ECLI:NL:RBNHO:2022:5996

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/15/328658 / HA RK 22-96
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in echtscheidingsprocedure met betrekking tot zorg- en opvoedingstaken minderjarige kinderen

In deze zaak heeft verzoekster, de moeder in een echtscheidingsprocedure, op 3 juni 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. D.H. Steenmetser-Bakker, de rechter die de hoofdzaak behandelt. De hoofdzaak betreft de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige kinderen. Verzoekster stelt dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2022 een vooringenomen houding heeft getoond, wat zou hebben geleid tot een negatieve ervaring voor haar en haar kinderen. De rechter heeft echter ontkend dat zij partijdig was en heeft verklaard dat zij iedereen aan het woord heeft gelaten en dat haar vragen bedoeld waren om de situatie te verhelderen.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek tot wraking beoordeeld. Na het horen van verzoekster, haar advocaat en de advocaat van de wederpartij, concludeert de wrakingskamer dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft de aantekeningen van het kindgesprek ingezien en vastgesteld dat de rechter een open luisterhouding had en de minderjarige goed heeft gehoord. De wrakingskamer oordeelt dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking vormen. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/328658 / HA RK 22-96
Beslissing van 1 juli 2022
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
advocaten mr. S.N. Peijnenburg, kantoor houdende te Purmerend, en mr. P.K. de Blieck-Willemsen, kantoor houdende te Vaassen,
hierna te noemen: verzoekster.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. D.H. STEENMETSER-BAKKER,
hierna te noemen: de rechter.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft bij brief van 3 juni 2022 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Familie en Jeugd, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als zaaknummer: C/15/296365 / FA RK 19-6739, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De hoofdzaak betreft een echtscheidingsprocedure tussen verzoekster (moeder) en [naam 1] (vader), waarin nog beslist moet worden over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige kinderen (zorgregeling). In de hoofdzaak heeft op 31 mei 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daaropvolgend heeft op 2 juni 2022 een kindgesprek plaatsgevonden, waarbij de minderjarige zoon van partijen in de hoofdzaak, [naam minderjarige], is gehoord.
1.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 14 juni 2022 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.4.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van
23 juni 2022. Verzoekster en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Dat geldt ook voor de wederpartij in de hoofdzaak. Verzoekster, bijgestaan door mr. Peijnenburg voornoemd, en de rechter zijn ter zitting verschenen, alsmede mr. R.M. Joppen, advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak.
1.5.
Aan het einde van de zitting is de uitspraak bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft ter toelichting op het verzoek - samengevat - aangevoerd dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2022 blijk heeft gegeven van een vooringenomen houding doordat zij haar op een verwijtende manier bejegende, onder meer door haar te corrigeren in de wijze waarop zij de vader aansprak en over het feit dat er nog geen contactherstel tussen de vader en de kinderen had plaatsgevonden. De rechter had daarbij geen oog voor het belaste verleden. Er was sprake van een disbalans, doordat de rechter meer vragen stelde aan verzoekster dan aan de vader en die vragen meer scherpte hadden dan de vragen die aan de vader werden gesteld. Daar komt bij dat de minderjarige zoon [naam minderjarige] zich tijdens het kindgesprek op 2 juni 2022 niet gehoord heeft gevoeld. Volgens de minderjarige heeft de rechter gezegd dat zij hem niet geloofde en heeft zij tegen hem gezegd dat hij naar zijn vader
moetals zij dat zou beslissen. De minderjarige heeft op school een paniekaanval gehad, als gevolg van de negatieve indrukken die de rechter bij hem heeft achtergelaten. Vooral de woorden van de rechter dat zij de minderjarige niet gelooft en hem feitelijk zal dwingen naar zijn vader te gaan, geven blijk van een partijdigheid en vooringenomenheid van de rechter, aldus verzoekster.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft aangevoerd dat zij tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak iedereen aan het woord heeft gelaten en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), die als zogenoemd informant aanwezig was, heeft gevraagd naar de mogelijkheden van een Raadsonderzoek op korte termijn en of er aanleiding was voor een beschermingsonderzoek nu de kinderen inmiddels drie jaar geen contact met de vader hebben. De rechter ontkent dat zij woorden heeft gebruikt als ‘zolang de kinderen bij moeder wonen’ en dat de kinderen ‘niet vrij’ zouden zijn, zoals verzoekster stelt.
De rechter heeft, in reactie op een opmerking van de vader, geprobeerd uit te leggen wat de Raadsmedewerker tijdens de zitting had gezegd. De rechter heeft uitgelegd dat de Raad heeft willen zeggen dat als er zo lang geen contact is en de kinderen bij de moeder wonen er geen mogelijkheid is om het contact te herstellen.
De rechter verwijst naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en wijst verder op haar taak als rechter om te bevorderen dat er contact is tussen de kinderen en de niet verzorgende ouder. Een raadsonderzoek kan noodzakelijk zijn in het geval dat er zo lang geen sprake is geweest van contact. Dit kan dienen als basis om verder te beslissen.
De rechter heeft met partijen gedeeld dat zij aan een raadsonderzoek dacht opdat partijen en de Raad daarop konden reageren.
3.2.
Tijdens het kindgesprek, dat vanwege ziekte van de rechter
nade mondelinge behandeling plaatsvond, heeft de rechter geprobeerd de minderjarige op zijn gemak te stellen en hem gevraagd of hij open staat voor contact met zijn vader. De rechter heeft niet tegen hem gezegd dat ze niet gelooft dat hij zijn vader niet wil zien en dat hij naar zijn vader toe moet gaan. De rechter heeft tijdens de wrakingszitting nogmaals benadrukt dat zij het heel naar vindt dat de minderjarige na het gesprek zo emotioneel is geworden. Zij heeft aangeboden om de aantekeningen van de griffier van het kindgesprek ter inzage aan de wrakingskamer te geven.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk, maar niet doorslaggevend.
4.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat haar niet is gebleken van aanwijzingen dat de rechter (subjectief) partijdig zou zijn in het nadeel van verzoekster. Ten aanzien van de vraag of de vrees van verzoekster dat de rechter ten opzichte van haar vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is, overweegt de rechtbank het volgende.
Het kindgesprek
4.3.
De wrakingskamer heeft - gehoord verzoekster en haar advocaat, alsmede de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, en na beraad tijdens een korte onderbreking van de zitting - beslist om gebruik te maken van het aanbod van de rechter om de aantekeningen van de griffier van het kindgesprek in te zien en heeft die inzage ook gekregen.
4.4.
Uit de betreffende aantekeningen leidt de wrakingskamer af dat de rechter tijdens het kindgesprek een open luisterhouding heeft gehad en dat zij de boodschappen van de minderjarige heeft gehoord en ontvangen. De rechter heeft ook gevraagd naar school en hobby’s van de minderjarige en naar zijn thuissituatie bij verzoekster.
Aan het einde van het kindgesprek heeft de rechter de kern van de boodschap van de minderjarige samengevat en de minderjarige heeft daar blijkens de aantekeningen instemmend op gereageerd.
4.5.
De wrakingskamer stelt vast dat wat verzoekster heeft aangevoerd over de door de rechter gekozen bewoordingen tijdens het kindgesprek geen steun vindt in de aantekeningen van de griffier. Uit de aantekeningen volgt daarnaast dat de rechter, zoals zij in aanvulling op haar schriftelijke reactie heeft gesteld, de minderjarige heeft laten weten dat het hem vrijstaat om niet naar de rechtbank te komen voor een kindgesprek als hij daarvoor opnieuw zou worden opgeroepen.
4.6.
Zonder iets af te willen doen aan de wijze waarop de minderjarige het gesprek mogelijk heeft ervaren en de conclusies die hij daaraan voor zichzelf heeft verbonden, komt de wrakingskamer tot de slotsom dat de stellingen van verzoekster, die door de rechter worden weersproken, niet leiden tot de vaststelling dat de rechter vooringenomen was tijdens het kindgesprek, noch dat zij die schijn heeft gewekt.
De zitting
4.7.
Het staat vast dat er langdurig geen contact heeft plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen en dat de vraag of contactherstel mogelijk is partijen verdeeld houdt.
In dat licht beschouwd, stelt de wrakingskamer voorop dat het passend is dat de rechter een onderzoekende houding heeft naar
beidepartijen tijdens de mondelinge behandeling, zo nodig gepaard gaand met kritische vragen.
4.8.
Namens de vader is in de procedure over de zorgregeling bij brieven verzocht om een Raadsonderzoek te gelasten. Dit verzoek van de vader is daarmee mede onderwerp van de procedure geworden. De rechter heeft dit onderwerp daarom terecht tijdens de zitting aan de orde gesteld en met partijen besproken. Sterker nog, zij was daartoe gehouden.
De vraagstelling van de rechter, zoals deze blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, vindt de wrakingskamer passen bij eerdergenoemde onderzoekende houding. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter aan beide partijen heeft gevraagd hoe er een positieve verandering in de situatie zou kunnen komen en ook dat zij heeft gevraagd naar de mening van partijen over een Raadsonderzoek. De omstandigheid dat de rechter op de antwoorden van verzoekster ingaat met vervolgvragen, waarvan enkele meer op detailniveau (ten aanzien van de reeds ingeschakelde hulpverlening), kan eerder worden gezien als een instrument om tot een afgewogen oordeel te komen dan als blijk van vooringenomenheid. De vraagstelling van de rechter, zoals deze uit het proces-verbaal blijkt, creëert juist ruimte en inhoudelijke grondslag voor discussie over de vraag of het verzochte Raadsonderzoek moet worden gelast of niet.
Hieruit blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid van de rechter richting verzoekster.
De bejegening
4.9.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter de orde op de zitting bepaalt.
De maatregelen die zij neemt en de instructies die zij geeft in dat verband kunnen, behoudens uitzonderingen, naar hun aard in beginsel niet bijdragen aan de vaststelling dat van vooringenomenheid is gebleken.
4.10.
Tot deze instructies kunnen gerekend worden aanwijzingen over de manier waarop partijen elkaar aanspreken. Dit geldt ook voor de wijze waarop de rechter heeft gereageerd op een opmerking van een van de advocaten van verzoekster aan het begin van de zitting nadat een vraag door de rechter aan verzoekster was gesteld.
Hoewel het eerste punt niet in het proces-verbaal is opgenomen, vinden de overige door verzoekster aangehaalde opmerkingen daarin wel bevestiging. Bij de beoordeling van de gang van zaken, en in het bijzonder de bejegening, zal de wrakingskamer het proces-verbaal daarom als uitgangspunt nemen.
4.11.
De wrakingskamer constateert dat de ter zitting door de rechter gemaakte opmerkingen kunnen worden geplaatst in het kader van het handhaven van een ordelijk verloop van de mondelinge behandeling. De opmerkingen waren erop gericht om tijdens de zitting zoveel mogelijk resultaat, in termen van duidelijkheid over standpunten, te bereiken.
In het licht van hetgeen hiervoor is vooropgesteld bestaat geen grond voor het oordeel dat uit de wijze van bejegening door de rechter enige vorm van vooringenomenheid kan worden afgeleid.
Conclusie
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter haar taak naar behoren heeft uitgeoefend en dat de vrees dat de rechter partijdig (niet onpartijdig) is, niet objectief gerechtvaardigd is, zodat een grond voor wraking ontbreekt. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3.
verstaat dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en stelt de stukken daartoe in handen van de teamvoorzitter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, team Familie en Jeugd.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Jongeling, voorzitter, mr. R.M. Steinhaus en mr. D.D.M. Hazeu, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Kliffen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.LK/SJ