ECLI:NL:RBNHO:2022:6130

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/15328392/FA RK 22-2397
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over drie minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, wat leidt tot ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling. De ouders hebben jarenlang weerstand geboden tegen de hulpverlening en zijn niet in staat gebleken om samen te werken met de betrokken instanties. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen in hun ontwikkeling worden geschaad zolang de ouders met het gezag belast blijven. De rechtbank heeft daarom het gezag van de ouders beëindigd en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam benoemd tot voogd over de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een aantekening in het centraal gezagsregister gevraagd. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/328392 / FA RK 22-2397
Datum uitspraak: 13 juli 2022
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, te Rotterdam,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 25 mei 2022, ontvangen door de griffie van de rechtbank op 25 mei 2022;
- een tweetal e-mailberichten, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ontvangen op 23 mei 2022 en 24 mei 2022.
1.2.
Op 9 juni 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, tegelijk met het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, geregistreerd onder zaak- en rekestnummer C/15/320694 / JU RK 21-1793. Verschenen en gehoord zijn:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed;
- mevrouw [A] en de heer [B] namens de GI;
- mevrouw [X] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aangaande het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen apart beslist en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van zes maanden. Deze beslissing is vastgelegd in een aparte beschikking van 23 juni 2022.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank op 21 juni 2022 een e-mail van de Raad ontvangen, met in de bijlage de geboorteaktes van de minderjarigen en de bereidverklaring van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 1 december 2016 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 17 november 2021, en duurt nog tot 1 december 2022.
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn bij beschikking van 20 november 2020 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst in een gezinshuis. De uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij voornoemde beschikking van 23 juni 2022
2.4.
[de minderjarige 3] is bij beschikking van 23 november 2020 voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 februari 2021. Daarnaast is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Bij beschikking van 15 februari 2021 is [de minderjarige 3] definitief onder toezicht gesteld tot 1 december 2021 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 3] verlengd tot 1 juni 2021. Bij beschikking van 17 november 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 december 2022 en bij voornoemde beschikking van 23 juni 2022 is de uithuisplaatsing verlengd tot 1 december 2022.
2.5.
Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI) heeft zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de Raad dat de kinderen op dit moment zodanig opgroeien dat zij ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling en acht de ouders niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbare termijn.
3.3.
Uit het raadsrapport van 23 mei 2022 en de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting van de raadsvertegenwoordiger blijkt het volgende. De kinderen zijn in de thuissituatie bij de ouders blootgesteld aan verschillende vormen van huiselijk geweld waardoor zij een ontwikkelingsachterstand hebben opgelopen. De stabiliteit, rust, voorspelbaarheid en veiligheid van het gezinshuis doet hen goed, waardoor zij zich nu positief ontwikkelen. De opvoeders in het gezinshuis hebben voldoende vaardigheden om aan te sluiten bij de speciale behoeften van de kinderen, ten gevolge van hun verleden en hun kindeigen problematiek.
3.4.
De ouders willen graag voor de kinderen zorgen en denken dat zij daar goed toe in staat zijn. Het lukt hen echter niet om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en te doen wat deze nodig hebben. De ouders erkennen de zorgen over de kinderen niet en stellen hun eigen gevoelens en belangen voorop. Hoewel de moeder meer leerbaar is dan de vader, en zij enigszins kan samenwerken met de GI, kan en wil zij zich niet losmaken van de standpunten van de vader. Daardoor kan ook zij geen grotere rol in het leven van de kinderen op zich nemen dan nu het geval is. Gezien het jarenlange traject waarin het niet is gelukt om een stabiele en langdurige samenwerkings- en hulpverleningsrelatie aan te gaan, valt niet te verwachten dat dit de ouders binnen een aanvaardbare termijn alsnog lukt.
3.5.
Doordat de ouders niet achter het verblijf van de kinderen in het gezinshuis staan en steeds tegen alle beslissingen van de rechtbank in hoger beroep gaan, blijft de toekomst voor de kinderen onzeker. Zodoende krijgen de kinderen geen emotionele toestemming om in het gezinshuis verder op te groeien. De onduidelijkheid over hun perspectief brengt veel onrust mee bij de kinderen en belemmert hen om zich veilig te hechten aan de gezinshuisouders. De Raad acht het noodzakelijk dat de kinderen duidelijkheid krijgen over waar zij opgroeien en welke rol hun ouders hebben in hun leven. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat er goed voor hen wordt gezorgd en hun belang voorop wordt gesteld, zodat zij toekomen aan behandeling voor hun problematiek en zich goed kunnen ontwikkelen.
3.6.
De Raad acht het verder in het belang van de kinderen dat de voogdij wordt uitgevoerd door een professionele organisatie vanwege de complexe gezinsproblematiek, de bijzondere zorgbehoefte van de kinderen en de houding van de ouders ten opzichte van de hulpverlening. De Raad acht het niet wenselijk om, overeenkomstig de wens van de ouders, de grootouders vaderszijde met de voogdij te belasten omdat de Raad verwacht dat dit conflicten en spanningen oplevert.
3.7.
Voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen zou het goed zijn als zij met beide ouders contact hebben, mits dit veilig kan plaatsvinden en geen nadelige effect heeft op het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

De GI
4.1.
De GI heeft naar voren gebracht dat het voor de ouders moeilijk blijft om te kijken naar wat de kinderen nodig hebben. Als de toestemming van de ouders nodig is voor het nemen van beslissingen, stagneert dit door de aanhoudende strijd van de ouders met de GI, met name vanuit de vader. Het is belangrijk dat er snel kan worden gehandeld als de kinderen extra zorg nodig hebben, zodat de voor hen noodzakelijke hulpverlening kan worden ingezet. Behandeling voor hun trauma’s uit het verleden is het meest effectief als zij rust in hun opvoedomgeving ervaren. Duidelijkheid over hun perspectief zal daaraan bijdragen. De GI is daarom van mening dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk en in het belang van de kinderen is.
4.2.
De GI dient als neutrale derde met de voogdij wordt belast. De relatie tussen de ouders en de grootouders vaderszijde is wisselend en is in het verleden ook juist met betrekking tot de kinderen niet spanningsvrij gebleken. Bovendien is vanwege de complexe problematiek van de kinderen goede kennis nodig over hulpverlening die kan worden ingezet en deze kennis ontbreekt bij een niet-professionele instantie zoals de grootouders.
De ouders
4.3.
De ouders vinden een beëindiging van het gezag niet nodig en onterecht. Zij willen dat de kinderen (op termijn) thuis komen wonen en dat in de tussentijd het contact met de moeder wordt uitgebreid en het contact met de vader wordt opgestart.
De moeder begrijpt wel dat hulpverlening nodig is en legt zich neer bij de ondertoezichtstelling. Zij probeert de vader ook tot medewerking te bewegen, maar bij hem overheersen gevoelens van frustratie, verdriet en onmacht. De ouders missen persoonlijk contact met de GI en nomen als voorbeeld dat de GI nooit meer op huisbezoek is geweest sinds de kinderen uit huis zijn geplaatst. Zij willen samenwerken met de GI en in gezamenlijk overleg een plan van aanpak opstellen.
4.4.
Indien de rechtbank toch het gezag van de ouders beëindigt, willen de ouders dat de grootouders van vaderszijde met de voogdij worden belast, omdat de kinderen aan hen zijn gehecht en met hen vertrouwd zijn.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij hebben in de thuissituatie bij de ouders veel meegemaakt. Vanwege hun complexe kindeigen problematiek en de problematiek die voortkomt uit hun belaste voorgeschiedenis, hebben de kinderen specialistische hulp en begeleiding nodig. De opvoeding van de kinderen vraagt daarom meer van hun opvoeders dan de ouders kunnen bieden. In het gezinshuis wordt wel aan deze bijzondere opvoedvraag voldaan en wordt de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening ingezet.
5.3.
Ondanks een jarenlang traject is het niet gelukt om een stabiele samenwerking tussen de jeugdbescherming en hulpverlening enerzijds, en de ouders anderzijds, tot stand te brengen. De ouders hebben onvoldoende inzicht in het belang van de kinderen bij hulpverlening en blijven zich hiertegen verzetten. Inmiddels hebben de ouders weliswaar een goede samenwerking met Loek, maar dit heeft niet tot een zodanige verbetering geleid dat zij afspraken met de GI hebben kunnen maken. De weerstand van de ouders leidt er bovendien toe dat het nemen van beslissingen over de kinderen wordt vertraagd of tegengehouden, omdat zij hiervoor hun toestemming niet willen verlenen of weer intrekken. Ook leggen de ouders zich niet neer bij het verblijf van de kinderen in het gezinshuis en hebben de ouders geen hulpverlening om beter met de kinderen om te leren gaan. Hoewel het de rechtbank duidelijk is dat de ouders veel van de kinderen houden blijkt ook dat zij niet in staat zijn het belang van de kinderen voorop te stellen. Hoewel de moeder hierin leerbaar is gebleken, wordt zij belemmerd door de onveranderde opstelling van de vader. De verwachting is niet dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering in komt en dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van de kinderen weer zelf zullen kunnen dragen. Het perspectief van de kinderen ligt dan ook niet meer bij de ouders, maar in het gezinshuis. Het perspectiefonderzoek dat in 2021 is uitgevoerd, bevestigt dit. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de vereisten van artikel 1:266, lid 1 onder a, BW.
5.4.
Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt daarnaast dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als ook is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van de kinderen wordt geschaad indien de ouders hun gezag behouden. De rechtbank is van oordeel dat dat in deze zaak het geval is. Doordat de ouders zich in woord en daad blijven verzetten tegen de uithuisplaatsing, krijgen de kinderen geen emotionele toestemming voor hun verblijf in het gezinshuis. Hierdoor blijft bij de kinderen onrust bestaan over hun toekomstperspectief. Dit heeft tot gevolg dat de kinderen zich onvoldoende kunnen richten op hun behandeling, waardoor hun trauma’s en ontwikkelingsachterstand blijven bestaan zolang de ouders met het gezag belast blijven. Ook stagneert hulpverlening voor de kinderen door de strijd van de ouders met de GI. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij duidelijkheid krijgen over de plek waar zij verder zullen opgroeien, zodat zij zich kunnen hechten in het gezinshuis en de hulpverlening kan worden ingezet zonder dat de ouders beslissingen daarover belemmeren.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gezag van de ouders beëindigen. Dit leidt ertoe dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] komt te ontbreken, zodat de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen dient te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.6.
De ouders hebben de wens geuit dat in geval van beëindiging van hun gezag, de grootouders (vaderszijde) met de voogdij worden belast. Uit de gedingstukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de rechtbank echter gebleken dat de relatie tussen de ouders en de grootouders is verslechterd in een eerdere situatie waarbij de grootouders omgang met de kinderen wilden en er een contactregeling tussen hen en de kinderen is vastgesteld. De rechtbank verwacht dat de relatie tussen de ouders en de grootouders verder onder druk zal komen te staan als de grootouders met de voogdij worden belast. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij met de grootouders niet praat over de contactmomenten tussen hen en de kinderen, omdat dit voor hem te pijnlijk is nu hij de kinderen zelf niet ziet. De rechtbank verwacht daarom dat als de grootouders met de voogdij worden belast dit zal leiden tot spanningen tussen ouders en grootouders waardoor hun relatie onder druk komt te staan. Dat is niet in het belang van de kinderen. Daarnaast acht de rechtbank het wenselijk dat de voogdij wordt uitgevoerd door een professionele instantie met kennis over de mogelijke hulpverleningstrajecten die kunnen worden ingezet voor de speciale problematiek van de kinderen.
De structureel afwijzende houding van de ouders ten opzichte van de hulpverlening maakt het daarbij wenselijk dat de voogdij bij een neutrale instantie op afstand komt te liggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[vader], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
[moeder], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ;
6.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, mr. G. Drenth en mr. C. Maat in tegenwoordigheid van T. Jelierse, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.