ECLI:NL:RBNHO:2022:5911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9954777
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de vereiste onverwijlde mededeling van de ontslagreden in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Kahraman, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.G. Schmidt. Eiser heeft gedaagde gedagvaard na een ontslag op staande voet dat op 5 mei 2022 is medegedeeld. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van het ontslag, omdat volgens hem niet is voldaan aan het vereiste van onverwijlde mededeling van de ontslagreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond en dat er op 1 mei 2022 onenigheid is ontstaan tussen partijen, wat heeft geleid tot de ontslagbrief van 5 mei 2022.

Tijdens de zitting op 30 juni 2022 is gebleken dat gedaagde de reden van het ontslag niet onverwijld heeft medegedeeld aan eiser. De kantonrechter oordeelt dat het voor eiser niet onmiddellijk duidelijk was welke gedragingen hebben geleid tot het ontslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in een bodemprocedure het ontslag op staande voet zal worden vernietigd. De vordering van eiser om weer tot zijn werk te worden toegelaten is toegewezen, evenals de vordering tot betaling van loon vanaf 1 mei 2022. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van een billijke vergoeding afgewezen, omdat dit niet was verzocht in het verzoekschrift. De uitspraak benadrukt het belang van de onverwijlde mededeling van de reden van ontslag in het kader van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9954777 \ KG EXPL 22-55
Uitspraakdatum: 14 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S. Kahraman
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
zaakdoende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.G. Schmidt

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 27 juni 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022. Mr. Van Meeteren heeft [gedaagde] namens mr. Schmidt bijgestaan op de zitting. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] per e-mails van 27 en 29 juni 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten.
2.2.
Op 1 mei 2022 is op de werkvloer tussen partijen onenigheid ontstaan. Dat heeft ertoe geleid dat [gedaagde] de politie heeft gebeld, de politie is langs gekomen en [eiser] naar huis is gestuurd.
2.3.
Op 3 mei 2022 heeft [gedaagde] aangifte tegen [eiser] gedaan van bedreiging op 1 mei 2022.
2.4.
[gedaagde] heeft per brief van 5 mei 2022 aan [eiser] bericht dat hij op staande voet is ontslagen “naar aanleiding van het ontoelaatbare delict wat plaatsvond in mijn zaak op 1 mei 2022”.
2.5.
[eiser] heeft een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt het ontslag op staande voet te vernietigen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt om [eiser] toe te laten tot zijn werkzaamheden op straffe van een dwangsom, tot betaling van het loon (inclusief emolumenten) vanaf 1 mei 2022 en tot betaling van de proceskosten. Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat deze niet onverwijld onder mededeling van de dringende reden is gegeven. Ook betwist [eiser] de dringende reden.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan dat een rechtsgeldig ontslag op staande voet is gegeven.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, aangezien het hier gaat om een loonvordering en [eiser] geen andere inkomsten heeft.
4.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Tijdens de zitting is gebleken dat partijen beiden uitgaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.4.
Vooruitlopend op de bodemprocedure die [eiser] door indiening van het verzoekschrift aanhangig heeft gemaakt, ligt ter beoordeling voor de vraag of de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet rechtsgeldig is beëindigd. Beoordeeld moet worden of de bodemrechter het ontslag op staande voet zal vernietigen.
4.5.
[gedaagde] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat aan het vereiste van onverwijlde mededeling van de reden van het ontslag is voldaan. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin en licht dit als volgt toe.
4.6.
De arbeidsovereenkomst kan onverwijld worden opgezegd om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan [eiser] . Het voorval heeft plaatsgevonden op 1 mei 2022. Vervolgens heeft [gedaagde] advies ingewonnen van zijn boekhouder en door de boekhouder een brief laten opstellen omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde] voldoende voortvarend [eiser] in kennis gesteld van het ontslag.
4.7.
De kantonrechter is echter voorshands van oordeel dat de reden van het ontslag niet onverwijld is medegedeeld aan [eiser] . Dit vereiste strekt ertoe te waarborgen dat het voor [eiser] onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen [gedaagde] hebben gebracht tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. [eiser] moet zich na de mededeling erover kunnen beraden of hij de opgegeven reden als juist erkent en als dringend aanvaardt. Na de gebeurtenissen op 1 mei 2022 heeft geen gesprek plaatsgevonden tussen partijen en [eiser] heeft enkel de brief van 5 mei 2022 ontvangen waarin wordt verwezen naar een ontoelaatbaar delict dat op de zaak op 1 mei 2022 heeft plaatsgevonden. Een omschrijving van het delict wordt echter niet gegeven. Volgens [gedaagde] moet de dringende reden voor [eiser] in het licht van de inhoud van die aanzegging en de gebeurtenissen op 1 mei 2022 duidelijk zijn geweest: tussen partijen is onenigheid ontstaan omdat [eiser] een werkinstructie weigerde op te volgen, wat leidde tot een woordenwisseling en waarna [eiser] een mes pakte en daarmee slaande bewegingen maakte naar [gedaagde] . Hoewel [eiser] erkent dat [gedaagde] die avond de politie heeft gebeld en de politie hem naar huis heeft gestuurd, geeft [eiser] een andere weergave van de gebeurtenissen. Volgens [eiser] was [gedaagde] geïrriteerd naar aanleiding van zijn verzoek tot betaling van loon, begon [gedaagde] te schelden en heeft [gedaagde] een mes gepakt en hem daarmee bedreigd.
4.8.
Het is aan [gedaagde] om aannemelijk te maken dat de ontslagreden onverwijld is medegedeeld aan [eiser] , wat wordt betwist door [eiser] . Hoewel [gedaagde] met twee verklaringen de door hem gestelde feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, zijn dit verklaringen van een werknemer en haar vader, tevens klant van [gedaagde] , en staat daar een gedetailleerde verklaring van [eiser] over wat er volgens hem is gebeurd op 1 mei 2022 tegenover. Een kort gedingprocedure leent zich niet voor nadere bewijslevering, terwijl gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] niet is komen vast te staan dat de weergave die [gedaagde] heeft gegeven over de gebeurtenissen juist is. Dit betekent dat evenmin is komen vast te staan dat het voor [eiser] onmiddellijk duidelijk was welke eigenschappen of gedragingen [gedaagde] hebben gebracht tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. In de ontslagbrief staat alleen dat sprake was van een ontoelaatbaar delict, maar volgens [eiser] heeft dat delict niet plaatsgevonden. [gedaagde] heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij [eiser] geen enkele twijfel kan hebben bestaan over de reden van het ontslag.
4.9.
Ook als [gedaagde] wel voldoende aannemelijk had gemaakt dat de dringende reden voor het ontslag onverwijld was medegedeeld, is de dringende reden als gevolg van de gemotiveerde betwisting in deze kort gedingprocedure niet komen vast te staan. De conclusie is dat [eiser] voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de bodemprocedure het ontslag op staande voet zal worden vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus voortduurt.
4.10.
De vordering van [eiser] om tot zijn werk te worden toegelaten zal worden toegewezen. De dwangsom zal echter worden afgewezen. De arbeidsrelatie tussen partijen is dusdanig verstoord dat de kantonrechter het redelijk acht dat partijen eerst een bodemprocedure afwachten.
4.11.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat het loon moet worden toewezen als voorschot op een toe te kennen billijke vergoeding in de bodemprocedure, zoals [eiser] in het petitum vordert. In het verzoekschrift wordt immers niet verzocht om toekenning van een billijke vergoeding, maar wordt gevraagd om vernietiging van het ontslag. [eiser] heeft wel recht op loon, omdat voorshands aannemelijk is dat het ontslag niet rechtsgeldig is en de arbeidsovereenkomst voortduurt. [eiser] is afhankelijk van dit loon voor zijn levensonderhoud en [gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat het restitutierisico als zodanig aan toewijzing van de loonvordering in kort geding in de weg staat. Daarom wordt voorbij gegaan aan het gestelde restitutierisico en zal de loonvordering van [eiser] worden toegewezen vanaf 1 mei 2022.
4.12.
De proceskosten, waaronder ook de nakosten vallen, komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] toe te laten tot zijn werk;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het loon inclusief emolumenten vanaf 1 mei 2022 tot en met de dag van de uitspraak van de zaak in de bodemprocedure;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 133,57
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 498,00 ,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter