ECLI:NL:RBNHO:2022:614

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
9557025 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de bestuurder voor de werking van voertuigverlichting en sancties bij overtredingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 21 januari 2022, is een bestuurder geconfronteerd met een administratieve sanctie wegens het rijden met een voertuig dat niet voldeed aan de eisen van de verkeerswetgeving. De bestuurder had een boete ontvangen omdat het remlicht van zijn aanhangwagen niet functioneerde. De bestuurder heeft hiertegen beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de bestuurder beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 14 januari 2022 zijn zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de bestuurder, M. Lagas van Appjection B.V., verschenen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de bestuurder verantwoordelijk is voor de werking van de verlichting van zijn voertuig. De kantonrechter oordeelde dat de bestuurder, ondanks het beroep op overmacht, niet kon aantonen dat hij niet anders had kunnen handelen. De wetgeving vereist dat een bestuurder ervoor zorgt dat zijn voertuig te allen tijde voldoet aan de gestelde eisen, en het niet functioneren van de remlichten rechtvaardigt het opleggen van een sanctie.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gedraging is vastgesteld en dat er geen redenen zijn om de sanctie te matigen of achterwege te laten. Het beroep van de bestuurder is ongegrond verklaard, en er zijn geen proceskosten toegewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders voor de technische staat van hun voertuigen en de gevolgen van het niet naleven van de verkeersregels.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9557025 \ WM VERZ 21-680
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 21 januari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Appjection B.V. (M. Lagas)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 januari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. De gemachtigde van betrokkene (O. Acar) is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als best. van een voertuig rijden terwijl voertuig niet voorzien is van goed werkende remlichten.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Bewijskracht zaakoverzicht
Betrokkene voert aan dat de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht geen ambtsedige verklaring is. Volgens vaste rechtspraak kan de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd. Dit verweer van gemachtigde treft dan ook geen doel.
Beroep op overmacht
Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging erkent, is naar het oordeel van de kantonrechter komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient de kantonrechter vervolgens te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
Het verweer van de betrokkene betreft een beroep op overmacht. Een geslaagd beroep op overmacht kan leiden tot het oordeel dat de gedraging is verricht onder zodanige omstandigheden dat de sanctie achterwege zou moeten blijven. Aan een dergelijk beroep dient tenminste de eis te worden gesteld dat feiten en omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de bestuurder onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
Voorop staat dat een bestuurder er verantwoordelijk voor is dat zijn voertuig te allen tijde voldoet aan de gestelde eisen. Wanneer door een defect aan het voertuig geen richting of remlicht kan worden aangegeven, kan aan de bestuurder een sanctie worden opgelegd als met het voertuig wordt gereden. Bij het constateren van een dergelijk defect tijdens het rijden, moet het voertuig op de eerstvolgende (veilige) plek tot stilstand worden gebracht en het defect worden hersteld.
Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“(…) Gedragingsgegevens: Ik, verbalisant, zag dat de bestuurder met zijn voet op het pedaal stapte en ik verbalisant zag dat het rechter remlicht van de aanhanger van het trekkend voertuig met [kenteken] niet functioneerde. (…)”
Betrokkene is staande gehouden en heeft verklaard:
“Niet op gelet.”
Artikel 5.1.1, eerste lid, aanhef en onder c, van het ten tijde van de gedraging geldende Voertuigreglement (VR) houdt in:
“Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien het voertuig: (…)
c. niet voldoet aan de in de afdelingen 2 tot en met 17 van dit hoofdstuk ten aanzien van bouw of inrichting van voertuigen van de categorie waartoe het voertuig behoort, gestelde eisen.”
Hoofdstuk 5, afdeling 12, paragraaf 10, VR handelt over verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen van aanhangwagens. Het in die paragraaf opgenomen artikel 5.12.55, eerste lid, VR houdt het volgende in:
“De in artikel 5.12.51 bedoelde lichten moeten goed werken.”
Artikel 5.12.51, aanhef en onder d, VR houdt in:
“Aanhangwagens moeten zijn voorzien van: (…)
d. twee remlichten”.
Uit het samenstel van voornoemde bepalingen vloeit voort dat de bestuurder van een voertuig verantwoordelijk is voor de juiste werking van de remlichten. Een en ander brengt mee dat het niet voldoen aan de hiervoor genoemde bepalingen van het Voertuigreglement op zichzelf reeds het opleggen van een sanctie rechtvaardigt. Niet is vereist dat de bestuurder zich bewust is van de ondeugdelijke werking van de verlichting en/of dat hij, voorafgaand aan het rijden met het voertuig of de aanhangwagen, heeft nagelaten de goede werking van de verlichting te controleren. Voor de opvatting dat de verbalisant hier had moeten volstaan met een waarschuwing is derhalve geen plaats. Ook als zou worden aangenomen dat de verbalisant de betrokkene niet de mogelijkheid heeft geboden om het gebleken defect te herstellen alvorens de boete op te leggen, levert dat niet een omstandigheid op die tot het achterwege laten of matigen van de boete moet leiden. Het is de discretionaire bevoegdheid van de verbalisant om in concrete gevallen naar aanleiding van een gebleken gedraging een boete op te leggen of daarvan af te zien. Dat in andere gevallen wellicht zou worden volstaan met een waarschuwing, of alvorens een boete op te leggen de mogelijkheid zou worden geboden het lampje te vervangen, betekent niet dat de betrokkene in dit geval, waarin vaststaat dat de gedraging is verricht, van een boete gevrijwaard zou moeten blijven. Derhalve ziet de kantonrechter geen aanleiding voor het oordeel dat een boete hier achterwege moet blijven of op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: