van de opbrengst van het tuinhuisje zal daarom worden afgewezen.
De kredietrekening [rekeningnummer]
5.19.
De vrouw stelt dat partijen ten tijde van het huwelijk een doorlopend krediet hadden. Bij het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie is rekening gehouden met het bedrag dat de man moet betalen aan maandelijkse aflossing en rente van dit doorlopend krediet. Volgens de vrouw dient er bij de verdeling van deze schuld rekening te worden gehouden met deze betalingen. De man heeft een lastenvermindering ontvangen van € 100,00 per maand met ingang van september 2017. De vrouw is niet op de hoogte van de huidige hoogte van de schuld en de aflossingen en verzoekt de man daarover inlichtingen te verschaffen.
5.20.
De man betwist de stellingen van de vrouw.
5.21.
Nu de vrouw niet duidelijk heeft gemaakt welke gevolgen zij aan haar stellingen verbindt en zij daaraan geen vordering heeft verbonden, zal de rechtbank aan deze stellingen voorbijgaan. Daarbij komt dat een schuld geen goed is dat voor verdeling in aanmerking komt.
5.22.
In reconventie vordert de man vergoeding van een bedrag van € 5.080,00 (de helft van de omvang van de lening per 13 september 2016 ad € 10.161, 62), omdat hij stelt dat hij deze kredietrekening zowel vóór als na de peildatum (13 september 2016) uit zijn privévermogen heeft afgelost en de vrouw dat bedrag daarom uit hoofde van overbedeling verschuldigd is. De man heeft ter onderbouwing van zijn stellingen een aantal financiële overzichten overgelegd.
5.23.
De vrouw betwist de vordering van de man.
5.24.
Zoals hiervoor is overwogen, is een schuld geen goed dat voor verdeling in aanmerking komt. De rechtbank begrijpt de vordering van de man dan ook zo dat hij meent een regresvordering op de vrouw te hebben, omdat hij de lening (kredietrekening) heeft afgelost voor een groter deel dan met zijn draagplicht overeenstemt, zodat hij voor het meerdere verhaal heeft op de vrouw. Deze vordering slaagt niet. Voor zover de man aflossingen heeft gedaan vóór de peildatum, zijn dat geen aflossingen uit zijn privévermogen maar uit de huwelijksgoederengemeenschap. Voor die aflossingen heeft de man daarom geen regresvordering op de vrouw. Voor zover de man na de peildatum aflossingen heeft gedaan, heeft de man, in het licht van de betwisting door de vrouw, niet onderbouwd en aangetoond dat hij meer heeft betaald dan waartoe hij in de onderlinge verhouding tussen partijen gehouden was.
5.25.
De vordering van de man tot vergoeding van de helft van de lasten van de kredietrekening zal dan ook worden afgewezen.
Vaststelling van de peildatum
5.26.
Nu de vrouw niet heeft duidelijk gemaakt welk zelfstandig belang zij heeft bij de vaststelling van de peildatum voor de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zal de rechtbank haar in die vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank stelt overigens vast dat partijen het erover eens zijn dat die datum 13 september 2016 is (datum verzoek echtscheiding).
Proceskosten
5.27.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie, waaronder de kosten van het incident bij de rechtbank Midden-Nederland, als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering tot vaststelling van de peildatum voor de omvang van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap;
6.2.
wijst de vorderingen voor het overige af,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
6.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en uitgesproken op 20 juli 2022.
299