ECLI:NL:RBNHO:2022:5965

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
9643006 \ WM VERZ 22-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding in verkeersboetezaak zonder samenhangende zaken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, uitspraak gedaan op 12 april 2022 in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie inzake een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had hiertegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking en kende een proceskostenvergoeding toe van € 200,25. De betrokkene ging echter in beroep tegen deze beslissing, met de stelling dat er geen sprake was van samenhangende zaken, zoals de officier van justitie had gesteld.

Tijdens de zitting op 29 maart 2022 werd de zaak behandeld. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, voerde aan dat de officier van justitie de proceskosten onjuist had vastgesteld en dat de zaken niet nagenoeg identiek waren, zoals de officier had betoogd. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie niet voldoende had gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van samenhangende zaken. De kantonrechter concludeerde dat de door de gemachtigde van de betrokkene aangevoerde gronden per zaak individueel waren en dat de werkzaamheden niet identiek waren.

De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en kende een hogere proceskostenvergoeding toe van € 1.026,00 aan de betrokkene. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de officier van justitie bij het vaststellen van samenhangende zaken en de toekenning van proceskostenvergoedingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9643006 \ WM VERZ 22-20
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 12 april 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. N.G.A. Voorbach, Verkeersboete.nl te Zoetermeer.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep gegrond verklaard, de beschikking vernietigd en een proceskostenvergoeding toegewezen. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 maart 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen. Ter zitting legt gemachtigde een proces-verbaal zitting d.d. 5 januari 2022 over van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake CJIB-nummer [nummer 2]. Gemachtigde stelt dat er in dit proces-verbaal wordt verwezen naar het arrest van 24 augustus 2021 en dat dit precies in lijn is met zijn betoog in onderhavige zaak. Er is geen sprake van samenhang, aldus gemachtigde.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Aanvullend heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie stukken overgelegd ter onderbouwing van de beslissing om onderhavige zaak tot samenhangend te beschouwen met de betreffende andere zaken.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De officier van justitie heeft de boete vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 200,25 toegekend. Het beroepschrift van gemachtigde van betrokkene richt zich alleen tot de toekenning van deze proceskostenvergoeding. Het beroepschrift aan de kantonrechter dient dus behandeld te worden als een verzoek op de voet van artikel 13a WAHV.
Gemachtigde van betrokkene voert in het beroepschrift aan dat de officier van justitie in zijn beslissing van 9 juni 2021 de proceskosten onjuist heeft vastgesteld, omdat de officier van justitie ten onrechte heeft beslist dat er sprake is van een samenhangende zaak met 22 andere zaken. Deze beslissing heeft de officier van justitie in het geheel niet gemotiveerd. De gemachtigde voert aan dat de verrichte werkzaamheden in deze zaken niet nagenoeg identiek zijn met de andere zaken omdat deze sterk afwijkende verweren kennen, de toelichting van de betrokkene sterk afwijkend is en de beroepen verspreid over meerdere maanden zijn ingediend.
De officier van justitie heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn beslissing dat onderhavige zaak als samenhangend moet worden beschouwd met 22 andere zaken. Daartoe heeft de officier van justitie een afschrift overlegd van alle ingediende beroepschriften van de gemachtigde van betrokkene.
Er is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Bpb. De officier van justitie heeft niet of onvoldoende gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van samenhangende zaken. Het enkele feit dat van één gemachtigde meerdere zaken op één zitting zijn behandeld, maakt die zaken, anders dan de officier van justitie lijkt te stellen, op zichzelf genomen niet samenhangend. Dat geldt te meer nu de gemachtigde van betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van verschillende cliënten die verschillende overtredingen hebben begaan, met dus verschillende feitcodes, waartegen verschillende beroepsgronden zijn aangevoerd. Uit het uitvoerige en onderbouwde verweer van de gemachtigde, alsmede uit de door de officier van justitie overgelegde beroepschriften van de gemachtigde is de kantonrechter bovendien gebleken dat er per zaak individuele gronden zijn aangevoerd. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de door de gemachtigde uitgevoerde werkzaamheden identiek of nagenoeg identiek zijn.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie van 9 juni 2021, waarbij een kostenvergoeding ad € 200,25 is toegewezen, met betrekking tot onderhavige zaak vernietigen en bepalen dat aan de betrokkene voor wat betreft de fase van het administratief beroep alsnog een hogere proceskostenvergoeding wordt toegekend.
De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift, zodat een punt dient te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 534,00. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 267,00 (1 x € 534,00 x 0,5).
Voorts is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter aanleiding om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift en is aanwezig geweest op de zitting. Per proceshandeling wordt 1 punt toegekend. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. De kantonrechter komt derhalve tot de slotsom dat de proceskostenvergoeding moet worden vastgesteld op een bedrag van € 759,00 (2 x € 759,00 x 0,5).

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie voor zover deze ziet op de proceskostenveroordeling in deze zaak gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.026,00 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het bedrag van € 1.026,00 aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: