In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022, hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. naar aanleiding van de annulering van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Malaga op 24 juli 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De passagiers stelden dat zij recht hadden op een totaalbedrag van € 3.600,00, vermeerderd met rente en kosten, omdat de vervoerder hen niet tijdig had gecompenseerd na de annulering.
De vervoerder, Transavia, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een storing in het tanksysteem op de luchthaven Schiphol. De vervoerder stelde dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de passagiers te compenseren, waaronder het aanbieden van alternatieve vluchten. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers zelf de keuze hadden gemaakt voor omboeking naar latere vluchten, en dat de vervoerder voldoende had gedaan om hen te compenseren.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de annulering was veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid en de vervoerder redelijke maatregelen had genomen.