ECLI:NL:RBNHO:2022:5796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
15/261376-18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing in woning met bedreiging van geweld

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van afpersing. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 22 maart 2017 te Zaandam, waar de verdachte samen met twee anderen de woning van een slachtoffer binnendrongen. De verdachte en zijn mededaders bedreigden het slachtoffer met een vuurwapen en dwongen haar tot de afgifte van geld en goederen. Tijdens de rechtszitting op 9 juni 2022 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte geen opzet had op de afpersing en niet als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de afpersing en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en zijn mededaders. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op de afpersing van een armband, maar achtte de afpersing van geld wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/261376-18 (P)
Uitspraakdatum: 23 juni 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 juni 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een armband en/of een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] de woning heeft/hebben in geduwd, en/of
- de woning van die [slachtoffer] is/zijn binnengedrongen, en/of
- ( daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond, en/of
- ( vervolgens) (onder dreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) die [slachtoffer] in de (bad)kamer heeft/hebben geduwd, en/of
- die [slachtoffer] in de (bad)kamer heeft/hebben opgesloten, en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer] heeft/hebben medegedeeld dat hij/zij geld willen, en/of
- ( vervolgens) het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen de borst, althans lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden, en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd waar het geld lag.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de ten laste gelegde afpersing en dat er geen sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De verdachte heeft geen rol gehad die van voldoende gewicht is geweest om hem als medepleger aan te duiden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er een geldbedrag en een armband is meegenomen uit de woning van het slachtoffer.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat bij de afpersing een armband buitgemaakt is, zodat hij van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt de hiervoor onder 3.2 weergegeven verweren van de verdediging. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
In de middag van 22 maart 2017 is de verdachte samen met twee andere personen, een man en een vrouw, naar de flat van aangeefster gegaan. De twee anderen zijn met de lift naar de woning van aangeefster op de 12e verdieping gegaan. De verdachte bleef op dat moment nog beneden in de centrale hal. De twee andere personen hebben bij de woning van aangeefster aangebeld met de mededeling dat zij voor het gas kwamen. Nadat aangeefster de voordeur had geopend en in gesprek was met de vrouw, duwde de tweede, mannelijke persoon aangeefster de woning in. Aangeefster werd in haar woning bedreigd met een vuurwapen en opgesloten in de badkamer. Na een aantal minuten werd zij uit de badkamer gehaald en werd aan haar gevraagd waar het geld lag. Hierbij werd opnieuw het wapen op haar gericht. Nadat aangeefster had aangewezen waar het geld lag, is zij opnieuw in de badkamer opgesloten. Op enig moment is ook de verdachte de woning binnengegaan, waar hij de deur van de badkamer middels een stoel heeft gebarricadeerd, waardoor aangeefster in de badkamer opgesloten kwam te zitten.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster over het weggenomen geldbedrag steun in het proces-verbaal sporenonderzoek. Aangeefster heeft verklaard dat op haar aanwijzingen het geld uit het opengeritste matras van haar bed is gehaald. Tijdens het forensisch onderzoek in de woning zagen verbalisanten dat het matras schuin op het bed lag waarbij de ritssluitingen van het matras geopend waren.
De verdachte heeft verklaard dat hij twee andere personen heeft gevraagd om bij de betreffende woning langs te gaan en om geld te vragen. Die twee andere personen zouden kennissen zijn van de verdachte die hij was tegengekomen bij de moskee. Hij kende hen verder niet. De verdachte zou nog salaris tegoed hebben van de familie van aangeefster voor door hem verrichte werkzaamheden voor het glazenwassersbedrijf. De twee anderen zouden zich voordoen als de verhuurder van de verdachte en mededelen dat de verdachte een huurachterstand had en zijn huur niet kon betalen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte de afpersing geïnitieerd. De verdachte heeft twee andere personen gevraagd om mee te gaan naar de woning van aangeefster met het doel om geld te verkrijgen. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij ervan uitging dat er zomaar geld zou worden gegeven aan twee voor aangeefster onbekende personen ongeloofwaardig en schuift deze terzijde. Op enig moment is de verdachte ook de woning binnengegaan en heeft hij voor de deur van de badkamer waar aangeefster was opgesloten een stoel geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en de twee andere personen een vooropgezet plan hadden, dat zij samen hebben uitgevoerd en waarbij het opzet gericht was op het verkrijgen van geld van aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte zich gezamenlijk met de twee andere personen schuldig heeft gemaakt aan afpersing en dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen hen is komen vast te staan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededaders:
- die [slachtoffer] de woning hebben in geduwd, en
- de woning van die [slachtoffer] zijn binnengedrongen, en
- daarbij een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] hebben getoond, en
- vervolgens onder dreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp die [slachtoffer] in de badkamer hebben geduwd, en
- die [slachtoffer] in de badkamer hebben opgesloten, en
- daarbij aan die [slachtoffer] hebben medegedeeld dat hij/zij geld willen, en
- vervolgens het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de borst van die [slachtoffer] hebben gericht en gericht gehouden, en
- daarbij aan die [slachtoffer] hebben gevraagd waar het geld lag.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met een strafvermindering van één jaar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het reclasseringsadvies, waaruit onder meer blijkt dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat, de proceshouding van de verdachte, het gegeven dat de verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht, met het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit en de overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van het voorgaande heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijk deel en de maximaal op te leggen taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij de daders onder valse voorwendselen toegang tot de woning hebben gekregen, vervolgens het slachtoffer hebben bedreigd met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), opgesloten in de badkamer en herhaaldelijk gedwongen tot medewerking. Hierbij hebben de verdachte en zijn mededaders een geldbedrag buitgemaakt.
De rechtbank acht dit een bijzonder ernstig feit. Het is algemeen bekend dat een overval in een woning, een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, grote impact heeft op een slachtoffer. Een feit als dit schokt de rechtsorde en draagt bij aan individuele en algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 februari 2019 van [reclasseringswerker] en de aanvulling daarop van 31 mei 2022 van [reclasseringswerker] , beiden als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Hierin is vermeld dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag en dat interventies of een reclasseringstoezicht niet zijn geïndiceerd.
Gelet op de aard en de ernst van het van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf in aanmerking dan een die vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur meebrengt. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de LOVS oriëntatiepunten, kan als uitgangspunt worden genomen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar in geval van ‘licht geweld/bedreiging’ en een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar indien sprake is van ‘ander geweld’. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van meer dan lichte bedreiging. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er een vuurwapen op het slachtoffer is gericht en dat zij is opgesloten in de badkamer. Naar het oordeel van de rechtbank kan om die reden, ondanks het tijdverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, niet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden een passende sanctie is.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn is aangevangen op 18 december 2018 (datum inverzekeringstelling). Omdat het eindvonnis op 23 juni 2022 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of dat anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op anderhalf jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Met deze overschrijding van de redelijke termijn houdt de rechtbank rekening in die zin dat zij in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.850,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 4.350,-) en immateriële (€ 2.500,-) schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit contant geld (€ 4.000,-) en een armband (€ 350,-).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijsbaar is tot een bedrag van € 6.500,- (voor de immateriële schade en het geldbedrag), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich - gelet op de bepleite vrijspraak - op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de afpersing van de armband en onvoldoende duidelijk is geworden aan wie het (weggenomen) contante geld toebehoorde. Uit de verschillende verklaringen in het dossier maakt de rechtbank op dat het geldbedrag niet aan de benadeelde partij lijkt toe te behoren, zodat zij niet degene is die aanspraak kan maken op het weggenomen bedrag.
Door wat de benadeelde partij is overkomen is aannemelijk dat zij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
22 maart 2017tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
22 maart 2017tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2022.
mr. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.