ECLI:NL:RBNHO:2022:6371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
9354393 \ CV FORM 21-4977
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in schadevergoeding op grond van het Verdrag van Montreal

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door eiser 1 in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen, een verzoek ingediend tegen TAP Air Portugal, de vervoerder, wegens schadevergoeding op grond van het Verdrag van Montreal. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Lisboa Airport op 21 juli 2019, die vertraagd was, waardoor zij hun aansluitende vlucht hebben gemist en 14,5 uur later op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderen een schadevergoeding van € 178,05, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij door de vertraging geen gebruik konden maken van hun geboekte accommodatie en huurauto.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, maar dat de vordering niet kan worden toegewezen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat deze niet voorziet in de vergoeding van de gevorderde kosten. De passagiers hebben hun verzoek ook gebaseerd op het Verdrag van Montreal, dat in dit geval wel relevant is. De kantonrechter heeft echter geconcludeerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat de vervoerder gevestigd is in Lissabon, Portugal, en de plaats van bestemming niet in Nederland lag.

De kantonrechter heeft de passagiers in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, voordat een definitieve beslissing wordt genomen. De verdere beslissing is aangehouden, en de passagiers moeten uiterlijk op 17 augustus 2022 schriftelijk reageren op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9354393 \ CV FORM 21-4977
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
1. [eiser 1]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3],

2. [eiser 2]

allen wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. R.A.C. Telkamp
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 21 juli 2021;
  • de akte houdende overlegging producties aan de zijde van de passagiers, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 13 december 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Lisboa Airport (Portugal) op 21 juli 2019 met vlucht TP673 (hierna: de vlucht) en aansluitend van Lisboa Airport naar Nordela Airport (Portugal).
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hierdoor hun aansluitende vlucht gemist. Zij zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee zij ongeveer 14,5 uur later dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben van de vervoerder vergoeding van kosten gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 178,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de datum van betaling van de hoofdsom;
- primair € 44,77, subsidiair € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot aan de datum van betaling van de kosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot aan de datum van betaling van de kosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) en op artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat zij door de vertraagde aankomst geen gebruik hebben kunnen maken van de tevoren geboekte en betaalde accommodatie en dat zij gedurende één dag geen gebruik hebben kunnen maken van een tevoren geboekte en betaalde huurauto. Volgens de passagiers is de vervoerder gehouden de kosten hiervan tot een bedrag van in totaal € 178,05 te vergoeden.
3.3.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter begrijpt dat de passagiers schadevergoeding verzoeken vanwege gederfd reisgenot. Zij leggen aan hun verzoek zowel de Verordening als het Verdrag van Montreal ten grondslag. Voor zover de passagiers de Verordening aan hun verzoek ten grondslag leggen, stelt de kantonrechter ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Het verzoek kan echter niet worden toegewezen op grond van de Verordening, omdat de Verordening, en meer in het bijzonder artikel 9 van de Verordening, niet ziet op de vergoeding van de kosten die de passagiers vorderen. De passagiers hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat deze kosten wel op grond van de Verordening voor vergoeding in aanmerking komen, verwezen naar het door hen overgelegde vonnis van de rechtbank Gelderland van 8 september 2017. Dit vonnis is echter achterhaald door het arrest van Hof van 7 november 2019 (zaak C213/18, ECLI:EU:C:2019:927), waarin het Hof in overweging 44 aangeeft dat in de Verordening ‘
vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘
verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in elk geval niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook gederfd reisgenot moet worden verstaan. De verzochte kosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening. Daaruit volgt dat de vordering van de passagiers niet op grond van de Verordening kan worden toegewezen.
4.2.
De gevorderde vergoeding van de kosten is in beginsel wel toewijsbaar op grond van (artikel 19 van) het Verdrag van Montreal. Het betreft hier immers een verzoek tot vergoeding van ‘verdere compensatie’. De passagiers hebben - naast de Verordening - ook het Verdrag van Montreal ten grondslag gelegd aan hun verzoek. Uit overweging 43 van het genoemde arrest van Hof van 7 november 2019 volgt dat in geval van vorderingen op grond van de bepalingen van het Verdrag van Montreal, met name artikel 19, die zien op vergoeding van schade als gevolg van de vertraging van vluchten, de rechter zijn bevoegdheid om uitspraak te doen dient vast te stellen in het licht van artikel 33 van dat verdrag.
4.3.
Artikel 33 lid 1 van het Verdrag van Montreal luidt:

De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming”.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder volgens het vorderingsformulier gevestigd is te Lissabon (Portugal). Vast staat dat de plaats van bestemming niet in Nederland was gelegen, maar in Portugal. Bij deze stand van zaken gaat de kantonrechter er van uit dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Voordat de kantonrechter hierover definitief zal beslissen, zullen de passagiers in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten. De vervoerder zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren.
4.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt de passagiers in de gelegenheid om zich uiterlijk op 17 augustus 2022 schriftelijk uit te laten over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, zoals aangegeven in rechtsoverweging 4.4;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open