ECLI:NL:RBNHO:2022:6375

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
9610724 \ CV FORM 21-8890
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengerechtelijke kosten in luchtvaartzaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP Air Portugal, de vervoerder. De passagier had een vlucht geboekt van Amsterdam-Schiphol naar Faro, met een tussenstop in Lissabon op 3 januari 2020. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier recht heeft op compensatie, omdat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier recht had op de gevraagde compensatie. Daarnaast heeft de passagier aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter tot een wettelijk tarief zijn toegewezen. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 472,60, inclusief proceskosten en wettelijke rente.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om redelijke maatregelen te nemen om vertragingen te voorkomen. De uitspraak is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9610724 \ CV FORM 21-8890
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 29 december 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 2 maart 2022.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lisboa Airport, Lissabon, naar Faro Airport, Faro (Portugal) op 3 januari 2020.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75 dan wel € 72,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 februari 2020;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vaststaat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
4.4.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. Daarbij kan in het midden blijven wat de minimale connectietijd te Lissabon was (volgens de vervoerder 45 minuten en volgens de passagier 60 minuten). Daartoe wordt als volgt overwogen. In het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) is beslist dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij aangegeven dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd moet voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. In beginsel acht de kantonrechter een buffer (tussen aansluitende vluchten) van minimaal 20 minuten noodzakelijk. Bij een (geringe) vertraging van 18 minuten moet de passagier dus in staat zijn om de aansluitende vlucht te halen. De vervoerder voert nog aan dat de aankomstvertraging te Lissabon 22 minuten was, zodat de passagier ook met een redelijke buffertijd van 20 minuten de overstap had gemist. De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer. De genoemde omstandigheden maken tezamen dat het missen van de aansluitende vlucht niet het gevolg is van een eventuele buitengewone omstandigheid, maar het niet aanhouden van een redelijke buffertijd en het vervolgens laten oplopen van de vertraging tijdens de vlucht. Gesteld noch gebleken is dat deze vertraging eveneens door een buitengewone omstandigheid zou zijn ontstaan. Voor zover de vervoerder aanvoert dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen door de vlucht alsnog zo snel mogelijk uit te voeren kan dit verweer, gelet op bovenstaande, niet worden gevolgd..
4.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf 3 januari 2020.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (en subsidiair gevorderde), te weten € 72,60 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijk kosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van het A-formulier, nu niet is gesteld of gebleken op welke datum deze kosten verschuldigd zijn geworden.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 472,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,00 vanaf 3 januari 2020 en over € 72,60 vanaf 29 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 85,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open