Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[verweerster 1] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift deelgeschil van 12 januari 2022, met producties 1-13;
- het verweerschrift tegen het verzoek ex artikel 1019w en verder Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek, met producties 1-2;
- een e-mailbericht van 10 mei 2022 van mr. Loman voornoemd, met één aanvullende productie;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022;
- de comparitie aantekeningen van [verzoekster] .
2.De feiten
3 juni 2019 en 20 november 2019. Daarbij zijn verschillende getuigen gehoord.
3.Het geschil
€ 5.069,30 en om [verweerster 1] en Univé te veroordelen om dit bedrag, vermeerderd met het door [verzoekster] verschuldigde griffierecht aan [verzoekster] te betalen.
Aangezien geen aansprakelijkheid aan de kant van [verweerster 1] bestaat, kunnen de kosten van het deelgeschil niet worden begroot en evenmin worden toegewezen. De urenomvang is volstrekt bovenmatig en dient tot de helft te worden gematigd.
4.De beoordelingLeent het verzoek zich voor behandeling in deelgeschil?
in een deelgeschilprocedure. De kwestie die partijen verdeeld houdt is (het antwoord op) de vraag of, en in welke mate, [verweerster 1] aansprakelijk is voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval. Deze vraag kan gelet op het voorliggende dossier zonder nadere bewijsvoering worden beantwoord. Beoordeling van het verzoek ten aanzien van de verdeling van de aansprakelijkheid en de mate van eigen schuld kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
[naam 3] , en [naam 4] aanwezig.
20 november 2019 verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat zij bij [verweerster 1] op bezoek was, dat het zou kunnen dat dit op haar verjaardag was, dat [verweerster 1] uit het ziekenhuis was en thuis lag en dat zij elkaar toen ook hebben gesproken. Echter, volgens [verzoekster] zijn de afspraken waar de andere getuigen over hebben verklaard, echt niet aan de orde geweest.
€ 5.069,30 (zijnde 24,5 uur x € 171,-, te vermeerderen met 21% btw). Daarbij is 18 uur besteed aan het opstellen van het verzoekschrift, 1 uur aan correspondentie, 1 uur aan het bestuderen van het verweerschrift, 0,5 uur aan het bespreken van het verweerschrift met [verzoekster] , 0,5 uur aan het voorbereiden van de zitting, 3 uur aan rechtsbijstand ter zitting (inclusief reistijd) en 0,5 uur aan het bespreken van de beschikking met [verzoekster] .