ECLI:NL:RBNHO:2022:5961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21/1364, 21/1419, 21/1414
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor mountainbikeroute in Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning voor de aanleg van een mountainbikeroute in het Natura 2000-gebied 'de Schoorlse Duinen'. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen sprake is van doden van beschermde diersoorten, zoals de zandhagedis, in de aanlegfase. Echter, de rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard, omdat de vergunningverlening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het nachtelijk gebruik van de route en de belangen van wandelaars niet zijn betrokken in de besluitvorming. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij ook het aspect van nachtrijden en de vergunning voor de aanleg en wijziging van de weg in de zin van de Apv moet worden betrokken. De rechtbank heeft ook de proceskosten en griffierechten vergoed aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/1364, 21/1410 en 21/1414

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2022 in de zaken tussen

Stichting Duinbes en Vereniging Milieudefensie (tezamen te noemen: eiseres 1),

(gemachtigden: M.J. de Wild-Scholten en P. de Wild ),

Stichting Wandelnet (eiseres 2)

(gemachtigde: P.J.J. Oosterling),

Stichting Natuurbelang Amsterdamse Waterleidingduinen (eiseres 3),

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde mr. drs. R. Fa-Si-Oen)

Als derde-partij nemen aan het geding deel:

Staatsbosbeheer,

(gemachtigden: mr. G. Durville en A.J. Rossenaar);

Vereniging MTB Noord-West

(gemachtigde: L.C.A.C. Hoogewerf).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Staatsbosbeheer een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een nieuw tracé voor een mountainbikeroute.
Eiseres 1, 2 en 3 (tezamen eisers) hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eiseres 1 is door de rechtbank geregistreerd met zaaknummer HAA 21/1364, het beroep van eiseres 2 met het zaaknummer HAA 21/1410 en het beroep van eiseres 3 met zaaknummer HAA 21/1414.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd.
De beroepen richten zich op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede tegen dit besluit.
De zaak is op 3 februari 2022 op zitting behandeld door de meervoudige kamer.
De gemachtigde van eiseres 1 heeft op eigen verzoek digitaal aan de zitting deelgenomen middels een beeld- en geluidsverbinding. Tevens heeft [naam 1] van de Stichting Duinbes (Duinbes) middels een geluidsverbinding namens eiseres 1 aan de zitting deelgenomen. Namens eiseres 1 waren ter zitting fysiek aanwezig mr. [naam 2] en [naam 3] , beiden verbonden aan de Vereniging Milieudefensie (Milieudefensie).
Eiseres 2 (Wandelnet) heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Eiseres 3 (Natuurbelang) heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [naam 4] , bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen [naam 5] en [naam 6] , beiden werkzaam voor de Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord.
Staatsbosbeheer heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Vereniging MTB Noord-West (MTB) heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens MTB verschenen [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] , allen verbonden aan MTB.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

WETTELIJK KADER
1. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak en maken hiervan integraal onderdeel uit.
DE BESLUITVORMING
2.1.
Met het bestreden besluit is ten behoeve van een te realiseren mountainbikeroute (ter gedeeltelijke vervanging van een al bestaande route) een omgevingsvergunning verleend voor het “uitvoeren van een werk” (aanleg route) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. Tevens is deze omgevingsvergunning verleend voor een activiteit die van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo. In verband met de omgevingsvergunning voor laatstgenoemde activiteit heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (gedeputeerde staten) op 8 december 2020 een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) inzake soortenbescherming afgegeven in de zin van de Wet natuurbescherming (Wnb). Alle vergunde activiteiten vinden plaats in het Natura 2000-gebied “de Schoorlse Duinen”.
2.2.
De wijziging van de MTB-route houdt in dat ruim 6,5 kilometer van de al langer bestaande MTB-route wordt opgeheven. Het betreft hier het westelijke deel van die route. Door het toevoegen van een routedeel van minder dan een kilometer, de zogeheten afkortlus, ontstaat een lus van de nieuwe MTB-route. Dit wordt de "Zuidlus" genoemd. Deze lus is ruim 7 kilometer lang. Verder worden twee nieuwe lussen aangelegd. Dit betreft de zogenoemde "Middenlus" van bijna 10,5 kilometer en een "Noordlus" van ruim 6 kilometer. De drie lussen worden met elkaar verbonden tot een route van in totaal ongeveer 24 kilometer. Bij het realiseren van de nieuwe MTB-route wordt gedeeltelijk gebruik gemaakt van bestaande paden in het gebied: wandelpaden, fietspaden en beheerpaden en er wordt in totaal ongeveer 8 kilometer nieuwe route aangelegd. Met aftrekvan de op te heffen afstand van 6,5 kilometer van de bestaande route, betekent dit een netto toevoeging van paden van ongeveer 1,5 kilometer.
2.3.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd, in die zin dat de aan de vergunning verbonden voorschriften 5, 6, 7 en 8 zijn komen te vervallen en dat daarvoor nieuw geformuleerde voorschriften in de plaats komen, ook genummerd 5, 6, 7 en 8. Deze voorschriften zien op het plaatsen van vlonders op 3 locaties die onderdeel uitmaken van de mountainbikeroute ter bescherming van de zandhagedis. Voor deze wijziging van de voorwaarden heeft gedeputeerde staten opnieuw een verklaring van geen bedenkingen afgegeven, gedateerd 5 januari 2022.
2.4.
In verband met de realisatie van het mountainbikeroute heeft gedeputeerde staten in het kader van de bescherming van het Natura 2000-gebied op 30 oktober 2014 aan Staatbosbeheer een vergunning verleend krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. Stichting Natuurbelang Amsterdamse Duinwaterleiding heeft daar toen bezwaar tegen gemaakt. Bij besluit van 15 februari 2017 heeft gedeputeerde staten het bezwaar van de stichting tegen dat besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de vergunning in stand gelaten op grond van de op 1 januari 2017 in werking getreden Wnb. Daarbij is in het kader van de aanvulling van de motivering een passende beoordeling gemaakt. Conclusie van die passende beoordeling is dat de mountainbikeroute geen significante gevolgen zal hebben voor de instandhoudingsdoelen van de kwetsbare habitattypen van het Natura 2000-gebied “de Schoorlse Duinen”. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft dit bevestigd in de uitspraak van 18 maart 2020. [1]
ONTVANKELIJKHEID
3. Alvorens de beroepen inhoudelijk te beoordelen is de rechtbank ambtshalve gehouden te beoordelen of de eisende partijen ontvankelijk zijn in hun beroep.
Duinbes en Milieudefensie
4.1.
De rechtbank stelt vast dat Duinbes en de Milieudefensie na kennisgeving van het voornemen om een omgevingsvergunning te verlenen voor de mountainbikeroute een zienswijze tegen dat voornemen aan verweerder kenbaar hebben gemaakt. Alleen al gelet hierop zijn Duinbes en Milieudefensie ontvankelijk in hun beroep, ongeacht het antwoord op de vraag of zij door de bestreden besluiten wel in hun belangen worden geraakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021. [2] De door MTB en/of verweerder ingenomen stellingen op dit punt treffen daarom geen doel.
4.2.
De rechtbank ziet ook geen grond om te oordelen dat P. de Wild en M.J. de Wild-Scholten niet bevoegd waren om namens Milieudefensie beroep in te stellen. Uit de overgelegde machtiging, die door het bestuur van Milieudefensie op 10 november 2020 voor een periode van een jaar is afgegeven, blijkt dat [naam 12] (directeur van Milieudefensie) gemachtigd is om namens Milieudefensie te procederen. Daarnaast blijkt uit een door [naam 12] namens Milieudefensie op 16 september 2021 afgegeven machtiging dat P. de Wild en M.J. de Wild-Scholten tot 1 oktober 2022 zijn gemachtigd om namens Milieudefensie (onder meer) beroep in te stellen in verband met de gewijzigde MTB-route. Blijkens deze machtiging was hiertoe eerder machtiging verleend aan P. de Wild en M.J. de Wild-Scholten (tot 24 augustus 2021) en gaat de machtiging van 16 september 2021 in op 24 augustus 2021. Naar het oordeel van de rechtbank staat gelet hierop achteraf voldoende vast dat P. de Wild en M.J. de Wild-Scholten gemachtigd waren om namens Milieudefensie beroep in te stellen.
Duinbes en Milieudefensie zijn daarom ontvankelijk in hun beroep.
Wandelnet
5. Uit artikel 2, onder c, van de statuten van Wandelnet blijkt dat Wandelnet zich ten doel stelt het behartigen van de belangen van recreatieve wandelaars in Nederland. In beroep en daaraan voorafgaand in de zienswijze brengt Wandelnet onder meer naar voren dat de aanleg van het mountainbike-pad nadelige effecten meebrengt voor de kwaliteit van wandelroutes, omdat de route de bestaande wandelroutes doorkruist en die wandelroutes daardoor gevaarlijk worden en ook wordt gevreesd voor een forse kans op verstoring van het wandelplezier. Ter zitting heeft Wandelnet nog toegelicht dat zij ten behoeve van wandelaars niet alleen procedures voert maar ook nog veel andere activiteiten ontplooit, zoals het beheren en ontwikkelen van lange afstandspaden en dergelijke. De rechtbank gaat er gelet hierop van uit dat Wandelnet belanghebbende is bij het bestreden besluit. Omdat Wandelnet belanghebbende is bij het bestreden besluit, is Wandelnet in beroep ontvankelijk, ook als geen (geldige) zienswijze door Wandelnet is ingediend. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021. [3]
Natuurbelang
6. Vaststaat dat Natuurbelang een zienswijze tegen de voorgenomen vergunningverlening heeft ingediend. Zoals hiervoor is overwogen volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021 dat het beroep van Natuurbelang alleen al daarom ontvankelijk is, ongeacht het antwoord op de vraag of Natuurbelang belanghebbende is bij het bestreden besluit. De stellingen van MTB en/of verweerder over de ontvankelijkheid van Stichting Natuurbelang treffen daarom geen doel.
DE VERLEENDE OMGEVINGSVERGUNNING
Activiteit uitvoeren van een werk
7.1.
De omgevingsvergunning is onder meer verleend voor de activiteiten “uitvoeren van een werk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
7.2.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Duingebied” zijn de gronden waarop de mountainbikeroute zal worden gerealiseerd bestemd voor “natuur”. Uit de artikelen 6.3.1 en 6.3.3 van de planregels volgt dat voor onder meer het aanleggen van een weg of pad en/of het uitvoeren van grondbewerkingen en/of het aanbrengen, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties een vergunning nodig is. Hieruit volgt dat, en dit is niet in geschil, in dit geval een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
7.3.
In artikel 6.3.3 van de planregels is bepaald dat een vergunning voor deze activiteit alleen wordt verleend als door een ter zake deskundige is vastgesteld dat de natuur, cultuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast en dat dit moet blijken uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur, cultuur en landschap.
8.1.
Door eisers is gesteld dat de omgevingsvergunning voor deze activiteit ten onrechte is verleend, voornamelijk omdat het ecologisch advies waarop verweerder zich heeft gebaseerd niet deugt aangezien het is gebaseerd op te oude gegevens. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
8.2.1.
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de memo van 17 april 2020 van Natuurlijke Zaken (onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van natuur en landschap en ecologisch aannemer voor groene projecten) op het standpunt gesteld dat van een onevenredige aantasting van de natuur-, cultuurhistorische-, en landschapswaarden geen sprake is. Natuurlijke Zaken heeft op verzoek van verweerder bij wijze van second opinion beoordeeld of de rapportages die verweerder had laten opstellen voor de toets of sprake is van onevenredige aantasting volledig en correct zijn.
8.2.2.
De beoordeling van cultuurhistorische en landschapswaarden is gebaseerd op het advies van het Advies Team Landschap Cultuurhistorie van Staatsbosbeheer van 29 januari 2019, waarvan de conclusie luidt dat de inrichtingsmaatregelen en het gebruik van de route te klein van schaal zijn om te kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een onevenredige aantasting. Natuurlijke Zaken acht die conclusie correct.
8.2.3.
De ecologische beoordeling is gebaseerd op de eerdere Ecologische beoordeling van de aanleg van een mountainbikeroute in de Schoorlse Duinen van Altenburg en Wytema Ecologisch onderzoek B.V. (Altenburg en Wytema) van 25 juni 2018 en een oplegnotitie uit 2019. Deze documenten zijn volgens Natuurlijke Zaken volledig, in die zin dat alle voor de Wnb relevante aspecten daarin zijn opgenomen.
8.2.3.1. Voor wat betreft de zandhagedis heeft Natuurlijke Zaken verwezen naar de bevindingen en conclusies van Altenburg en Wytema en het rapport van [naam 13] van RAVON (kennisorganisatie voor reptielen, amfibieën en vissen) van 24 april 2018. Daaruit blijkt dat de route is onderzocht op de aanwezigheid van de zandhagedis. Volgens deze rapporten zal de zandhagedis bij het aanleggen van de route mogelijk worden verstoord, maar het doden en verwonden van dieren kan met het uitvoeren van specifieke maatregelen worden voorkomen. De gunstige staat van instandhouding komt dan ook volgens Natuurlijke zaken niet in gevaar.
8.2.3.2. Voor wat betreft de dennenorchis heeft Natuurlijke zaken gesteld dat de geplande route de groeiplaatsen van de dennenorchis weliswaar doorkruist, maar dat de exemplaren van de dennenorchis kunnen worden behouden door afplaggen en verplaatsen. Gezien de grote populatie en het geringe effect kan mede gelet daarop volgens Natuurlijke Zaken gesteld worden dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt.
8.2.3.3 Voor wat betreft de broedvogels is Natuurlijke Zaken uitgegaan van een inventarisatie uit 2010 door Beer&Groen. Deze gegevens geven volgens Natuurlijke Zaken echter geen actueel beeld van de vogelstand en de jaarrond beschermde nestlocaties. Natuurlijke Zaken adviseert daarom om hieraan extra aandacht te besteden bij uitvoering van de werkzaamheden.
8.2.4.
Conclusie van Natuurlijke Zaken is dat de ecologische toetsing op zichzelf correct en volledig is, maar dat een deel van de data inmiddels is verouderd en dat dit aandacht verdient tijdens de uitvoering om overtreding van de Wet natuurbeheer te voorkomen.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat dit advies voldoende is om aan vergunningverlening voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo ten grondslag te leggen. De stelling dat het advies van Natuurlijke Zaken is gebaseerd op te oude gegevens volgt de rechtbank niet. Aan eisers kan wel worden toegegeven dat de gebruikte gegevens in ieder geval voor zover het gaat om broedvogels oud zijn (uit 2010), maar eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens te oud en daarom niet meer bruikbaar zijn. Daarnaast is in dit verband conform het advies van Natuurlijke Zaken in de afgegeven vvgb voor wat betreft de broedvogels aangegeven dat rekening dient te worden gehouden met het broedseizoen van vogels en dat verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen door bijvoorbeeld werkzaamheden buiten het broedseizoen van de aanwezige soorten te laten plaatsvinden en/of voorbereidende maatregelen te treffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. In de vvgb is er in dit verband tevens op gewezen dat van belang is om voorafgaande aan de werkzaamheden te onderzoeken of er een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Het gebied dient dus voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden nog te worden onderzocht op broedgevallen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank gewaarborgd dat het mogelijke risico dat kleeft aan het gebruik van oude gegevens over de ter plaatse aanwezige broedvogels niet zal leiden tot verstoring van de broedvogels.
8.4.
Ook in hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat verweerder de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo niet heeft mogen verlenen. De beroepen op dit punt treffen daarom geen doel.
Activiteit die mogelijk van invloed is op de fysieke leefomgeving
9.1.
De omgevingsvergunning is tevens verleend voor het feit dat aanleg van de mountainbikeroute van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving als bedoeld in het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo. Vergunning van deze activiteit heeft plaatsgevonden nadat daarvoor van gedeputeerde staten een vvgb is verkregen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo.
9.2.
De door gedeputeerde staten afgegeven vvgb ziet op het verstoren als genoemd in artikel 3:5 van de Wnb van de ter plaatse aanwezige zandhagedis, maar niet op het opzettelijk doden, zoals verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard.
De vvgb ziet daarnaast op het plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen als bedoeld in artikel 3.10 van de Wnb van de dennenorchis.
9.3.
Gedeputeerde staten kan hiervoor een vvgb afgegeven, als wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb. Dit houdt in dat moet zijn voldaan aan onder meer de voorwaarden dat:
- er geen andere bevredigende oplossing bestaat;
- de vvgb nodig is.
10. Eisers stellen zich op het standpunt dat de ontheffing van het bepaalde in de artikelen 3.5 en 3.10 van de Wnb ten onrechte is verleend, kort samengevat omdat niet is voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb. Zo zijn er volgens eisers minder bezwarende alternatieven mogelijk voor de mountainbikeroute (een kortere route of een route op een andere plaats), is de mountainbikeroute niet nodig en wordt er wel afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Ook is er op gewezen dat er ’s nachts gebruik wordt gemaakt van het pad en dat de effecten daarvan niet in kaart zijn gebracht. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
11. De rechtbank stelt vast dat alleen voor de aanlegfase een ontheffing als bedoeld in artikel 3.8 van de Wnb is verleend en niet voor de gebruiksfase. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd en toegelicht dat voor de gebruiksfase geen ontheffing nodig is, omdat dan geen soorten (meer) worden verstoord.
12. De rechtbank stelt voorts vast dat de beroepsgronden van eisers vooral zien op de gebruiksfase van de mountainbikeroute. De rechtbank zal de beroepsgronden daarom mede opvatten als gericht tegen het feit dat voor de gebruiksfase geen ontheffing is verleend.
13. Is er een andere bevredigende oplossing?
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij het beantwoorden van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wnb. Beoordeeld moet worden of er gelet op het doel van de ingreep bevredigende alternatieven mogelijk zijn.
13.2.
In de onderbouwing van de vergunningaanvraag is aangegeven dat een afzonderlijke mountainbikeroute in de Schoorlse Duinen ruimte geeft aan zowel rustzoekende natuurliefhebbers als aan actieve natuurliefhebbbers, zoals mountainbikers, omdat deze groepen zo gescheiden kunnen genieten van het duingebied. Dit past bij de visie van Staatsbosbeheer om, waar de natuur dit toelaat, mensen van de natuur te laten genieten. In de onderbouwing is voorts opgenomen dat de oude route voor een deel liep door gebieden waar grote branden hebben gewoed. In die gebieden zijn de verbrande bomen weggehaald en is ontwikkeling van witte en grijze duinen ontstaan: Natura 2000-habitattypen. Om deze habitattypen verder te laten ontwikkelen is besloten de bestaande route uit dat gebied te halen en te verleggen naar de minder kwetsbare bossen. Dit laatste is ook expliciet genoemd in de vvgb.
13.3.
In de reactie op de beroepen heeft gedeputeerde staten in aanvulling hierop nog gesteld dat de toegenomen populariteit van de mountainbikeroute (en de toegenomen populariteit van mountainbiken in het algemeen) heeft geleid tot intensief gebruik van de route, en dat dit aanpalende gevolgen heeft op het vlak van de aan- en afvoer en het parkeren van de gebruikers van de route. Er is daarom gekozen voor verlegging van de route zodanig, dat de aan- en afvoer en parkeren op een betere wijze kan worden afgewikkeld door inrichting van meer opstapplekken en concentratie van de bezoekers op die opstapplekken. Dit komt ook de verkeersveiligheid ten goede.
13.4.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande het faciliteren van mountainbikers in Natura 2000-gebied de Schoorlse Duinen als het eigenlijke doel van de ingreep. Gezien de onderbouwing van de aanvraag en de daarbij in het verweerschrift gegeven toelichting, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, gelet op het doel van de ingreep, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiervoor in algemene zin geen andere bevredigende oplossing bestaat. Dat verweerder in de mogelijkheid om de route buiten het gebied de Schoorlse Duinen aan te leggen geen bevredigend alternatief heeft gezien komt de rechtbank niet onredelijk voor, nu het juist te doen is om het creëren en in stand houden van een voorziening voor mountainbikers in dat gebied. Dat verweerder aanleg van de route in een ander deel van de Schoorlse Duinen niet als bevredigend alternatief heeft gezien komt de rechtbank ook niet onredelijk voor, gelet op de aanwezigheid van beschermde habitattypen in de Schoorlse Duinen en gelet op de in het kader van de gebiedsbescherming afgegeven vergunning. Dat verweerder in de inkorting van de route geen bevredigend alternatief heeft gezien komt de rechtbank evenmin onredelijk voor, gelet op de huidige en nog steeds toenemende populariteit van mountainbiken.
14. Is de ontheffing noodzakelijk?
14.1.
Verweerder heeft gesteld dat wijziging van de route noodzakelijk is, omdat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang, omdat verlegging van de route zal leiden tot voor het milieu wezenlijke gunstige effecten als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder b, ten derde, van de Wnb. Deze effecten bestaan uit de ontwikkeling van de Natura 2000-habitattypen witte en grijze duinen. Eisers hebbend de noodzaak wel betwist, maar niet aannemelijk gemaakt dat verlegging van de route niet zal leiden tot gunstige effecten voor genoemde Natura 2000-gebieden. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd op dit punt daarom geen grond om verweerder niet te volgen in de stelling dat de wijziging van de route noodzakelijk is in de zin van artikel 3.8, vijfde lid van de Wnb. De overige stellingen van eisers op dit punt, zoals de stelling dat in de recreatieve behoefte en verkeersveiligheid geen dwingende reden van groot openbaar belang kan worden gezien, behoeven daarom verder geen bespreking.
15. Is een (nadere) ontheffing nodig in de aanlegfase voor de zandhagedis?
15.1.
Voor wat betreft de zandhagedis stelt de rechtbank vast dat uit paragraaf 4.5.3 van de Ecologische beoordeling van de aanleg van een mountainbikeroute in de Schoorlse Duinen van Altenburg&Wytema van 25 juni 2018 volgt dat in de aanlegfase geen negatieve effecten voor de zandhagedis te verwachten vallen, indien de aanlegwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Eisers hebben hier in feite niets tegenover gesteld. De rechtbank ziet daarom geen grond om te oordelen dat in de aanlegfase ook een ontheffing had moeten verleend voor “opzettelijk doden” in de zin van artikel 3.5 van de Wnb.
16. Is een (nadere) ontheffing voor de zandhagedis nodig in de gebruiksfase?
16.1.
Uit paragraaf 4.5.3 van genoemde Ecologische beoordeling volgt voorts (mede op basis van de bevindingen van RAVON in 2017 en 2018) dat de mountainbikeroute op drie locaties potentieel leefgebied van de zandhagedis doorkruist.
Uit het rapport Zandhagedis en MTB-route van 24 april 2018 van [naam 13] van RAVON volgt dat de knelpunten 1 en 2 minder geschikt zijn als leefgebied voor de zandhagedis (suboptimaal leefgebied), en dat ter voorkoming van conflicten met de zandhagedis bij knelpunten 1 en 2 daarom kan worden volstaan met het voor zandhagedissen ongeschikt maken van de vegetatie. Bij knelpunt 3 snijdt de route wel echt geschikt leefgebied (optimaal leefgebied) van de zandhagedis. Daar dienen daarom maatregelen te worden genomen om aanrijdingen met zandhagedissen te voorkomen, aldus het rapport van RAVON uit 2018. In het rapport van RAVON uit 2018 wordt in dat verband onder meer de aanleg van een mountainbike-ecoduct aanbevolen, een op de grond liggende aaneenschakeling van houten vlonders van niet meer dan in totaal enkele tientallen meters die zo zijn geconstrueerd dat zandhagedissen er niet op kunnen klimmen. Dit tezamen met het maaien van de aan het pad grenzende vegetatie (zodat de zandhagedissen ook niet via de vegetatie op de vlonders kunnen komen) zal volstaan om aanrijdingen van zandhagedissen bij knelpunt 3 te voorkomen, aldus het rapport van RAVON uit 2018.
16.2.
In de tot de omgevingsvergunning behorende vvgb is daarom de verplichting opgenomen om knelpunt 3 te voorzien van de door RAVON geadviseerde vlonders. Daarnaast is voor wat betreft de knelpunten 1 en 2 opgenomen dat de route ter bescherming van mogelijk toch aanwezige zandhagedissen dient worden voorzien van op de grond liggende boomstammen.
17. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat er veel meer optimaal leefgebied voor zandhagedissen op de route ligt, dat er zeker 7 knelpunten op de route liggen en dat de neer te leggen boomstammen bij de knelpunten 1 en 2 de zandhagedissen niet zullen tegenhouden. Daarnaast hebben eiseres zich op het standpunt gesteld dat de voorgeschreven boomstammen en vlonders onvoldoende zijn om te voorkomen dat aanrijdingen plaatsvinden. Er kan niet worden voorkomen dat de zandhagedissen op de vlonders klimmen. Er zullen daarom in de gebruiksfase zandhagedissen worden gedood en daarvoor is geen ontheffing verleend.
18.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 20 januari 2022 alsnog heeft te besloten tot wijziging van de voorschriften en heeft Staatsbosbeheer verplicht om ook de knelpunten 1 en 2 van vlonders te voorzien (met de daarbij behorende voorschriften). Hiermee is aan het beroep van eisers tegen de voorgeschreven maatregelen bij de knelpunten 1 en 2 (het leggen van boomstammen) tegemoet gekomen. Het beroep tegen het bestreden besluit is alleen al daarom gegrond.
18.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat RAVON, onafhankelijk deskundige op het gebied van reptielen als de zandhagedis, heeft aangegeven dat aanrijdingen kunnen worden voorkomen door het plaatsen van vlonders (die overeenkomen met het ontwerp als opgenomen in het advies van RAVON) omdat zandhagedissen daar niet op kunnen klimmen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat dit advies niet kan worden gevolgd. Eisers hebben wel hun bedenkingen geuit over de werking van de vlonders, maar geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit volgt dat die twijfels (mogelijk) gegrond zijn. De stelling dat de voorgeschreven vlonders niet volstaan om aanrijdingen op knelpunten te voorkomen volgt de rechtbank daarom niet.
18.3.
De stelling dat er meer knelpunten zijn dan de 3 waarvan verweerder uitgaat, volgt de rechtbank evenmin. Wederom redengevend hiervoor is dat RAVON als onafhankelijk deskundige uitgaat van niet meer dan 3 knelpunten en de rechtbank onvoldoende aanleiding ziet om te oordelen dat verweerder dit advies niet heeft kunnen volgen. Weliswaar is in beroep een rapport overgelegd van J. Mulder van ecologisch adviesbureau Mulder, waarin Mulder een extra knelpunt (knelpunt 4) beschrijft, maar een draagkrachtige onderbouwing voor aanname van een extra knelpunt ontbreekt. Ook de waarnemingen van M.J. de Wild-Scholten (en de daaraan verbonden stelling dat er zelfs 7 knelpunten op de route zijn aan te wijzen) zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan de uitgangspunten van RAVON te twijfelen, alleen al omdat zij procedeert namens eiseres 1 en daarom in dit geval niet als onafhankelijk (deskundige) kan worden aangemerkt.
18.4.
De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat in de gebruiksfase zandhagedissen opzettelijk zullen worden verstoord en/of gedood. De rechtbank volgt verweerder daarom in de stelling dat voor wat betreft de zandhagedis in de gebruiksfase geen ontheffing nodig is als bedoeld in artikel 3.5 van de Wnb.
19. Is de ontheffing voor de dennenorchis in de aanlegfase terecht verleend?
19.1.
Er is een vvgb verleend voor het verplaatsen van de groeiplaatsen van de dennenorchis, daar waar de route de groeiplaatsen van de dennenorchis doorkruist. Daarbij is overwogen dat als de humuslaag tot minimaal 10 centimeter handmatig wordt geplagd en de plaggen met hele exemplaren (naar schatting staan er op de route niet meer dan 23 te verplaatsen exemplaren) en de benodigde schimmels worden teruggeplaatst nabij de plaglocatie op geschikte locaties, er geen effect verwacht wordt op de gunstige staat van instandhouding van de dennenorchis, uitgaande van een totaal van 192.267 exemplaren.
19.2.
Eisers hebben gesteld dat er mogelijk meer dan 23 exemplaren zullen moeten worden verplaatst, maar hebben hun stelling op dit punt niet nader onderbouwd. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat bij verplaatsing van meer dan 23 exemplaren van de dennenorchis op de hiervoor beschreven wijze wel sprake zou zijn van een (negatief) effect op de gunstig staat van instandhouding van de dennenorchis. De rechtbank ziet daarom geen grond om te oordelen dat voor het verplaatsen van de dennenorchis in de aanlegfase geen ontheffing had mogen worden verleend.
20. Is een ontheffing voor de dennenorchis nodig in de gebruiksfase?
20.1.
De rechtbank is niet gebleken dat ook in de gebruiksfase sprake zal zijn van overtreding van het bepaalde in artikel 3.10 van de Wnb. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de dennenorchis in de gebruiksfase geen ontheffing nodig is van het bepaalde in artikel 3.10 van de Wnb.
21. Is een ontheffing nodig voor andere soorten?
21.1.
Vaststaat dat alleen ontheffing is verleend voor de verstoring van de zandhagedis en verplaatsing van de dennenorchis.
21.2.
Volgens eisers zijn veel meer beschermde soorten aangetroffen in het gebied van de route. De verleende ontheffing is daarom volgens eisers onvolledig.
21.3.
De rechtbank stelt vast dat uit het aan de besluitvorming ten grondslag gelegde al eerder genoemde rapport van AltenburgenWytema van 25 juni 2018 blijkt dat in het kader van het ecologisch onderzoek niet alleen is gekeken naar de dennenorchis en de zandhagedis, maar ook naar andere aanwezige soorten. Conclusie was echter dat aanleg en gebruik van de route niet zal leiden tot een voor de Wnb relevante verstoring van andere mogelijk in het plangebied aanwezige soorten, zoals amfibieën, vleermuizen, broedvogels, spitsmuizen, egels, vossen, eekhoorns en boommarters in het plangebied. De aanwezigheid van de wezel, hermelijn en bunzing is niet aannemelijk geacht, zo blijkt uit het rapport van Altenburg en Wytema. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder deze conclusies niet heeft mogen volgen.
21.4.
De in beroep overgelegde Contra-expertise MTB Schoorl 2022 van drs. [naam 14] , van [bedrijf] , waarin gesteld is dat voor veel meer soorten een ontheffing benodigd is, laat de rechtbank vanwege strijd met de goede procesorde bij zijn oordeelsvorming buiten beschouwing, omdat die pas op 18 januari 2022 door de rechtbank is ontvangen en pas op 19 januari 2022 door de rechtbank aan eisers is doorgestuurd. Gelet op de zittingsdatum 3 februari 2022, resteerde voor verweerder en derde-partij dus minder dan 14 dagen om op de contra-expertise te laten reageren door een deskundige. Deze termijn acht de rechtbank daarvoor onredelijk kort.
22. Is ten onrechte geen rekening gehouden met nachtrijden ?
22.1.
Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat van nachtrijden en de daarmee gepaard gaande mogelijke nachtelijke verstoring van soorten geen sprake is, omdat de route veel te gevaarlijk is voor nachtelijk gebruik door mountainbikers en omdat het nachtelijk gebruik verboden is.
22.2.
Eisers hebben gewezen op het feit dat er nachtelijke mountainbiketochten worden georganiseerd en aangeboden.
22.3.
Ter zitting heeft Staatsbosbeheer aangegeven dat uitgangspunt is geweest dat de route ’s nachts niet gebruikt zal worden, maar dat er voor nachtrijden over de route (nog) geen verbod geldt. Staatsbosbeheer zal het nachtrijden indien nodig echter alsnog gaan verbieden.
22.4.
Het bestreden besluit berust daarom in zoverre op een onjuiste feitelijke grondslag en komt ook om die reden voor vernietiging in aanmerking.
ACTIVITEITEN DIE NIET ZIJN VERGUND
Activiteit bouwen
23. Is een vergunning nodig voor de activiteit bouwen?
23.1.
Verweerder heeft voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, geen omgevingsvergunning verleend, omdat volgens verweerder van bouwen geen sprake is. De plaatsing van vlonders op de knelpunten ziet verweerder niet als bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
23.2.
Volgens eisers zijn de vlonders aan te merken als bouwwerken. Daarom is voor de aanleg van de route ook een omgevingvergunning nodig voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo.
23.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hiertegen hebben aangevoerd geen reden om aan te nemen dat voor de plaatsing van vlonders bij de knelpunten een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit bouwen. Uit twee uitspraken van de Afdeling in 2018 [4] leidt de rechtbank af, dat vlonders bestaande uit losse planken, vastgeschroefd op leggers, maar niet verbonden met de ondergrond, mede omdat tussen de vlonders en ander materiaal dat als ondergrond kan dienen voor een pad (bijvoorbeeld asfalt of klinkers), geen wezenlijk onderscheid bestaat, niet als constructie kunnen worden gekwalificeerd en dus niet aangemerkt worden als bouwwerk in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Nu het hier gaat om vlonders in de hiervoor bedoelde zin, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat voor de aanleg van de vlonders geen omgevingsvergunning benodigd is voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Activiteit gebruiken in strijd met de bestemming
24. Is een vergunning nodig voor de activiteit gebruiken in strijd met de bestemming?
24.1.
Verweerder heeft geen omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor het gebruiken van gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan bestemd zijn voor Natuur voor mountainbiken, omdat dit gebruik volgens verweerder niet in strijd is met die bestemming.
24.2.
Volgens eisers is wel sprake van strijd met de bestemming Natuur, omdat op gronden met die bestemming alleen extensieve recreatie is toegestaan en mountainbiken niet als extensieve recreatie kan worden aangemerkt.
24.3.
In artikel 6.1 van de planregels is onder meer bepaald dat de gronden met de bestemming Natuur mogen worden gebruikt voor:
c. extensieve dagrecreatie;
k. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, fiets- en wandelpaden, ruiterpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
In artikel 1.35 van de planregels is bepaald dat niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie dienen te worden aangemerkt als extensieve dagrecreatie.
24.4.
De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat de activiteit mountainbiken in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming Natuur. Uit de definitiebepaling 1.35 van de planregels volgt immers ondubbelzinnig en zonder voorbehoud dat niet-gemotoriseerd fietsen wordt gezien als extensieve recreatie en uit artikel 6.1 van de planregels volgt ondubbelzinnig en zonder voorbehoud dat extensieve dagrecreatie ter plaats van gronden met de bestemming Natuur is toegestaan. Voor nadere taalkundige interpretatie van de planregels bestaat dan geen ruimte. De stelling dat mountainbiken, gezien het grote aantal beoefenaars en de intensiteit waarmee die sport wordt beoefend, niet kan worden gezien als extensieve dagrecreatie in de zin van de planregels, treft daarom geen doel.
24.5.
De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat voor het project ook een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo nodig is.
25. Voor zover eiseres hebben betoogd dat het bestemmingsplan teveel toestaat en de activiteiten in strijd zijn met de Provinciale Ruimtelijke Verordening en in strijd met de Natura 2000-doelstellingen, wijst de rechtbank erop dat hier slechts de toetsing aan het bestemmingsplan ter beoordeling voorligt en niet het bestemmingsplan zelf. De stellingen op dit punt treffen daarom geen doel.
Activiteit aanleggen/veranderen van een weg
26. Is een vergunning nodig voor de activiteit veranderen van een weg in de zin van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo?
26.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 2.11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2019 (Apv), is het verboden om zonder omgevingsvergunning een weg aan te leggen en/of te veranderen.
26.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1.1 van de Apv dient onder ‘weg’ te worden verstaan hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.
26.3.
In artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 dient onder ‘weg’ te worden verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
26.4.
De mountainbikeroute is een voor openbaar verkeer openstaand pad. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de mountainbikeroute een weg is in de zin van de Apv, waarvoor op grond van de Apv een vergunning nodig is in de zin van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo.
26.5.
Omdat de activiteit aanleg van een weg onlosmakelijk is verbonden met de overige hiervoor genoemde activiteiten in de zin van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo had de aanvraag voor vergunningverlening, en het daaropvolgende besluit, mede moeten zien op de activiteit aanleg en wijziging van een weg en had verweerder daarover in zijn besluitvorming een afweging moeten maken, op grond van het bepaalde in artikel 2.11 van de Apv onder meer rekening houdend met het belang van de bruikbaarheid van de weg en het doelmatig beheer en veilig gebruik daarvan.
26.6.
De door Wandelnet opgeworpen stelling dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om het belang van de bruikbaarheid en veiligheid van de wandelpaden te betrekken bij zijn besluitvorming treft dan ook doel. De bestreden beslissing kan ook daarom geen stand houden.
Geen vergunning voor het bestaande deel van de route
27. Het bestaande deel van de route ligt niet ter beoordeling voor, omdat daarvoor nu geen omgevingsvergunning is verleend. Aan de stelling dat voor het al bestaande tracé geen vergunning is verleend gaat de rechtbank daarom voorbij.
CONCLUSIE
28.1.
Eiseres 1, 2 en 3 zijn ontvankelijk in hun beroepen, en de beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit van 20 januari 2022 daarom vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eisers 1, 2 en 3 met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
28.2.
Dit betekent dat verweerder in het bezwaar alsnog het door eisers gestelde nachtrijden en een eventueel alsnog ingesteld verbod daarop, zal moeten betrekken.
Dit betekent voorts dat alsnog zal moeten worden beslist of er, gelet op de betrokken belangen, een vergunning verleend zal worden voor het aanleggen en wijzigen van de weg in de zin van artikel 2.12 van de Apv en artikel 2.2 van de Wabo.
Omdat het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen zal de in beroep (te laat) overgelegde Contra-expertise MTB Schoorl 2022 van drs. [naam 14] alsnog bij de besluitvorming in bezwaar kunnen en moeten worden betrokken.
PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
29. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
30. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder eisers op na te melden wijze de door hun gemaakte proceskosten zal vergoeden.
30.1.
Eiseres 1 heeft gevraagd om vergoeding van de proceskosten bestaande uit de kosten gemaakt voor de Contra-expertise van drs. Vos. Dit verzoek zal de rechtbank afwijzen, omdat dit stuk te laat is ingediend om nog bij het beroep te kunnen worden betrokken. Omdat dit rapport alsnog in bezwaar zal worden betrokken, zal mogelijk in de bezwaarprocedure alsnog aanspraak kunnen worden gemaakt op vergoeding van de voor de contra-expertise gemaakte kosten.
De gevraagde reiskostenvergoeding van € 52,16 voor de kosten gemaakt door de twee ter zitting aanwezige vertegenwoordigers van Milieudefensie komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal de rechtbank daarom toewijzen.
30.2.
Voor een vergoeding van de proceskosten van eiseres 2 bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komen de kosten.
30.3.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat voor vergoeding van de proceskosten van eiseres 3. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling van € 8,20 aan reiskosten gemaakt door de vertegenwoordiger van eiseres 3.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • vernietigt het besluit van 20 januari 2022;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres 1, 2 en 3, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres 1 betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 360,00 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van € 52,16;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres 2 betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 360,00 aan haar vergoedt;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres 3 betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 360,00 aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres 3 gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 1.526,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, en mr. M.P.E. Oomens en
mr. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: Wettelijke bepalingen

Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht luidt, voor zover van belang als volgt:
1Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt voor zover van belang als volgt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(..)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt voor zover van belang als volgt:
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…)
d. een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, voor zover daarvoor tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b,
Artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt voor zover van belang als volgt:
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt voor zover van belang als volgt:
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming luidt als volgt:
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
3. Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
5. Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4°. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5°. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
(…)
c. vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
2. Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen (..).
Artikel 2.11. eerste lid, van de Apv van de gemeente Bergen luidt:
(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van weg.
Artikel 2.11, derde lid, van de Apv luidt als volgt:
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren indien:
a.de beoogde activiteit schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer en veilig gebruik daarvan;
b.de beoogde activiteit een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
c.de beoogde activiteit afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.
Artikel 6.3.1 van de planregels van het bestemmingsplan Duingebied
6.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. het aanbrengen, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
6.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
6.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
a. daardoor de natuur-, cultuur en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b. uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur, cultuur en landschap blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in lid 6.3.3 onder a.
6.3.3 van de planregels van het bestemmingsplan Duingebied
Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
a. daardoor de natuur-, cultuur en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b. uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur, cultuur en landschap blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in lid 6.3.3 onder a.

Voetnoten

4.Zie de uitspraken van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2510) en de uitspraak van 26 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3097).