ECLI:NL:RBNHO:2022:637

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
C/15/319287 / FA RK 21-3913
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning en omgangsregeling voor minderjarige met verzoek om gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarig kind door de man, die zich als de verwekker beschouwt. De man heeft verzocht om de erkenning van het kind, dat geboren is op [geboortedag] 2018, en om de geslachtsnaam van het kind te wijzigen in die van de vader. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de wijziging van de geslachtsnaam, maar staat niet afwijzend tegenover de erkenning zelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is en dat er geen contra-indicaties zijn voor de erkenning. De rechtbank heeft het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning toegewezen, maar het verzoek om wijziging van de geslachtsnaam afgewezen, omdat dit niet op de wet is gegrond. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld, waarbij het kind om de veertien dagen een weekend bij de man verblijft en op dinsdag uit school tot woensdag naar school bij de man is. De rechtbank heeft ook de verdeling van vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij de man en de moeder samen moeten werken aan de omgangsregeling. Het verzoek om gezamenlijk gezag is pro forma aangehouden, omdat de man nog niet juridisch vader is. De rechtbank heeft partijen verzocht om zich aan te melden voor een hulpverleningstraject ter verbetering van de communicatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
vervangende toestemming tot erkenning
omgang
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/319287 / FA RK 21-3913
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 januari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Blom, kantoorhoudende te Purmerend,
--tegen--
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Gebuijs, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het minderjarige kind [naam] wordt vertegenwoordigd door mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 9 augustus 2021;
- de beschikking van 25 augustus 2021, waarbij mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator van 17 september 2021;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek en bijlagen van de moeder, ingekomen op 31 december 2021;
- het aanvullende/gewijzigde verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 22 december 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 januari 2022 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. Blom, en de moeder (via een telefoonverbinding), bijgestaan door mr. Gebuijs. Voorts was aanwezig mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, bijzondere curator.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben tot eind 2019 een affectieve relatie gehad en samengewoond.
2.2.
Uit de moeder is op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] geboren het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] .

3.Verzoek

3.1.
Het gewijzigd en aanvullend verzoek van de man strekt op de eerste plaats tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De man baseert zijn verzoek op de stelling dat hij de verwekker is van het kind en dat de moeder zonder redelijke grond weigert toestemming voor de erkenning van het kind te verlenen.
De man verzoekt verder om de geslachtsnaam van [de minderjarige] met instemming van de moeder te wijzigen in “ [achternaam vader] ”.
3.2.
Bij aanvullend/gewijzigd verzoek verzoekt de man te bepalen dat [de minderjarige] bij hem is:
- om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede van
maandag na school tot woensdag naar school in de week dat [de minderjarige] in het weekend
daarvoor niet bij de man is geweest, waarbij de ouder die de zorg overneemt [de minderjarige] bij de ander ophaalt op de dagen dat er geen school is.
Voorts verzoekt hij de schoolvakanties en feestdagen als volgt tussen partijen te verdelen:
  • zomervakantie: in de even jaren de eerste week bij de moeder, vervolgens twee weken bij de man, vervolgens twee weken bij de moeder en de laatste week weer bij de man en in de oneven jaren andersom en vanaf het moment dat [de minderjarige] zes jaar oud is in de even jaren de eerste drie weken bij de moeder en de tweede drie weken bij de man en in oneven jaren andersom;
  • de herfstvakantie: in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de man;
  • de kerstvakantie: in de even jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren andersom, met dien verstande dat de kerstdagen
verdeeld worden en [de minderjarige] aldus in de even jaren kerstavond en eerste
kerstdag bij de man doorbrengt en de tweede kerstdag bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
  • oud en nieuw: in de even jaren bij de moeder; in de oneven jaren bij de man;
  • voorjaarsvakantie: in de even jaren bij de man; in de oneven jaren bij de moeder;
  • de meivakantie: in de even jaren bij de moeder; in de oneven jaren bij de man;
  • de paasdagen: de even jaren de eerste paasdag bij de man en de tweede paasdag bij de moeder; in de oneven jaren andersom;
  • Moederdag en de verjaardag van de moeder: bij de moeder;
  • Vaderdag en de verjaardag van de man: bij de man;
  • verjaardag van [de minderjarige] : volgens de gebruikelijke omgangsregeling.
3.3.
Ten slotte verzoekt de man te bepalen dat hij (mede) zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] . Hij wil betrokken zijn en meebeslissen over [de minderjarige] , om zo een volledige invulling te kunnen geven aan zijn vaderrol. De man wijst erop dat gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt is en dat er geen contra-indicaties zijn.
3.4.
De man heeft daartoe aangevoerd dat hij één en ander liever in onderling overleg zou afspreken en vastleggen in een ouderschapsplan. Al sinds het uiteengaan wil de man al dan niet onder professionele begeleiding werken aan de relatie van partijen op ouderniveau. Hij hoopt dat de moeder hieraan alsnog wil meewerken.
Na het verslag van de bijzondere curator is het standpunt van de moeder verhard en bleek dat zij niet wil meewerken aan erkenning. Verder ontstaan telkens discussies over het tijdstip en de locatie van halen en brengen voor de omgang. Bovendien lukt het niet om de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen. De man wil een evenwichtige verdeling van het halen en brengen zodat [de minderjarige] van beide ouders “toestemming” ervaart om bij de andere ouder te zijn, waarbij de overdracht gewoon bij partijen thuis is.
De man start in september 2021 met de afronding van zijn masteropleiding, waardoor hij eens keer per maand op maandag en dinsdag onderwijs volgt. Hij zal – indien nodig – zorgen voor passende opvang.
Ten slotte heeft de man toegelicht waarom hij het belangrijk vindt dat [de minderjarige] zijn geslachtsnaam krijgt en hij stelt dat de moeder het ten tijde van de relatie daarmee nog eens was.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder voert verweer. Zij staat niet afwijzend tegenover de erkenning, maar zij stemt niet in met wijziging van de achternaam van [de minderjarige] . De druk die de man op haar uitoefent om [de minderjarige] zijn achternaam te geven, draagt eraan bij dat zij tot nu toe niet heeft meegewerkt aan de erkenning. Zij wijst erop dat de wet niet de mogelijkheid biedt om bij het verlenen van toestemming tot erkenning de geslachtsnaam te wijzigen.
4.2.
De moeder verzet zich tegen gezamenlijk gezag, omdat zij vreest dat [de minderjarige] daarbij klem en verloren zal raken tussen de ouders. Volgens de moeder is de verhouding tussen partijen verslechterd en verloopt de communicatie stroef. Bovendien is de houding van de man erg dwingend en hij zet de moeder steeds voor het blok door [de minderjarige] te laten vragen of ze langer bij hem mag blijven.
4.3.
De moeder verzoekt van haar kant de huidige omgangsregeling te continueren en te bepalen dat [de minderjarige] eens per twee weken een weekend bij de man verblijft van vrijdagmiddag (ophalen bij de kinderopvang) tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] terugbrengt op een neutrale plek (bij de Albert Heijn), alsmede iedere dinsdag uit school tot woensdag naar school. Daarnaast verzoekt zij om een vast facetime-moment, bijvoorbeeld elke donder- of vrijdagavond om 18.30 uur.
Zij verzoekt voorts om de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen:
  • [de minderjarige] verblijft in de vakanties totdat zij vier jaar oud is niet langer dan drie dagen achter elkaar (de rechtbank begrijpt: bij de man). De ouders dienen uiterlijk twee maanden van tevoren af te spreken welke dagen [de minderjarige] in de zomervakantie en in de kersvakantie bij de man zal verblijven en voorts:
  • in de even jaren is [de minderjarige] op eerste kerstdag bij de moeder en op tweede kerstdag bij de man en in oneven jaren andersom;
  • in de even jaren is [de minderjarige] met oud en nieuw bij de moeder en in de oneven jaren bij de man en in oneven jaren andersom;
  • in de even jaren is [de minderjarige] op eerste paasdag bij de moeder en op tweede paasdag bij de man en in oneven jaren andersom;
  • [de minderjarige] verblijft op de verjaardag van de moeder en op Moederdag bij de moeder en op de verjaardag van de man en op Vaderdag bij de man;
  • [de minderjarige] verblijft op haar eigen verjaardag bij de ouder bij wie zij volgens de reguliere omgangsregeling verblijft; haar verjaardag wordt in het daarop volgende weekend bij de andere ouder gevierd, met een eventuele incidentele aanpassing van de reguliere regeling.
4.4.
De moeder verzoekt partijen te verwijzen naar mediation of naar het traject “Ouderschap Blijft”, om te werken aan verbetering van de communicatie en herstel van het onderlinge vertrouwen. Het doel daarbij is ook om nadere afspraken te maken over de omgang. De moeder wil de overdracht van [de minderjarige] op een neutrale plek, omdat hierbij in het verleden confrontaties zijn geweest.

5.Standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator heeft met beide partijen gesproken. Uit de gesprekken komt naar voren dat het kind door beiden gepland en gewenst was. De man is vanaf het begin van de zwangerschap betrokken is geweest en hij heeft samen met de moeder voor [de minderjarige] gezorgd. De relatie is eind 2019 in onderling overleg beëindigd, waarbij partijen een omgangsregeling zijn overeengekomen. Deze regeling heeft naar behoren gelopen, tot er in mei 2021 onenigheid ontstond over een geplande vakantie van de man naar Ibiza. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. De bijzondere curator acht - gelet op het voorgaande - een DNA-onderzoek dan ook niet nodig.
De bijzondere curator adviseert om het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming toe te wijzen, omdat het in het belang van het kind is dat hun biologische relatie juridisch erkend kan worden, terwijl er geen contra-indicaties zijn. Zij heeft partijen dringend in overweging gegeven om de erkenning zelf te regelen, omdat zij dit in het belang van het kind acht. Dit zou een mooie opstap zijn voor een nader hulpverleningstraject, aldus de bijzondere curator.

6.Beoordeling

Vervangende toestemming erkenning
6.1.
Op grond van artikel 1: 204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder, wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, mits de man de verwekker is van het kind, tenzij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
6.2.
Bij een verzoek tot vervangende toestemming is het uitgangspunt dat zowel het kind als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dat de moeder bang is voor de gevolgen van erkenning en de mogelijkheid van gezag die daarmee ontstaat, kan niet leiden tot afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming, omdat de rechtbank dat verzoek om gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:253c BW afzonderlijk zal toetsen. Met de bijzondere curator is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de biologische situatie juridisch erkend wordt. Het verzoek van de man om hem vervangende toestemming voor erkenning te verlenen zal daarom worden toegewezen.
6.3.
Het verzoek van de man om de geslachtsnaam van [de minderjarige] met instemming van de moeder te wijzigen in [achternaam vader] , zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen. Nog daargelaten dat van instemming door de moeder met wijziging van de geslachtsnaam in deze procedure niet is gebleken, zal de man daarvoor een andere weg moeten volgen. De rechtbank wijst in verband hiermee naar de eerste alinea van artikel 1:5 lid 2 BW:
Indien een kind door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de akte van erkenning.
6.4.
Nu de aard van de zaak voor wat betreft de vervangende toestemming tot erkenning zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.
Omgang
6.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige omgangsregeling, in ieder geval sinds juni 2021 inhoudt dat [de minderjarige] eens per twee weken een weekend bij de man verblijft, van vrijdagmiddag vanuit de kinderopvang tot zondagavond 18.00 uur, alsmede iedere dinsdag uit school tot woensdag naar school. Verder staat vast dat [de minderjarige] met ingang van haar vierde verjaardag op [geboortedag] 2022 naar de basisschool gaat wat in het algemeen een ingrijpende verandering voor kinderen van die leeftijd inhoudt.
Met de moeder is de rechtbank van oordeel dat [de minderjarige] , in elk geval de eerste periode na de start op de basisschool gebaat is bij rust en regelmaat. Het belang van [de minderjarige] verzet zich tegen de door de man gewenste uitbreiding van de omgangsregeling in die beginperiode.
Rekening houdend met een redelijke gewenningsperiode van [de minderjarige] ziet de rechtbank wel aanleiding voor uitbreiding van de omgangsregeling met ingang van het schooljaar 2022-2023, met dien verstande dat [de minderjarige] dan in de week waarin zij niet het weekend bij de vader verblijft, van maandag tot woensdag bij de man verblijft. De overdracht dient plaats te vinden bij school, of bij de moeder of de man thuis. Van recente confrontaties bij de overdracht is immers niet gebleken en het is in het belang van [de minderjarige] dat de overdracht tussen de ouders plaatsvindt in een vertrouwde omgeving, dus op school of thuis, zodat zij de toestemming van de ene ouder ervaart om bij de andere ouder te verblijven.
Tot slot zal de rechtbank zoals de moeder verzoekt tijdstippen voor facetime-contacten vaststellen, nu de man daartegen geen verweer heeft gevoerd.
6.6.
De rechtbank zal de verdeling van de vakanties en feestdagen vaststellen zoals door de man verzocht, aangezien de moeder daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, behalve dat de moeder het verblijf bij de man in de komende zomervakantie nog wil beperken tot anderhalve week. De rechtbank ziet in de stellingen van de moeder onvoldoende aanleiding voor die beperking; waar anderhalve week door de moeder niet strijdig met het belang van [de minderjarige] wordt geacht valt niet in te zien dat dit anders zou zijn als het twee weken zijn. Overigens mag van de man verwacht worden dat hij [de minderjarige] eerder terugbrengt bij de moeder als tijdens haar verblijf blijkt dat twee weken te lang zijn voor haar.
Gezamenlijk gezag
6.7.
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, BW, kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt dit verzoek slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Dit betekent dat gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt is.
6.8.
Aangezien de man, zolang de vervangende toestemming tot erkenning nog niet geëffectueerd is, nog geen juridisch vader is, is hij niet bevoegd om een verzoek tot gezamenlijk gezag in te dienen. De rechtbank zal dit verzoek om proces economische reden wel ontvangen maar de beslissing daarop pro forma aanhouden in afwachting van de erkenning, al dan niet met gebruikmaking van deze beschikking. De rechtbank gaat er voorts vanuit - zoals afgesproken - dat partijen zich inmiddels hebben aangemeld bij het Centrum voor Jeugd en Gezin te Purmerend voor een hulpverleningstraject ter verbetering van de onderlinge communicatie. Partijen dienen de rechtbank uiterlijk op de hierna te melden pro forma datum te informeren over de resultaten van de hulpverlening.
De rechtbank wijst erop dat over het gezag in beginsel zonder nadere zitting zal worden beslist, voor zover partijen dit dan inmiddels niet zelf hebben geregeld.

7.Beslissing:

De rechtbank:
7.1.
verleent [verzoeker] vervangende toestemming tot erkenning van het kind [geslachtsnaam] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 in de [geboorteplaats] ;
7.2.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Purmerend;
7.3.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator als beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
7.4.
stelt de volgende omgangsregeling vast:
de minderjarige [naam] verblijft bij de man:
  • gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18.00 uur, en
  • in de week waarin zij niet bij de man verblijft van dinsdag uit school tot woensdag naar school, en vanaf het begin van het schooljaar 2022-2023 van maandag na school tot woensdag naar school;
bepaalt dat de man en [de minderjarige] op donderdag- of vrijdag om 18.30 uur per telefoon of via face-time contact hebben;
stelt de verdeling van de vakanties en feestdagen vast zoals door de vader verzocht en zoals weergegeven onder 3.3;
7.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
houdt de beslissing ten aanzien van het gezag aan tot 20 juli 2022 pro forma;
7.7.
verzoekt de advocaten de rechtbank uiterlijk op genoemd pro forma datum te berichten over de erkenning en de resultaten van de hulpverlening;
7.8.
wijst erop dat de rechtbank daarna een beslissing over het gezag zal geven, in beginsel zonder nadere zitting.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.