In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP Air Portugal, de vervoerder. De passagier had een vlucht geboekt van Amsterdam-Schiphol naar Faro, met een tussenstop in Lissabon op 3 januari 2020. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier recht heeft op compensatie, omdat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier recht had op de gevraagde compensatie. Daarnaast heeft de passagier aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter tot een wettelijk tarief zijn toegewezen. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 472,60, inclusief proceskosten en wettelijke rente.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om redelijke maatregelen te nemen om vertragingen te voorkomen. De uitspraak is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze beschikking.