ECLI:NL:RBNHO:2022:5911
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en de vereiste onverwijlde mededeling van de ontslagreden in een arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Kahraman, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.G. Schmidt. Eiser heeft gedaagde gedagvaard na een ontslag op staande voet dat op 5 mei 2022 is medegedeeld. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van het ontslag, omdat volgens hem niet is voldaan aan het vereiste van onverwijlde mededeling van de ontslagreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond en dat er op 1 mei 2022 onenigheid is ontstaan tussen partijen, wat heeft geleid tot de ontslagbrief van 5 mei 2022.
Tijdens de zitting op 30 juni 2022 is gebleken dat gedaagde de reden van het ontslag niet onverwijld heeft medegedeeld aan eiser. De kantonrechter oordeelt dat het voor eiser niet onmiddellijk duidelijk was welke gedragingen hebben geleid tot het ontslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in een bodemprocedure het ontslag op staande voet zal worden vernietigd. De vordering van eiser om weer tot zijn werk te worden toegelaten is toegewezen, evenals de vordering tot betaling van loon vanaf 1 mei 2022. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure.
De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van een billijke vergoeding afgewezen, omdat dit niet was verzocht in het verzoekschrift. De uitspraak benadrukt het belang van de onverwijlde mededeling van de reden van ontslag in het kader van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet.