ECLI:NL:RBNHO:2022:5877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
C/15/327622 / KG ZA 22-206
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op school in kort geding

In deze zaak, die op 15 juni 2022 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, heeft de vader in kort geding vervangende toestemming gevraagd om met zijn twee minderjarige kinderen te verhuizen naar een andere plaats in Nederland en hen in te schrijven op een nieuwe school. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat er geen overeenstemming was over de verhuizing en dat de vader niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen en dat belangrijke beslissingen, zoals een verhuizing, alleen gezamenlijk genomen kunnen worden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een noodzaak was voor de verhuizing en dat de belangen van de kinderen niet zorgvuldig zijn afgewogen. De vader heeft weliswaar gesteld dat de kinderen bij hem willen wonen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen in een loyaliteitsconflict verkeren en dat hun belangen vereisen dat zij in hun huidige omgeving blijven. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/327622 / KG ZA 22-206
Vonnis in kort geding van 15 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats]
,
eiser,
advocaat mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats]
,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Tijsterman te [plaats] .
Partijen zullen hierna de vader en de moeder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 12;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5;
  • de e-mail van 31 mei 2022 van mr. Brouwer met productie 13.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten.
1.3.
De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Van deze gelegenheid hebben zij schriftelijk gebruik gemaakt.
Zij zijn op 30 mei 2022 in raadkamer gehoord.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat op 11 mei 2015 is geëindigd door inschrijving van de beschikking van 18 maart 2015. De kinderen van partijen zijn de minderjarigen [minderjarigen] :
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Partijen hebben gezamenlijk ouderlijk gezag. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.2.
In november 2021 heeft de moeder in WhatsApp - onder meer - het volgende aan de vader geschreven:
“(…)
Ik ben er akkoord mee als ze naar [plaats] gaan na de meivakantie mits alles goed geregeld is voor hun overgang”.
2.3.
Op 3 februari 2022 heeft de vader bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend houdende nihilstelling en vaststelling kinderalimentatie, wijziging hoofdverblijfplaats, vaststelling zorgregeling en verzoek om met [minderjarige 3] en [minderjarige 2] naar [plaats] te mogen verhuizen. De mondelinge behandeling is bepaald op 29 juni 2022.
2.4.
Op 11 februari 2022 heeft de moeder het Aanmeldingsformulier leerjaar 2 en 3 voor het schooljaar 2022-2023 van het [College] in [plaats] ondertekend.
2.5.
Op 7 april 2022 heeft de advocaat van de moeder aan de advocaat van de vader - onder meer - het volgende geschreven:
“(…)
Waarna uw cliënt aan cliënte heeft bericht dat de kinderentochweer mee gaan naar [plaats] .
Dat gaat niet gebeuren. Cliënte heeft gemerkt dat uw cliënt niet in staat is een stabiele situatie voor de kinderen te realiseren. De kinderen zullen dan ook bij cliënte in [plaats] blijven wonen en daar naar school blijven gaan, en er zal een zorgregeling voor de kinderen moeten worden bepaald”

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, vervangende toestemming te verlenen:
- samen met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verhuizen naar [plaats] ;
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 1 mei 2022, althans een zodanige datum als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, te laten inschrijven op het [College] te [plaats] ;
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 1 mei 2022, althans een zodanige datum als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, te laten inschrijven in de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaats] .
3.2.
De vader legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
De vader heeft om meerdere redenen al langer de wens om buiten [plaats] een nieuwe start te maken. In de tijd voor de zomervakantie 2021 was de vader min of meer gebonden aan [plaats] omdat hij in de buurt van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wilde zijn. De situatie is sinds augustus 2021 drastisch veranderd, in die zin dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] sindsdien bij hem wonen. De moeder was - en is - voorlopig niet in staat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor haar rekening te nemen. Zij kampt met ernstige psychische problemen. De vader heeft een nieuwe relatie. Zijn vriendin is woonachtig in [plaats] . In november 2021 hebben partijen contact gehad over het voornemen van de vader om met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar [plaats] te verhuizen. De moeder heeft ingestemd met de verhuizing. Daarna is de vader met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op zoek gegaan naar geschikte woonruimte en een middelbare school. Op 11 februari 2022 heeft de moeder het aanmeldingsformulier leerjaar 2 en 3 voor het [College] ingevuld en ondertekend. Ondanks dat de moeder instemde met de verhuizing lukte het partijen niet om de afspraken omtrent de kinderen concreet te maken. Op 7 april jl. heeft de moeder bij monde van haar advocaat laten weten dat zij haar toestemming voor verhuizing naar [plaats] en de nieuwe middelbare school intrekt. De vader is niet over een nacht ijs gegaan om met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar [plaats] te kunnen verhuizen. Hij heeft een huurwoning gevonden en in januari 2022 een arbeidsovereenkomst getekend bij [bedrijf] . De vader werkt van vrijdag tot en met zondag twee keer een 24-uursdienst op het moment dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder verblijven. Tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] heeft een zorgregeling te gelden die met name in het weekend zal plaatsvinden. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen reizen met het openbaar vervoer en als die mogelijkheid er niet is, heeft de vader aangegeven de kinderen te brengen of op te halen. De vader woont in [plaats] in een koopwoning. De woning is inmiddels verkocht. De overdracht zal eind mei 2022 plaatsvinden. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] hebben aangegeven met de vader naar [plaats] te willen verhuizen, aldus de vader.
3.3.
De moeder voert - samengevat - het volgende verweer tegen de vorderingen van de vader.
Vanaf november 2021 heeft de vader tezamen met zijn inmiddels ex-partner aan de moeder meegedeeld te willen verhuizen naar [plaats] . Zij heeft toen begrepen dat de vader een woning zou huren, nagenoeg naast het huis van zijn partner. Ook waren partijen overeengekomen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] elk weekend van zaterdagmiddag na de voetbal tot maandagochtend bij de moeder zouden zijn in het kader van een zorgregeling. Omdat de vader aan de verhuurder verzuimd had te melden dat het LBIO beslag op het inkomen van de vader had gelegd, is de huur van die woning niet doorgegaan. Daarop is door de vader en zijn partner [partner] op 7 maart 2022 met de kinderen besproken dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in [plaats] zouden blijven wonen en hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zou blijven. Bovendien zouden zij naar school blijven gaan in [plaats] . Dat is ook aan de kinderen meegedeeld. Vervolgens bleek de relatie tussen de vader en zijn partner beëindigd. Omdat de verkoop van de woning in [plaats] een feit was, heeft de vader een oplossing moeten zoeken. Daarna heeft de partner van de vader een woning voor hem in [plaats] gehuurd. Ondanks het feit dat aan de jongens was meegedeeld dat zij bij de moeder in [plaats] zouden blijven wonen, heeft de vader toch aan de moeder bericht dat hij per 30 april 2022 met de jongens naar [plaats] ging verhuizen. Daarop heeft de moeder via haar advocaat aan de vader laten weten dat de verhuizing niet doorging. Er is geen sprake van dat de kinderen met hun vader mee willen verhuizen naar [plaats] . De kinderen berusten erin dat zij bij hun moeder blijven wonen, daar naar school gaan en in de weekenden naar hun vader zullen gaan. De vorderingen van de vader moeten daarom worden afgewezen, aldus de moeder.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gezag over de kinderen door partijen gezamenlijk wordt uitgeoefend. Dit betekent dat partijen belangrijke beslissingen, zoals een verhuizing alleen gezamenlijk kunnen nemen en gehouden zijn om voorafgaand aan het nemen van dergelijke beslissingen met elkaar te overleggen. In ieder geval is voor een dergelijke beslissing toestemming van de andere gezaghebbende ouder nodig. Indien die toestemming niet wordt verleend, zal de andere ouder vervangende toestemming moeten verzoeken in een bodemprocedure op de voet van artikel 1:253a BW. In die procedure zal de rechtbank een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van kinderen voorkomt, waarbij de belangen van alle betrokkenen in aanmerking zullen worden genomen en tegen elkaar zullen worden afgewogen met inachtneming van de in de rechtspraak ontwikkelde vaste criteria. Aan de orde is de vraag of de vader een dermate spoedeisend belang heeft bij de gevorderde vervangende toestemming dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.3.
Ter gelegenheid van de verbreking van de relatie - medio 2015 - hebben partijen afgesproken dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder zal zijn. Sindsdien wonen de kinderen bij haar en hebben zij een goed en regelmatig contact met de vader. Een en ander is in een door partijen opgesteld en ondertekend ouderschapsplan vastgelegd.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna ook: de jongens) vanaf de zomervakantie 2021 tot de kerstvakantie 2021 voornamelijk bij de vader in [plaats] hebben verbleven en elke dinsdag op woensdag bij de moeder. [minderjarige 1] verbleef toen bij de grootouders (mz). Verder blijkt uit de stukken dat vanaf de kerstvakantie 2021 tot de meivakantie 2022 de jongens ieder weekend van zaterdag (na de voetbal) tot en met maandagochtend bij de moeder verbleven. Vanaf de meivakantie 2022 verblijven de jongens van zondagavond tot en met de daaropvolgende zaterdagmiddag bij de moeder. Van zaterdagmiddag tot zondagavond zijn de jongens bij de vader. [minderjarige 1] verblijft bij de moeder en heeft geen contact met haar vader.
4.4.
De vader heeft gesteld dat de moeder (voorlopig) niet in staat moet worden geacht om voor de kinderen te zorgen. De moeder heeft dit weersproken en daartoe het volgende aangevoerd. De spanningen, die - zoals de moeder onweersproken heeft gesteld - met name door toedoen van de vader zijn ontstaan, zijn haar het afgelopen jaar - ook vanwege verkeerde medicatie - teveel geworden. Daardoor is het een tijd slecht met haar gegaan. Zij heeft daarvoor (psychologische) hulp gezocht en gekregen. Sinds de meivakantie 2022 wonen de kinderen weer gedrieën bij de moeder en dat gaat goed. Ter zitting heeft de moeder desgevraagd aangevoerd dat zij weer in staat is om voor de kinderen te zorgen. Omdat de strekking van de voorgaande stelling van de moeder in het gesprek met de kinderen afzonderlijk, door ieder van hen is bevestigd en door de vader niet althans onvoldoende is weersproken, wordt de stelling van de vader, dat de moeder (voorlopig) niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, verworpen.
4.5.
Ten aanzien van het door de vader ingenomen standpunt dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat de vader met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar [plaats] mocht verhuizen, wat volgens de vader blijkt uit het feit dat de moeder schriftelijk toestemming heeft gegeven voor inschrijving van de jongens op een school in [plaats] en hij van de moeder nakoming verlangt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat partijen op zijn initiatief vele malen - en soms langdurig - hebben gesproken over de mogelijkheid dat de jongens met de vader naar [plaats] zouden verhuizen, ook na bedoelde door de moeder afgegeven schriftelijke toestemming. Daarnaast is onweersproken gebleven dat de moeder zich in die gesprekken ambivalent heeft getoond. Zonder nadere concretisering, die ontbreekt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van het voorgaande niet aannemelijk geworden dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen over de vraag of de vader van de moeder met de jongens naar [plaats] mocht verhuizen, zodat van de door de vader gevorderde nakoming daarvan geen sprake kan zijn. Het standpunt van de vader wordt dan ook verworpen.
4.6.
Ten aanzien van de (voorgenomen) verhuizing door de vader naar [plaats] wordt het volgende overwogen.
In verband met financiële problemen van de vader en de omstandigheid dat hij een relatie heeft gekregen met [partner] , die in [plaats] woont, heeft de vader zijn koopwoning in [plaats] verkocht, in april/mei 2022 een huurwoning in [plaats] betrokken en een nieuwe baan in [plaats] aanvaard. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de woonplek in [plaats] niet zozeer voortgekomen uit een noodzaak, maar uit de wens van de vader om naar [plaats] te verhuizen. Weliswaar heeft de vader, ter onderbouwing van de door hem gestelde noodzaak om naar [plaats] te verhuizen, naar voren gebracht dat koopwoningen in de omgeving van [plaats] duurder zijn dan [plaats] , maar voorshands wordt niet aannemelijk geacht dat in (de omgeving van) [plaats] een woning met een thans in [plaats] door de vader te betalen huurprijs van € 1.650 per maand voor hem niet beschikbaar was of is. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk geworden dat een van de vader ter zake te vergen belangenafweging zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het gaat hier met name om de volgende aspecten: de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de vader geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de moeder te verzachten en/of te compenseren, de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg en de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen.
4.7.
Ter zitting heeft de vader nog naar voren gebracht dat zijn vorderingen uitsluitend zijn ingegeven door de uitdrukkelijke wens van de jongens om bij hem te komen wonen. Dit standpunt wordt niet gevolgd; daarvoor is het volgende redengevend.
Zoals aangegeven, de voorzieningenrechter heeft met ieder van de kinderen uitvoerig gesproken. Uit deze gesprekken is gebleken dat de kinderen veel van beide ouders houden maar door de situatie die het afgelopen jaar over de verblijfplaats van de jongens is ontstaan, in een loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen, wat niet zonder impact is gebleven.
Op de jongens drukt een gevoel van verantwoordelijkheid dat zij met een door hen uitgesproken keuze voor een verblijfplaats bij een van de ouders, de andere ouder zullen afwijzen. Zij hebben expliciet en bij herhaling nadrukkelijk aangegeven dat zij niet willen kiezen. De jongens hebben last van de ontstane situatie. Zij kampen met concentratieproblemen en de kans is groot dat [minderjarige 2] volgend jaar overstapt van de havo naar de mavo en [minderjarige 3] van het vwo naar de havo. En dit terwijl de kinderen, toen de vader nog in [plaats] woonde, door de korte afstand vrijelijk tussen beide ouders konden bewegen. Dat vonden zij belangrijk. Door de verhuizing van de vader naar [plaats] is dat onmogelijk geworden.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is uit het gesprek met haar gebleken dat [minderjarige 1] door toedoen van de vader met hem gebrouilleerd is geraakt en hem sinds augustus 2021 niet of nauwelijks heeft gezien. De vader heeft dit ter zitting bevestigd. Bedoeld incident heeft grote impact op [minderjarige 1] . In dat verband kan niet onbenoemd blijven dat de vader in [plaats] wel een slaapplek voor de jongens heeft gecreëerd en niet voor haar. Voor [minderjarige 1] weegt bovendien zwaar dat met een mogelijk vertrek van de jongens naar de vader in [plaats] , het gezinsverband van de drie kinderen wordt doorbroken. De vraag rijst, naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, wat de plek is die de vader in zijn afwegingen om te verhuizen aan de belangen van de kinderen heeft toebedeeld. De jongens en [minderjarige 1] hebben resp. in [plaats] en [plaats] hun school en sociale netwerk. De jongens voetballen in de selectie, drie keer per week training en iedere zaterdag een wedstrijd, en hebben - anders dan bij de vader - bij de moeder ieder een eigen kamer. Ook wonen zij in [plaats] - anders dan bij de vader in [plaats] - samen met hun zus [minderjarige 1] in gezinsverband.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, bezien in het licht van de belangrijke fase van de ontwikkeling waarin deze kinderen zich thans bevinden, maken dat het belang van de kinderen vergt dat zij blijven wonen waar zij woonden en nu zijn en dat daarin geen wijziging plaatsvindt.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van de vader worden afgewezen.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.M. de Wolf MSM en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier I.B. Dinkelaar op 15 juni 2022.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.