ECLI:NL:RBNHO:2022:6110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
21/3923
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 16 mei 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, die in 2016 vanuit Marokko naar Nederland kwam, had in augustus 2019 zijn gezin naar Nederland gehaald, maar beschikte op dat moment niet over eigen woonruimte. Hij woonde tijdelijk bij zijn ouders en heeft later een woning van dnoDoen geaccepteerd. De aanvraag om een urgentieverklaring werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de randvoorwaarden van de Huisvestingsverordening Alkmaar 2019. De rechtbank oordeelt dat eiser niet buiten eigen schuld zijn ouders heeft moeten verlaten en dat hij niet in aanmerking komt voor indeling in een urgentiecategorie.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de ongeschiktheid van de huidige woning en de mentale problemen van hem en zijn gezin, niet overtuigend geacht. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn woonsituatie direct gerelateerd is aan psychische problemen die enkel opgelost kunnen worden door het verkrijgen van zelfstandige woonruimte. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de hardheidsclausule niet van toepassing is en dat de recent overgelegde documenten niet meegenomen kunnen worden in de beoordeling, omdat deze betrekking hebben op feiten die zich na het bestreden besluit hebben voorgedaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3923

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Burgers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (verweerder)

(gemachtigde: M. Blom).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 18 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 augustus 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [echtgenote] , de echtgenote van eiser, [naam 1] , een medewerkster van dnoDoen, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. In 2016 is eiser vanuit Marokko naar Nederland gekomen. In augustus 2019 heeft eiser zijn echtgenote en drie minderjarige kinderen vanuit Marokko naar Nederland gehaald. Eiser beschikte op dat moment niet over eigen woonruimte en is daarom met zijn gezin bij zijn ouders ingetrokken. Eiser woonde ten tijde van de aanvraag om een urgentieverklaring met zijn gezin in de woning van zijn ouders. Inmiddels woont eiser met zijn gezin in een woning van dnoDoen.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de randvoorwaarde als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening Alkmaar 2019 (de Huisvestingsverordening), omdat eiser de aanvraag heeft ingediend toen hij met zijn gezin bij zijn ouders inwoonde. Niet is gebleken dat eiser genoodzaakt was deze woning buiten eigen schuld te verlaten. Bovendien heeft eiser inmiddels een woning van dnoDoen geaccepteerd waar hij met zijn gezin woonachtig is. Om tot indeling in een urgentiecategorie te komen dient aan alle randvoorwaarden als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, van de Huisvestingsverordening te zijn voldaan. Omdat dit niet het geval is, komt eiser niet in aanmerking voor indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 9, tweede lid, sub a, van de Huisvestingsverordening. Voorts ziet verweerder geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
Eiser betoogt dat hij wel voldoet aan de randvoorwaarde als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening. Hij voert daartoe aan dat hij op het moment dat hij zijn gezin vanuit Marokko naar Nederland heeft laten overkomen, ervan mocht uitgaan dat de oude, gunstige regels met betrekking tot het met voorrang toewijzen van grote woningen aan grote gezinnen nog van toepassing zouden zijn. Eiser heeft niet kunnen bevroeden dat de Huisvestingsverordening vanaf 1 juli 2019 in zijn nadeel zou veranderen. De vertraagde aanvraag van eiser voor een woning voor grote gezinnen had vooral te maken met het feit dat zijn echtgenote niet op tijd een BSN-nummer heeft kunnen verkrijgen, waardoor de aanvraag niet voor 1 juli 2019 kon worden ingediend. Verweerder heeft daarom ten onrechte het eigen schuld-principe toegepast.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet wordt voldaan aan de randvoorwaarde als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening, omdat niet is gebleken dat eiser buiten eigen schuld de woning van zijn ouders heeft moeten verlaten. Dat eiser niet heeft kunnen bevroeden dat de Huisvestingsverordening vanaf 1 juli 2019 in zijn nadeel zou veranderen doet daar niet aan af, omdat verweerder eiser in het bestreden besluit niet langer heeft tegengeworpen dat hij er zelf voor heeft gekozen zijn gezin vanuit Marokko naar Nederland te halen voordat hij over zelfstandige woonruimte beschikte. Het betoog slaagt niet.
5.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Hij voert daartoe aan dat de woning van dnoDoen waarin hij met zijn gezin woont niet geschikt is. Eiser en zijn gezin moeten de woning delen met een man van twintig jaar oud en een man met zijn dochter van dertien jaar oud. Alle bewoners moeten samen de keuken, toilet en badkamer gebruiken. Met name het gezamenlijk gebruik van de keuken levert veel problemen op, omdat de keuken door de andere bewoners niet wordt schoongemaakt en opgeruimd. Daarnaast houdt de man van twintig jaar oud er lawaaierige gewoonten op na, zoals het op alle uren van het etmaal draaien van harde muziek, hard praten, telefoneren en het in de nacht schuiven met meubilair c.q. slaan met deuren. De kinderen van eiser worden daardoor vaak gestoord in hun slaap. Ook deze woonsituatie levert de echtgenote van eiser veel stress op en zij is door de huisarts doorverwezen naar GGZ voor een intake en begeleidende gesprekken. Eiser was al bekend bij GGZ en probeert om te gaan met de situatie. Ook de kinderen kunnen zich niet ongestoord ontwikkelen. De voornaamste oplossing om een einde te maken aan de mentale problemen van eiser en zijn gezin is om de huisvesting te verbeteren en hem en zijn gezin eigen passende woonruimte toe te wijzen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser een verklaring van de leerkracht van zijn oudste dochter [naam 2] van 2 juli 2021 overgelegd waarin zij haar zorg uit over de situatie waarin [naam 2] zich bevindt en haar ontwikkeling. Daarnaast heeft eiser een verklaring van zijn trajectbegeleider bij dnoDoen van 25 juni 2021 overgelegd waarin de onwenselijkheid van de huidige woonsituatie van eiser wordt benadrukt. Ook heeft eiser een document van zijn psycholoog overgelegd waarin zijn diagnose en hulpvraag staan beschreven en een brief van de GGZ van 2 juli 2021 over zijn echtgenote. Voorts betoogt eiser dat verweerder hem ten onrechte heeft terugverwezen naar dnoDoen voor de huidige woonproblemen, omdat dnoDoen alleen voor noodopvang kan zorgen. Aan de nadelen die daaraan kleven kan dnoDoen niets veranderen. Verder wijst eiser erop dat verweerder zelf geen moeite heeft gedaan om zich te verdiepen in de situatie van eiser en zijn gezin, bijvoorbeeld door contact op te nemen met dnoDoen of met de school van de kinderen van eiser. Bovendien was de behandeling van eiser en zijn echtgenote ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift nog maar net op gang. Tot slot heeft eiser nog een drietal actuele documenten overgelegd, te weten een brief van dnoDoen van 31 maart 2022, een brief van Veilig Thuis van 4 maart 2022 en een brief van de praktijkondersteuner van de huisarts van 4 maart 2022.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat dnoDoen verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen binnen de woning. Mocht het eiser niet lukken om in overleg met de andere bewoners tot afspraken te komen over het schoonhouden van de keuken en de geluidsoverlast zowel overdag als ’s nachts, dan is dnoDoen de aangewezen instantie om de noodzakelijke maatregelen te treffen. De problematiek in de relationele sfeer met medebewoners is volgens verweerder geen reden om in deze krapte op de woningmarkt aan eiser een woonurgentie toe te kennen. In de verklaring van de trajectbegeleider bij dnoDoen staat dat het gezin is gebaat bij eigen woonruimte en dat de woonruimten bij dnoDoen daarvoor geen mogelijkheid bieden, maar het is juist de taak van dnoDoen om cliënten die bij hen woonachtig zijn te begeleiden naar een zelfstandige woonruimte en in het geval van onderlinge problemen tussen de bewoners van de woningen daarvoor oplossingen te bieden.
Eiser heeft niet met objectieve documenten onderbouwd dat de invloed van de woonsituatie van het gezin is op de mentale gesteldheid van eiser en zijn echtgenote en welke behandeling daarvoor noodzakelijk is. Ook is niet gebleken dat het wijzigen van de woonsituatie de mentale problematiek zou oplossen. Daarbij komt dat het document over eiser niet gedateerd is. Ook de medische problemen van eiser in relatie tot de woonsituatie zijn niet met objectieve documenten onderbouwd. Uit een verklaring van de leerklacht van de oudste dochter [naam 2] blijkt dat zij moeite heeft met de woonsituatie en niet lekker in haar vel zit. Het is niet duidelijk waar de verklaring van de leerkracht op is gebaseerd. Uit de verklaring spreekt meer een woonwens, dan een woonnoodzaak. Daarnaast is in de verklaring niet onderbouwd met objectieve documenten waaruit de problematiek van [naam 2] in relatie tot de woonsituatie blijkt. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de recent door eiser overgelegde documenten in deze procedure niet meer kunnen worden meegenomen, omdat zij ontwikkelingen betreffen die dateren van na het bestreden besluit. Verweerder heeft er in dat kader op gewezen dat uit de verklaring van de huisartsenpraktijk blijkt dat de intake van [naam 2] in december 2021 was. Verweerder kan die documenten alleen beoordelen als eiser een nieuwe aanvraag om een urgentieverklaring indient en zal dan alle relevante aspecten, zoals de financiële ook bij de beoordeling betrekken.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Uit de door eiser overgelegde documenten van de GGZ, de brief van de leerkracht van [naam 2] van 2 juli 2021 en de brief van de trajectbegeleider van dnoDoen van 25 juli 2021 blijkt niet dat bij eiser en/of één van zijn gezinsleden (psychische) problemen spelen die zijn gerelateerd aan de woonsituatie en enkel zijn op te lossen door het verkrijgen van een zelfstandige woonruimte. Bovendien zijn de brieven van de leerkracht van [naam 2] en de trajectbegeleider van dnoDoen niet onderbouwd met objectieve documenten. Voorts volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de recent door eiser overgelegde documenten in deze procedure niet in de beoordeling kunnen worden meegenomen, gelet op de zogenoemde ex-tunc toetsing van het bestreden besluit. Het vorenstaande omdat de stukken feiten en omstandigheden betreffen die zich hebben voorgedaan in de periode van na het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de overgelegde documenten wellicht een nieuw licht op de zaak werpen op grond waarvan medisch onderzoek zal plaatsvinden. Dit moet door verweerder echter opnieuw beoordeeld worden nadat daartoe een aanvraag is ingediend. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingsverordening Alkmaar 2019
Artikel 9
2. Onverminderd artikel 12, derde lid, van de wet behoort tot de woningzoekenden bedoeld in het eerste lid de woningzoekende die zijn woonruimte in de woningmarktregio heeft of zal moeten verlaten in verband met:
a. een medische en/of sociale indicatie;
b. stadsvernieuwing;
c. de renovatie van de woonruimte;
d. de onbewoonbaarheid van de huidige woonruimte, of
e. een calamiteit.
Artikel 11a
1.Voor indeling in de urgentiecategorie op grond van medische/sociale indicatie, als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a komt in aanmerking de woningzoekende waarop de volgende omstandigheden van toepassing zijn:
a. de woningzoekende moet de huidige woonruimte verlaten buiten eigen schuld;
b. de woningzoekende is aantoonbaar niet zelf in staat binnen 6 maanden andere passende woonruimte te vinden;
c. de huidige woonruimte is niet geschikt of niet geschikt te maken om het probleem binnen 6 maanden op te lossen terwijl dit wel noodzakelijk is, en
d. de woningzoekende staat minimaal 1 jaar ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van één van de gemeenten in de woningmarktregio of de woningzoekende is maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio.
Artikel 19
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot onbillijkheid van overwegende aard leidt ten gunste van de woningzoekende af te wijken van deze verordening.