ECLI:NL:RBNHO:2022:6278

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
9617849
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door bomen en struiken aan de erfgrens

In deze zaak heeft eiser, wonende aan [adres 2] te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen gedaagde, eigenaar van een perceel aan [adres] te [woonplaats], wegens onrechtmatige hinder veroorzaakt door bomen en struiken die zich aan de erfgrens bevinden. Eiser stelt dat de bomen en struiken van gedaagde de toegang van zonlicht tot zijn tuin belemmeren, wat leidt tot hinder. De kantonrechter heeft op 2 juni 2022 een zitting gehouden waarbij een gerechtelijke plaatsopneming heeft plaatsgevonden. Eiser heeft een bezonningsstudie laten uitvoeren, waaruit blijkt dat de bomen enige schaduw in de tuin van eiser veroorzaken, maar de kantonrechter oordeelt dat er voldoende zonlicht in de tuin komt. De kantonrechter concludeert dat de beukenbomen van gedaagde op meer dan twee meter van de erfgrens staan en dus niet verwijderd hoeven te worden. De taxus en hulst staan echter dichter bij de erfgrens dan wettelijk is toegestaan. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de taxus en hulst moet snoeien tot een maximale hoogte van twee meter en deze jaarlijks moet onderhouden. De vordering van eiser wordt deels toegewezen, terwijl de vordering van gedaagde tot schadevergoeding wordt afgewezen. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9617849 \ CV EXPL 22-47
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
verder gezamenlijk te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.T. Eckhart
tegen

1.[gedaagde 1]2. [gedaagde 2]

beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 30 december 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord en op 31 december 2021 en 2 januari 2022 stukken toegezonden.
1.2.
Op 2 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij de woning van [eiser] waarbij direct een gerechtelijke plaatsopneming heeft plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is al 45 jaar eigenaar van de woning en de ondergrond op het perceel aan [adres] te [woonplaats] . Sinds 2005 is [eiser] eigenaar van de woning en de ondergrond op het perceel aan [adres 2] te [woonplaats] . De percelen van partijen grenzen aan de achterkant van de (achter)tuin van [eiser] aan elkaar. Op het perceel van [gedaagde] staan veel bomen en struiken.
2.2.
De woningen van partijen liggen in een bosrijk gebied. De tuin van [eiser] is ongeveer 40 meter diep en ligt op het oost-westen.
2.3.
[gedaagde] heeft, nadat de vorige eigenaren van de woning van [eiser] enkele bomen hadden omgezaagd, twee beukenbomen geplant aan de achterkant van zijn perceel,
dichtbij de achtertuin van [eiser] . De beukenbomen zijn inmiddels naar schatting minimaal zes meter hoog. Tussen de beukenbomen staan ook een hulst en een taxus.
2.4.
Bij brief d.d. 4 april 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] het volgende – voor zover hier relevant – geschreven:
(…) Wij hebben jullie in de afgelopen jaren – ook vorig jaar nog – meermaals gevraagd ons wat meer daglicht te gunnen door het snoeien en rooien van de dicht bij onze tuin geplaatste (“aangewaaide”) bomen, maar onze verzoeken werden door jullie steeds terzijde gelegd. Hierdoor – en door de andere omliggende bomen – ontvangen de planten in onze tuin nauwelijks nog zonlicht (…)Daarom nu het formele verzoek de wettelijke criteria voor bomen en struiken bij de erfgrens in acht te nemen en derhalve de bomen, die binnen 2 meter van onze erfgrens staan, per of vóór 1 mei a.s. weg te halen en daarnaast struiken en bomen regelmatig te snoeien, zodat ons het licht niet ontnomen wordt. (…)
2.5.
Bij brief d.d. 27 mei 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om de bomen en struiken binnen twee meter van de erfgrens binnen vier weken te rooien en de overige bomen en struiken die buiten de twee meter staan laag en kort te snoeien. Hierna heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de gemachtigde van [eiser] . [gedaagde] heeft onder meer per e-mail d.d. 19 juli 2021 geschreven dat de afstand van de bomen tot het houten hek (de erfgrens) meer dan twee meter is, dat de hele ochtend de zon volop op het huis en een groot gedeelte van de tuin staat en dat de rest van de middag de zon in het zuiden en het zuidwesten staat waar de monumentale bomen van de directe buren staan. Ook heeft [gedaagde] het voorstel gedaan om de afstand van de boom tot het houten hek gezamenlijk op te meten.
2.6.
[eiser] heeft HBA B.V. opdracht gegeven een bezonningsstudie in haar tuin uit te voeren. Het rapport van 5 november 2021 bevat de volgende conclusie:
2.7.
Bij e-mail d.d. 1 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] de bezonningsstudie gestuurd en [gedaagde] daarbij voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na dagtekening van de e-mail de hinder op te heffen.
2.8.
[gedaagde] heeft geen bomen gerooid of gesnoeid.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – dat de kantonrechter:
I. [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis de bomen inclusief taxus en hulst binnen twee meter van de erfgrens en de struiken binnen een halve meter van de erfgrens te kappen op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daartoe in gebreke blijft;
II. [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis de bomen inclusief taxus en hulst en struiken binnen vier meter van de erfgrens tot zes meter hoogte kort te snoeien, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van
€ 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daartoe in gebreke blijft;
III. [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis de bomen inclusief taxus en hulst en struiken binnen vier meter links en rechts van de erfgrens (vanaf de tuin van [eiser] bezien) tot zes meter hoogte kort te snoeien, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daartoe in gebreke blijven;
IV. [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt om ieder jaar uiterlijk op 31 mei de bomen en struiken binnen vier meter van de erfgrens alsook binnen vier meter links en rechts van de erfgrens (vanaf de tuin van [eiser] bezien) tot zes meter hoogte kort te snoeien op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daartoe in gebreke blijft;
V. [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt in alle proceskosten inclusief nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de bomen en struiken van [gedaagde] onrechtmatige hinder veroorzaken in de vorm van beperkte (zon)lichttoetreding in hun tuin. De taxus en de hulst staan bovendien dichter op de erfgrens dan wettelijk is toegestaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat de twee beukenbomen verder dan twee meter van de erfgrens staan. De struiken die dichter dan twee meter van de erfgrens staan maar verder dan een halve meter, worden door [gedaagde] gesnoeid en veroorzaken geen hinder. Daarnaast wordt het (zon)licht van [eiser] méér tegengehouden door de bomen van de buren aan de linkerkant. De bezonningstudie is onzinnig en staat vol onwaarheden. Ook geeft de studie de werkelijke situatie niet goed weer.
4.2.
Omdat deze situatie hem veel emotionele en fysieke schade heeft toegebracht, vordert [gedaagde] een bedrag van € 1.000,00 ter compensatie met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
De vorderingen van [eiser] zien op de bomen en struiken binnen vier meter van de erfgrens. De kantonrechter leest de vordering gelet op hetgeen zij tijdens de descente heeft waargenomen aldus, dat deze betrekking heeft op de twee beukenbomen, de taxus en de hulst, die zich allen recht achter de tuin van [eiser] bevinden. Niet in geschil is dat de twee beukenbomen op voldoende afstand van de erfgrens (meer dan twee meter) staan. [eiser] kan dus geen verwijdering van de bomen verlangen op grond van artikel 5:42 BW. [eiser] heeft echter ook aangevoerd dat deze bomen onrechtmatig hinder veroorzaken omdat de bomen zonlicht uit de tuin wegnemen. De kantonrechter zal moeten beoordelen of de door [eiser] gestelde hinder onrechtmatig is. Tijdens de descente is gebleken dat voor deze beukenbomen nog een taxus staat op 1.10 meter van de erfgrens en een hulst op 1.60 meter van de erfgrens. Partijen verschillen van mening of deze taxus en hulst aan te merken zijn als struiken of als bomen. Indien de taxus en de hulst aangemerkt moeten worden als bomen, staan zij binnen de wettelijke toegestane afstand van twee meter en kan [eiser] verwijdering daarvan verlangen. Voor zover dat niet het geval is, moet ook voor de taxus en de hulst worden beoordeeld of sprake is van onrechtmatige hinder zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist.
5.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het hier gaat om de rechten en verplichtingen die buren jegens elkaar hebben. De vrijheid die de eigenaar van een perceel grond heeft om zijn eigendom naar eigen inzicht in te richten en te gebruiken, vindt zijn beperking in de rechten en belangen van de eigenaar van een naburig perceel. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel het recht heeft zijn tuin/perceel in te richten en te onderhouden zoals hij dat wenst. Dat recht wordt begrensd in die zin dat hij anderen, onder wie de buren, geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. Volgens artikel 5:37 BW, op welk artikel [eiser] haar vorderingen heeft gebaseerd, mag een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen. Het onthouden van licht wordt daarbij expliciet genoemd, waarbij overigens (dag)licht niet hetzelfde is als (direct) zonlicht. De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt volgens vaste jurisprudentie (HR 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235) af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. Uit deze maatstaf volgt dat niet iedere vorm van hinder of ondervonden overlast onrechtmatig is in de hiervoor bedoelde zin en dat niet snel mag worden aanvaard dat de aanwezigheid van een boom of meerdere bomen in een tuin onrechtmatige hinder oplevert. Voor het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is verder van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd toen de hinder veroorzakende situaties reeds bestonden. In het laatste geval zal hij eerder een zekere mate van hinder hebben te dulden (HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2704).
Beukenbomen
5.3.
Volgens [eiser] bestaat de onrechtmatige hinder als gevolg van de twee beukenbomen uit het wegnemen van (zon)licht in de tuin van [eiser] . De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en wel op grond van het volgende.
5.4.
Uit de bezonningsstudie blijkt dat de mate van beschaduwing door de bomen gemeten is op zes tijdstippen per dag op 21 mei, 21 juni, 21 juli, 21 augustus en 21 september. Daarbij is gekeken naar de mate van beschaduwing in de huidige situatie en in de situatie dat de bomen er niet zouden staan. De zon- en schaduwwerking per tijdstip en datum zoals voornoemd is visueel inzichtelijk gemaakt met schematische tekeningen waarbij klaarblijkelijk geen onderscheid is gemaakt tussen de twee beukenbomen en de taxus en hulst.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de bezonningsstudie dat (alle) bomen in de bestaande situatie weliswaar (enige) schaduw geven in de veertig meter diepe tuin van [eiser] , maar ook dat er nog voldoende zon in de tuin komt, zij het niet op elk tijdstip in de gehele tuin. Zo is er vooral een verschil in zonlicht te zien tussen de twee situaties van 17:00 uur tot en met 19:00 uur, terwijl het verschil om 15:00 uur, 16:00 uur en 20:00 uur minimaal is. Daarbij speelt ook mee dat uit de bezonningsstudie blijkt dat ook de overige bomen aan de linkerkant (waar deze procedure niet over gaat) van andere buren een groot deel van de schaduw veroorzaken. Op geen enkel moment wordt rechtstreekse toetreding van zonlicht tot de woning van [eiser] geblokkeerd door de beukenbomen van [gedaagde] . Verder heeft [eiser] aangevoerd dat zij het meeste last heeft van de taxus en de hulst die in de studie vermoedelijk in het midden van de tekeningen zijn weergegeven. Daarover beslist de kantonrechter nader. De kantonrechter constateert verder dat de bezonningsstudie is gericht op (de belemmering van) de toetreding van (direct) zonlicht waarbij het onderzoek uitsluitend gericht is op een vergelijking tussen de situatie met en zonder de bomen. Enige uitspraak over de mate waarin naar gangbare maatstaven de hoeveelheid zonlicht die door de bomen wordt tegengehouden (en welke bomen) meer of minder aanvaardbaar zou zijn, wordt in de studie niet gedaan. Uit de overgelegde bezonningsstudie kan gelet op het bovenstaande in ieder geval niet worden afgeleid dat door de beukenbomen aan de tuin van [eiser] een mate van zonlicht zou worden onthouden die zij in redelijkheid ten minste mag verlangen.
5.6.
Dat [eiser] niet, zoals door haar gewenst, altijd zon heeft in de achterkant van de tuin, maakt niet dat de hinder als onrechtmatig kan worden beschouwd. Een onbeperkt recht op zonlicht in de tuin bestaat ook niet. In de onderlinge verhouding als buren heeft [eiser] enige mate van hinder te dulden, gegeven ook het sterke recht van [gedaagde] om zijn eigendom naar eigen inzicht te gebruiken. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking, onder de noemer ‘plaatselijke omstandigheden’, dat beide percelen liggen in een bosrijke omgeving en dat [eiser] er in 2005 voor gekozen heeft om te gaan wonen in deze omgeving. Dit maakt dat [eiser] tot op zekere mate dient te aanvaarden dat sprake is van enige verminderde lichtinval in tuin en woning. Dat de beukenbomen bij aankoop van de woning veel kleiner waren, doet daar niets aan af. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat bomen groeien.
5.7.
Gelet hierop is er geen sprake van onrechtmatig hinder door de twee beukenbomen op het perceel van [gedaagde] en hoeven deze niet verwijderd te worden.
Taxus en hulst
5.8.
De taxus en hulst staan verder dan een halve meter van de erfgrens (welke afstand voor struiken en heesters geldt) en dichter dan twee meter van de erfgrens (welke afstand voor bomen geldt). Daarom zal moeten worden bepaald of de taxus en hulst als een boom of een struik aan te merken zijn. Dat is bij deze twee soorten niet evident en de kantonrechter komt zowel hulst/taxusboom als hulst/taxusstruik tegen. In de wet is niet bepaald wat onder een boom en wat onder een struik of heester moet worden verstaan. In zijn algemeenheid wordt vaak aangenomen dat een boom een stam heeft waarvan de vertakkingen op enige afstand boven de grond beginnen. Bij een struik of heester beginnen de vertakkingen vrijwel meteen boven de grond en is er dus niet een echte stam. Een boom kan door zijn dikke stevige stam vele meters hoog worden, maar sommige struiken kunnen dat ook en (mede) daardoor (uiteindelijk) als boom worden beschouwd.
5.9.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat het antwoord op de vraag of de taxus en de hulst als bomen of als struiken moeten worden aangemerkt, afhangt van de verschijningsvorm daarvan. Daarbij hanteert de kantonrechter als uitgangspunt dat een taxus of hulst tot een hoogte van twee meter moet worden beschouwd als struik en daarboven als boom. Hiervoor zoekt de kantonrechter aansluiting bij het bepaalde in artikel 5:49 BW over de hoogte van een scheidsmuur op de erfgrens (twee meter). Afhankelijk van de hoogte van de taxus en de hulst zullen dus de wettelijk voorgeschreven afstanden van respectievelijk een halve tot twee meter tot de erfgrens moeten worden gehandhaafd. Gelet op de door de kantonrechter bij de descente geconstateerde hoogte (meer dan twee meter), de omvang en de aanwezigheid van een stam bij de hulst en taxus, merkt de kantonrechter deze aan als bomen. Onweersproken staat vast dat de taxus en de hulst op minder dan twee meter van de erfgrens staan. [gedaagde] heeft daarom de keuze om deze taxus en hulst met inachtneming van de wettelijk toegestane afstand (van tenminste twee meter van de erfgrens) te verplaatsen den wel te verwijderen, of terug te snoeien tot een hoogte van maximaal twee meter. Indien hij voor dat laatste kiest, zal hij, zoals [eiser] ook heeft gevorderd, de taxus en de hulst jaarlijks uiterlijk op 31 mei weer moeten terugsnoeien tot de maximale hoogte van twee meter. De vorderingen die zien op het terugsnoeien van de hulst en taxus zullen daarom worden toegewezen, waarbij geldt dat [eiser] aan die veroordelingen alleen rechten kan ontlenen indien en voor zover [gedaagde] de hulst en taxus niet verplaatst buiten de grens van twee meter van de erfgrens. De kantonrechter zal, anders dan de gevorderde twee weken, aan het snoeien een termijn van een maand na betekening van dit vonnis verbinden, omdat taxus en hulst het beste gesnoeid kunnen worden in de maand augustus.
5.10.
Indien en voor zover de taxus en de hulst worden verplaatst op een afstand van tenminste twee meter van de erfgrens of worden teruggesnoeid tot maximaal twee meter hoogte, kan van onrechtmatige hinder geen sprake zijn (zie daarvoor hetgeen over de beukenbomen is overwogen), zodat algehele verwijdering van de taxus en hulst op die grond evenmin sprake kan zijn.
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] deels zal toewijzen. [gedaagde] heeft een bedrag van € 1.000,00 gevorderd voor de geleden emotionele en fysieke schade maar heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd waar deze schade uit bestaat en ook de hoogte van het schadebedrag heeft [gedaagde] niet nader toegelicht. Gelet hierop wordt deze vordering afgewezen.
5.12.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk om binnen één maand na betekening van dit vonnis de taxus en de hulst die binnen twee meter van de erfgrens aan de achterzijde van het perceel van [eiser] staan, te snoeien tot een maximale hoogte van twee meter hoog en deze uiterlijk op 31 mei van ieder jaar tot die maximale hoogte van twee meter terug te snoeien, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter