ECLI:NL:RBNHO:2022:63

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
C/15/315752 / FA RK 21-2096
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van éénouder-adoptie door stiefouder ondanks advies Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot éénouder-adoptie door een stiefouder, ondanks een negatief advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Verzoeker, die een affectieve relatie heeft met de moeder van de minderjarige, heeft primair verzocht om adoptie van de minderjarige, die geboren is uit de relatie tussen de moeder en de vader. De vader, die niet op de zitting verscheen, had eerder een referteverklaring ondertekend, waarmee hij instemde met het verzoek tot adoptie. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het verzoek tot adoptie af te wijzen, omdat dit de biologische identiteit van de minderjarige zou kunnen schaden. De rechtbank oordeelde echter dat het belang van de minderjarige zwaarder weegt dan de bezwaren van de Raad. De rechtbank stelde vast dat de vader sinds 2017 geen contact meer heeft gezocht met de minderjarige en dat de adoptie in het belang van de minderjarige is, omdat verzoeker al geruime tijd voor haar zorgt en een goede band met haar heeft. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie toegewezen en bepaald dat de geslachtsnaam van de minderjarige zal worden gewijzigd in die van verzoeker. Tevens is vastgesteld dat verzoeker en de moeder gezamenlijk gezag over de minderjarige zullen krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/315752 / FA RK 21-2096
beschikking van 7 januari 2022 betreffende éénouderadoptie (door de stiefouder), gezag en geslachtsnaamwijziging
in de zaak van:
[verzoeker 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
en
[verzoeker 2],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman, kantoorhoudende te Alkmaar,
-tegen-
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 23 april 2021;
- het aan voormelde beschikking ten grondslag liggende verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker, ingekomen bij de rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2021 en ingekomen bij de rechtbank Noord-Holland op 30 april 2021;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 20 september 2021, ingekomen op 23 september 2021;
- de brieven, met bijlagen, van verzoeker, ingekomen op 6 oktober 2021 en op 26 november 2021.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 december 2021 in aanwezigheid van verzoeker en de moeder, bijgestaan door mr. E.P.J. Appelman, en mevrouw [A] namens de Raad. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De minderjarige [naam mj] (verder: [de minderjarige] ) is geboren
op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] uit de affectieve relatie van de moeder en de
vader. Deze affectieve relatie is verbroken op 1 februari 2016.
2.2
[de minderjarige] is op 11 oktober 2013 erkend door de vader.
2.3
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.4
De moeder en de vader hebben op 7 oktober 2016 een ouderschapsplan ondertekend.
2.5
Verzoeker en de moeder hebben een affectieve relatie en zij wonen sinds
28 december 2017 op een gezamenlijk adres. Zij hebben op [datum] een
samenlevingsovereenkomst gesloten. Zij zijn op [huwelijksdatum] in het huwelijk getreden.
2.6
Verzoeker zorgt sinds eind 2017 samen met de moeder voor [de minderjarige] .
2.7
Blijkens voormelde beschikking van 23 april 2021 heeft de rechtbank Midden-
Nederland, locatie Lelystad, zich onbevoegd verklaard van deze zaak kennis te nemen en is
de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de rechtbank Noord-Holland.
2.8
Bij voormelde, op 26 november 2021 ingekomen, brief van verzoeker is overgelegd
een referteverklaring van de vader, gedateerd 21 november 2021.

3.Verzoek

3.1
Verzoeker heeft primair verzocht de adoptie uit te spreken van [de minderjarige] door hem.
Verzoeker en de moeder hebben subsidiair verzocht hen te belasten met het gezamenlijk
gezag over [de minderjarige] . Verzoeker en de moeder hebben primair en subsidiair verzocht vast te
stellen dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] zal komen te luiden: [geslachtsnaam verzoeker] .
3.2
In aanvulling op de onderbouwing van het verzoek in het verzoekschrift is ter zitting
nog het volgende meegedeeld. De vader heeft niet verteld waarom hij alsnog een
referteverklaring heeft ondertekend. Hij wilde daarvoor geen verklaring geven.
Standpunt Raad
3.3
De Raad heeft in het rapport geadviseerd:
- af te wijzen het primaire verzoek van verzoeker tot adoptie;
- toe te wijzen het subsidiaire verzoek om verzoeker en de moeder gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten;
- het verzoek tot naamswijziging toe te wijzen na de huwelijksintreding van verzoeker en de moeder.
3.4
Ter onderbouwing van het advies heeft de Raad in het rapport het volgende aangegeven.
[de minderjarige] heeft de vader voor het laatst gezien in oktober 2017. De vader staat niet achter het verzoek tot adoptie. Hij heeft daartegen bezwaren vanuit persoonlijke en culturele overwegingen. De vader heeft de hoop en verwachting uitgesproken dat hij later, als [de minderjarige] ouder is, contact met haar kan hebben. Zijn deur zal altijd voor haar openstaan.
De Raad vreest dat bij inwilliging van het verzoek tot adoptie voorbij wordt gegaan aan de (biologische) identiteit van [de minderjarige] . Ondanks dat [de minderjarige] geen contact heeft met de vader en zij vanuit haar beleving zich door hem in de steek gelaten voelt, blijft hij wel (genetisch) haar vader en een deel van haar identiteit. Door de adoptie zou er een signaal afgegeven kunnen worden dat een deel van [de minderjarige] er niet mag/kan zijn en daarmee een deel van haar persoonlijkheid ter zijde wordt geschoven. Dit kan op lange termijn niet in haar belang zijn.
Naast de morele belemmeringen voor het honoreren van het verzoek tot adoptie, is er een juridisch beletsel, nu de vader nadrukkelijk niet akkoord gaat. Er is sprake geweest van family life van de vader met [de minderjarige] in haar eerste levensjaren. Ook nadat de moeder en de vader uit elkaar zijn gegaan, heeft [de minderjarige] tot in 2017 omgang gehad met de vader. [de minderjarige] weet wie haar vader is. De vader vervult weliswaar geen rol in de huidige zorg- en opvoedingssituatie van [de minderjarige] , maar draagt door middel van alimentatie wel bij aan zijn ouderlijke (financiële) zorgplicht. Daarom dient niet voorbij gegaan te worden aan de tegenspraak van de vader.
Verzoeker en de moeder voldoen aan de wettelijke criteria voor gezamenlijk gezag. De moeder heeft altijd alleen het gezag over [de minderjarige] gehad en verzoeker doet samen met de moeder al bijna vijf jaar de dagelijkse verzorging en opvoeding.
Ter zitting heeft de Raad gepersisteerd bij het advies en nog het volgende aangegeven. [de minderjarige] heeft en houdt haar biologische vader en het is van belang dat ze dat ook weet. Er is een goede band tussen verzoeker en [de minderjarige] en dat zal ook zo blijven, wat de rechtbank ook zal beslissen. De vader toont geen initiatief voor het leggen van contact met [de minderjarige] . Op grond daarvan zou [de minderjarige] kunnen denken dat de vader haar in de steek laat, ook gezien het feit dat de vader inmiddels ook een ander kind heeft. Hoewel je dat negatieve gevoel bij [de minderjarige] wellicht niet kunt wegnemen, is het voor verzoeker en de moeder verstandig om bij het ter sprake brengen van de vader zich te beperken tot de feiten, zodat haar beeld niet nog negatiever gekleurd wordt. Het advies komt in de visie van de Raad tegemoet aan de behoeften van [de minderjarige] nu en in de toekomst. De huidige situatie wordt voor [de minderjarige] niet anders als de adoptie zou worden uitgesproken. De adoptie kan wel de deur volledig dichtgooien voor de vader om ooit nog in contact te komen met [de minderjarige] . [de minderjarige] moet zich gewenst voelen en de referteverklaring van de vader kan haar het gevoel geven dat de vader afstand van haar doet. De Raad gaat ervan uit dat in de toekomst het initiatief tot contact van [de minderjarige] zal uitgaan, omdat de vraag is of de vader daartoe ooit het initiatief zal nemen.

4.Beoordeling

4.1
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Door niet te verschijnen heeft de vader de verzoeken van verzoeker en de moeder onweersproken gelaten. Bovendien heeft de vader een referteverklaring ondertekend, waaruit blijkt dat hij inmiddels instemt met het verzoek tot adoptie.
4.2
De met het gezag belaste moeder stemt in met het verzoek tot adoptie.
4.3
De rechtbank is, anders dan de Raad, van oordeel dat het primaire verzoek van verzoeker tot adoptie van [de minderjarige] kan worden toegewezen. Daartoe is het volgende redengevend. Met de door de vader ondertekende referteverklaring is het door de Raad vermelde juridische beletsel dat de vader het verzoek tegenspreekt niet langer aan de orde. Ondanks pogingen daartoe van de moeder, heeft de vader sinds oktober 2017 geen initiatief genomen om contact te zoeken met [de minderjarige] . Ook in het raadsrapport staat dat de vader dit initiatief bij [de minderjarige] legt. De door de vader ondertekende referteverklaring onderstreept dit gegeven, en daaruit is af te leiden dat de vader ook naar aanleiding van deze procedure geen aanleiding heeft gezien om met [de minderjarige] in contact te treden. Dat de moeder deze ruimte niet zou bieden, zoals de man tijdens het raadsonderzoek heeft verklaard, is de rechtbank niet gebleken. Zo heeft het laatste contact tussen de vader en [de minderjarige] - een bezoekje aan de deur van vader tijdens het lichtjesfeest- bijvoorbeeld op initiatief van de moeder plaatsgevonden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [de minderjarige] thans en naar voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
4.4
Met inachtneming van het vorenstaande, de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, heeft de rechtbank de overtuiging dat de gevraagde adoptie in het kennelijk belang van [de minderjarige] is. Verzoeker zorgt al geruime tijd samen met de moeder voor [de minderjarige] en zij hebben een goede band, die ze graag door een adoptie onderstreept willen zien. De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] daarbij iets fundamenteels te winnen heeft, namelijk de bevestiging en het vertrouwen dat verzoeker voor haar blijvend en ook in juridische zin de vaderrol zal vervullen. In de gegeven omstandigheden weegt dit voor de rechtbank zwaarder dan het door de Raad gesignaleerde risico dat adoptie afbreuk zal doen aan de ruimte voor de biologische identiteit van [de minderjarige] . De vader zal altijd de biologische vader van [de minderjarige] blijven. Het is van wezenlijk belang dat [de minderjarige] de ruimte zal blijven voelen om zich dingen over haar biologische vader af te vragen en om te kunnen erkennen dat er ook een biologische vader is, met wie zij in de toekomst contact zou kunnen hebben als zij daaraan toe is. Verzoeker en de moeder hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] die ruimte ook voelt, ongeacht de uitkomst van deze procedure. Dat kan door de biologische vader als onderwerp in het leven van [de minderjarige] bespreekbaar te maken zonder dat daaraan een negatieve lading kleeft. Juist voor verzoeker is in dat opzicht een belangrijke rol weggelegd.
4.5
Gelet op al het voorgaande en nu ook overigens aan de wettelijke gronden voor adoptie van artikel 1:227 BW en aan de wettelijke voorwaarden van artikel 1:228 BW is voldaan, zal het (primaire) verzoek tot adoptie worden toegewezen.
geslachtsnaam [de minderjarige]
4.6
[de minderjarige] is het eerste kind tot wie verzoeker en de moeder in familierechtelijke betrekking komen te staan.
4.7
Verzoeker en de moeder hebben er voor gekozen dat [de minderjarige] de geslachtsnaam [naam] zal dragen.
gezag
4.8
De moeder is thans belast met het gezag over [de minderjarige] . Verzoeker en de moeder zijn gehuwd op [huwelijksdatum] . Op het moment dat de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zal op grond van het bepaalde in artikel 1:251, eerste lid, BW sprake zijn van gezamenlijk gezag van verzoeker en de moeder.
4.9
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder k van het Besluit gezagsregisters bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
ten slotte
4.1
Nu het primaire verzoek tot adoptie wordt toegewezen, behoeft het subsidiaire verzoek over het gezamenlijk gezag geen verdere bespreking.

5.Beslissing

5.1
spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het vrouwelijk geslacht:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
door verzoeker voornoemd;
5.2
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
5.3
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Almere.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.