ECLI:NL:RBNHO:2022:6376

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
9262833 \ CV EXPL 21-3795
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en redelijke maatregelen door vervoerder

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022, hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. naar aanleiding van de annulering van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Malaga op 24 juli 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De passagiers stelden dat zij recht hadden op een totaalbedrag van € 3.600,00, vermeerderd met rente en kosten, omdat de vervoerder hen niet tijdig had gecompenseerd na de annulering.

De vervoerder, Transavia, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een storing in het tanksysteem op de luchthaven Schiphol. De vervoerder stelde dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de passagiers te compenseren, waaronder het aanbieden van alternatieve vluchten. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers zelf de keuze hadden gemaakt voor omboeking naar latere vluchten, en dat de vervoerder voldoende had gedaan om hen te compenseren.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de annulering was veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid en de vervoerder redelijke maatregelen had genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie [plaats 1]
Zaaknr./rolnr.: 9262833 \ CV EXPL 21-3795
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2]

3. [eiser 3]

4. [eiser 4]

allen wonende te [plaats 1]

5. [eiser 5]

6. [eiser 6]

7. [eiser 7]

allen wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R. Bos
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 31 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Malaga Airport (Spanje) op 24 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2019 althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 485,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. - de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Aangezien passagier sub 1 en sub 4 en passagiers sub 6 en sub 7 de vordering van hun minderjarige kinderen aan zichzelf hebben gecedeerd komt het totaal van de hoofdsom op (9 x € 400,00=) € 3.600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van een buitengewone omstandigheid, te weten een storing in het tanksysteem op de luchthaven Schiphol. De vervoerder heeft de storing in het brandstofsysteem niet kunnen voorkomen dan wel hierop enige invloed kunnen uitoefenen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagiers opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagiers zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
5.2.
De passagiers hebben bij repliek verzocht om de naam van passagier sub 3 te rectificeren. De achternaam van passagier sub 3 is in de dagvaarding weggevallen. Deze vergissing was volgens de passagiers kenbaar voor de vervoerder en de vervoerder is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. De vervoerder heeft dit niet weersproken, zodat de kantonrechter de rectificatie zal toestaan, zoals reeds in de kop van dit vonnis is aangepast.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.5.
De passagiers betwisten niet dat de storing in het brandstofsysteem op de luchthaven Schiphol een buitengewone omstandigheid betreft, maar stellen dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te beperken. Passagiers sub 1 tot en met sub 4 zijn immers omgeboekt naar een vlucht van vier dagen later en passagiers sub 5 tot en met sub 7 naar een vlucht van drie dagen later. Volgens de passagiers had de vervoerder dan ook wel degelijk invloed op het tijdsverlies van de passagiers op de eindbestemming. Er werd de volgende dag (25 juli 2019) alweer door de vervoerder gevlogen naar Malaga. Uiteindelijk zijn minimaal 10 vluchten van Schiphol naar Malaga en 10 van Rotterdam dan wel Eindhoven naar Malaga uitgevoerd door de vervoerder, nog daargelaten de vluchten van andere vliegtuigmaatschappijen, voordat de passagiers zijn vervoerd. De vervoerder kon in dit geval van ‘extreem tijdverlies’ niet volstaan met het aanbieden van vluchten uit de eigen vloot, aldus de passagiers.
5.6.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De vervoerder betoogt dat hij de passagiers per e-mail, na annulering van de vlucht, in de gelegenheid heeft gesteld om te kiezen voor omboeking dan wel restitutie van de ticketprijs. De passagiers hebben vervolgens zelf gekozen naar welke vluchten zij omgeboekt wilden worden. Daarbij is van belang dat de passagiers de mogelijkheid hadden om een eerdere vlucht te kiezen, deze zaten immers niet vol. Dat de passagiers hebben gekozen voor vluchten van drie en vier dagen later kan de vervoerder dan ook niet worden verweten. De passagiers hadden met vlucht HV5023 op 25 juli 2019, binnen 24 uur na de originele vlucht vervoerd kunnen worden, aldus de vervoerder. De vervoerder heeft de redelijke en economische haalbare maatregelen genomen die ter beschikking stonden en in redelijkheid van haar verwacht mochten worden, aldus nog steeds de vervoerder.
5.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vervoerder heeft gemotiveerd onderbouwd dat de passagiers zelf hun alternatieve vlucht(en) hebben gekozen en daarbij uit meerdere mogelijke vluchten, verspreid over meerdere dagen, van de vervoerder konden kiezen. Bovendien heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de brandstofstoring een impactvolle gebeurtenis is geweest die ook de dagen daarna nog gevolgen heeft gehad voor de vluchtuitvoering van alle luchtvaartmaatschappijen die vlogen via Amsterdam-Schiphol Airport. Ook andere luchtvaartmaatschappijen kregen derhalve te maken met annuleringen en moesten passagiers omboeken, zodat vluchten vol zaten. Voldoende weersproken is dan ook dat de passagiers met een vlucht van een andere luchtvaartmaatschappij wellicht eerder op de eindbestemming waren aangekomen. Door de passagiers de mogelijkheid te bieden zelf tot omboeking over te gaan heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter alle redelijke maatregelen genomen die van hem konden worden verwacht. Dat dit er toe heeft geleid dat de passagiers drie á vier dagen later op de eindbestemming zijn aangekomen maakt dit gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval niet anders.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en tot betaling van € 124,00 aan nakosten, voor zover de vervoerder daadwerkelijk nakosten zal maken, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter