ECLI:NL:RBNHO:2022:6311

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/15/298595 / HA ZA 20-49
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een huwelijksgoederengemeenschap afwikkeling

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2022, betreft het de afwikkeling van een huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft verzocht om een nadere conclusie te mogen nemen, maar dit verzoek werd door de rechtbank geweigerd. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om de waarde van de woning te taxeren, en op basis van het taxatierapport is de marktwaarde vastgesteld op € 163.000,- in verhuurde staat en € 240.000,- vrij van huur. Beide partijen hebben ingestemd met de taxatie en zijn het erover eens dat de woning verkocht moet worden. De man heeft verklaard dat de huurder per augustus de woning zal verlaten, waardoor deze vrij van huur kan worden verkocht. De rechtbank heeft bepaald dat partijen gezamenlijk een makelaar moeten inschakelen voor de verkoop van de woning. Daarnaast zijn er nog verrekenposten vastgesteld, zoals huurinkomsten en hypotheeklasten, die bij de verkoop van de woning verrekend moeten worden. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, gezien de partijen voormalig echtelieden zijn. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de deskundigenkosten zijn vastgesteld op € 1.250,-, die door beide partijen gezamenlijk moeten worden betaald.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/298595 / HA ZA 20-49
Vonnis van 20 juli 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.D. 't Zand te Amsterdam ,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. de Visser te Amsterdam .
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 november 2021
  • het deskundigenbericht
  • de conclusie na deskundigenbericht van de vrouw
  • de antwoordakte na conclusie d.d. 23 mei 2022 van de man
1.2.
De vrouw heeft verzocht nog een nadere conclusie te mogen nemen. De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw geweigerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank neemt over en volhardt bij hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen.
2.2.
In het tussenvonnis is VZ Makelaardij en Taxaties te [plaats 3] benoemd als deskundige om de vrije verkoopwaarde van de woning [adres] te [plaats 3] te taxeren per datum taxatie. De man in de gelegenheid gesteld om na de waardebepaling aan te geven of hij toedeling van de woning wenst of dat de woning verkocht moet worden.
2.3.
Op 7 april 2022 is een taxatierapport met betrekking tot de woning ontvangen van mevrouw [betrokkene] van VZ Makelaardij & Taxaties. In het rapport wordt vermeld dat de marktwaarde van de woning op 21 februari 2022 wordt getaxeerd op:
* € 163.000,- in verhuurde staat en op
* € 240.000,- vrij van huur.
2.4.
In haar conclusie na deskundigenrapport is de vrouw akkoord gegaan met de taxatie en heeft aangevoerd dat de woning zo snel mogelijk moet worden verkocht.
Verder heeft zij de rechtbank verzocht te bepalen dat de man bewijzen overhandigt zodat een berekening kan worden gemaakt voor de verrekening van kosten van de woning met de huuropbrengsten. Daarbij heeft zij gesteld dat, mocht uit de verrekening blijken dat er onvoldoende gelden overblijven voor de man om te kunnen verrekenen, hij de huuropbrengsten maandelijks met de vrouw moet verdelen totdat de woning wordt verkocht.
2.5.
In zijn antwoordakte heeft de man zich eveneens akkoord verklaard met de taxatie. Hij heeft aangevoerd dat in reactie op het ontvangen taxatierapport zijn advocaat de advocaat van de vrouw op 8 april 2022 heeft gemaild met de vraag om een voorstel te doen voor het verkooptraject, maar dat op deze e-mail niet is gereageerd. Verder heeft hij verklaard dat inmiddels met de huurder is afgesproken dat deze de woning per augustus zal verlaten en hij heeft gesteld dat overlegging van het huurcontract om die reden niet meer actueel is. Ook heeft hij er op gewezen dat hij over de huur en de gemaakte kosten na de peildatum al bewijzen en overzichten heeft overgelegd en dat de rechtbank in het tussenvonnis van 3 november 2021 hieromtrent al heeft beslist. Over de levensverzekering heeft de man verklaard dat dit een risicoverzekering betreft waarin geen vermogensopbouw plaatsvindt. Hij heeft benadrukt dat de aanvullende verzoeken van de vrouw tardief zijn, gelet op de lange periode dat zij reeds over de stukken beschikt. Hij heeft benadrukt dat hij samen met de vrouw het verkooptraject wil inzetten via een gezamenlijk in te schakelen makelaar en dat een antwoord op het eerdere mailtje van zijn advocaat aan de advocaat van de vrouw daarvoor de meest effectieve methode zou zijn.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover de vrouw bedoeld heeft bij haar akte haar eis nogmaals te vermeerderen (dit heeft zij niet met zoveel worden aangekondigd) een eisvermeerdering in dit stadium van de procedure in strijd moet worden geacht met de goede procesorde. Er zijn reeds meerdere tussenvonnissen gewezen waarin de rechtbank over de verschillende aspecten heeft geoordeeld en partijen zijn voldoende in de gelegenheid geweest om hun standpunten aan te voeren en om zonodig nadere stukken op te vragen bij elkaar. Nu de vrouw de noodzaak van die vermeerdering ook niet, althans onvoldoende, nader heeft toegelicht, laat de rechtbank een eisvermeerdering niet toe.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat partijen zich beiden akkoord hebben verklaard met de taxatiewaarde voor de woning en dat zij het er over eens zijn dat de woning moet worden verkocht. Uit de standpunten van de man volgt dat de huurder per augustus a.s. het gehuurde zal verlaten zodat de woning vrij van huur kan worden verkocht.
Aangezien de woning gemeenschappelijk eigendom is moeten partijen gezamenlijk een makelaar opdracht geven voor de verkoop van de woning. Zij doen er verstandig aan om nu op zo kort mogelijke termijn (al dan niet via hun advocaten) hierover afspraken te maken.
2.8.
In het tussenvonnis van 3 november 2021 heeft de rechtbank in r.o. 2.16 overwogen dat het niet uitgesloten is dat er in verband met de wijze waarop de verdeling van de woning wordt afgewikkeld en uitgaande van de in het vonnis van 3 november 2021 vermelde beslissingen nog verrekenposten ter zake van de woning zouden zijn, zoals hypotheeklasten en eventueel ontvangen huurinkomsten na de peildatum. Aan partijen is opgedragen zich daarover in hun akte uit te laten.
2.9.
De vrouw heeft in haar akte zonder nadere toelichting de rechtbank verzocht te bepalen dat de man nadere stukken moet overleggen over ontvangen huurinkomsten en gemaakte kosten na de peildatum. De man heeft in zijn reactie verklaard dat hij hiervan al stukken in het geding heeft gebracht en dat de rechtbank daarop ook al heeft beslist in het tussenvonnis van 3 november 2021. Het betoog van de man is onbegrijpelijk in het licht van de overweging van de rechtbank. Uit die overweging volgt immers dat in ieder geval de hypotheeklasten en de huurinkomsten tot het moment van feitelijke verdeling nog niet geheel verrekend zijn en dat was ook niet mogelijk.
2.10.
De rechtbank zal op basis van de door de man verstrekte gegevens over de periode 2012 tot 2019 bepalen dat bij de levering van de woning over de periode januari 2020 tot en met juli 2022 aan netto huurinkomsten van de man verrekend moet worden een bedrag van € 517,-- per maand (huur (€ 850,--) minus de kosten van vve (€ 180,--), levensverzekering (€ 43,--), internet (€ 30,--) en GWE (€ 80,--)), een bedrag van € 223,-- per maand aan woonlasten voor de man (kosten vve en levensverzekering) over de periode augustus 2022 tot datum levering en ook de deugdelijk met stukken onderbouwde netto hypotheeklasten die de man heeft voldaan over de periode januari 2020 tot het moment van levering van de woning. Dit laatste bedrag kan niet worden afgeleid uit door de man over de jaren 2012 tot 2019 verstrekte gegevens. Beide partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd in, dan wel draagplichtig voor het uiteindelijke saldo van deze te verrekenen bedragen op het moment van levering.
Conclusie
2.11.
Het voorgaande, in samenhang gelezen met de tussenvonnissen van 19 mei en 3 november 2021, leidt tot de volgende conclusie:
  • op het huwelijksgoederenregime is het Nederlands recht van toepassing (4.6 vonnis 19 mei 2021)
  • er is sprake van een gemeenschap die alleen vermogen in Nederland omvat (2.5 vonnis 3 november 2021)
  • de man moet aan de vrouw € 44.585 betalen bij verkoop van de woning (r.o. 2.12 en 3.1 vonnis 3 november 2021)
  • de woning aan de [adres] te [postcode] [plaats 3] zal verkocht worden vrij van huur (r.o. 2.7)
  • bij de levering van de woning zal tussen partijen nog worden verrekend een bedrag van € 517,-- per maand aan huurinkomsten over de periode januari 2020 tot en met juli 2022, een bedrag van € 223,-- per maand aan woonlasten voor de man (kosten vve en levensverzekering) over de periode augustus 2022 tot datum levering en ook de deugdelijk met stukken onderbouwde netto hypotheeklasten die de man heeft voldaan over de periode januari 2020 tot datum levering (r.o 2.10).
Proceskosten
2.12.
Aangezien partijen voormalig echtelieden zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
2.13.
De deskundigenkosten worden vastgesteld op het voorschot. Partijen zullen ieder voor de helft worden veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 1.250,- voor de kosten van de deskundige, welke kosten zij al bij voorschot hebben betaald.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie voorts
De woning
3.1.
bepaalt dat partijen gezamenlijk dienen over te gaan tot verkoop van de woning en dat partijen hiervoor gezamenlijk een verkoopopdracht moeten verstrekken aan een door hen gezamenlijk uit te kiezen makelaar;
3.2.
bepaalt dat bij de eigendomsoverdracht van de woning aan een derde de man uit zijn aandeel in de nettoverkoopopbrengst een bedrag van € 44.585,00 aan de vrouw dient te voldoen zoals geoordeeld in 3.1 van het vonnis van 3 november 2021;
3.3.
bepaalt dat bij de eigendomsoverdracht van de woning aan een derde nog tussen partijen wordt verrekend een bedrag van € 517,-- per maand aan netto huurinkomsten van de man over de periode januari 2020 tot en met juli 2022, een bedrag van € 223,-- per maand aan woonlasten voor de man (kosten vve en levensverzekering) over de periode augustus 2022 tot datum levering en ook de deugdelijk met stukken onderbouwde netto hypotheeklasten die de man heeft voldaan over de periode januari 2020 tot datum levering;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
bepaalt dat partijen ieder de helft van de deskundigenkosten ad € 1.250,00 moeten betalen, welke kosten al bij voorschot zijn voldaan;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155