ECLI:NL:RBNHO:2022:5795

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
15-288049-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor doodslag en het wegmaken van het lichaam van een jonge vrouw na haar verdwijning

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen Manodj B., die werd beschuldigd van de doodslag op een jonge vrouw, [het slachtoffer], en het wegmaken van haar lichaam. De rechtbank concludeerde dat het slachtoffer, die sinds 18 februari 2018 vermist was, overleden was en dat de verdachte de laatste persoon was die haar levend had gezien. De rechtbank baseerde haar oordeel op belastende uitlatingen van de verdachte tijdens afgeluisterde gesprekken, waarin hij onder andere zei: 'Kheb dr gewoon vermoord'. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte geweld had gepleegd tegen het lichaam van het slachtoffer, maar sprak hem vrij van moord wegens gebrek aan bewijs voor voorbedachten rade. De verdachte werd veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en het opsporingsonderzoek had bemoeilijkt door onjuiste verklaringen af te leggen. De ouders van het slachtoffer dienden schadevergoedingsvorderingen in, die gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de familie van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-288049-20 (P)
Uitspraakdatum: 5 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022, 7 juni 2022 en 21 juni 2022 in de zaak tegen:
Manodj B.,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] in Hoorn,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. S.M. de Vries en mr. M. van Turennout, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [vader van [het slachtoffer] ] en [moeder van [het slachtoffer] ] en het door hen uitgeoefende spreekrecht, alsmede van wat hun advocaat, mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na de laatste wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 30 mei 2022, ten laste gelegd dat hij:
in of omstreeks de periode van 17 februari 2018 tot en met 27 februari 2018 te Hoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [het slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [het slachtoffer] uitgeoefend/toegepast, dat die [het slachtoffer] aan dat geweld is overleden,
en/of
in of omstreeks de periode van 17 februari 2018 tot en met 27 februari 2018 te Hoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, het lijk van [het slachtoffer] heeft begraven, verbrand, vernietigd, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van het medeplegen van moord en tot bewezenverklaring van het plegen van doodslag en het wegmaken van het lichaam. Daartoe hebben de officieren van justitie het volgende naar voren gebracht.
In de periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 is [het slachtoffer] (hierna: [het slachtoffer] ) plotseling verdwenen. Uit het onderzoek is niet gebleken wat er in die periode exact met [het slachtoffer] is gebeurd. Wel kunnen alternatieve scenario’s van een vrijwillig vertrek, natuurlijke dood of onnatuurlijke dood door een ongeval of zelfdoding op basis van het onderzoek worden uitgesloten. Met het uitsluiten van deze alternatieve scenario’s kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [het slachtoffer] niet meer in leven is en door het opzettelijk gewelddadig handelen van een ander om het leven moet zijn gekomen. De dader heeft daarna het lichaam van [het slachtoffer] opzettelijk weggemaakt om haar overlijden te verhullen en het onderzoek naar haar verdwijning te bemoeilijken. Op grond van het dossier, met name de belastende uitlatingen van de verdachte tijdens OVC-gesprekken, achten de officieren van justitie bewezen dat het de verdachte is geweest die [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd met een voorwerp dat hij als steekwapen heeft gebruikt. Daarna heeft hij haar lichaam weggemaakt.
De officieren van justitie achten niet bewezen dat de verdachte bij het doden van [het slachtoffer] heeft gehandeld met voorbedachten rade. Hoewel in het dossier aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor een vooropgezet plan, bevat het dossier onvoldoende concrete feiten op grond waarvan bewezen kan worden dat de verdachte vooraf het plan had om [het slachtoffer] van het leven te beroven. Daarom dient vrijspraak van dat deel van de tenlastelegging te volgen.
Evenmin achten de officieren van justitie bewezen dat de verdachte de feiten in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. Ook daarvan dient vrijspraak te volgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de tenlastelegging bepleit vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht.
Het dossier laat een aantal cruciale vragen onbeantwoord over wat er met [het slachtoffer] is gebeurd. Op basis van het onderzoek kunnen alternatieve scenario’s van een vrijwillig vertrek of zelfdoding niet worden uitgesloten. Het lichaam van [het slachtoffer] is nooit gevonden. Forensisch bewijs en sporen van geweld, die al dan niet met de verdachte in verband kunnen worden gebracht, zijn evenmin gevonden. Gelet op deze omstandigheden kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [het slachtoffer] is overleden en dat zij om het leven is gekomen door opzettelijk gewelddadig handelen van een ander, meer specifiek door geweld dat op haar hoofd en/of haar lichaam is uitgeoefend, zoals ten laste is gelegd.
Voor het geval de rechtbank hieraan voorbij gaat en ervan uitgaat dat [het slachtoffer] wel met geweld van het leven is beroofd, heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die [het slachtoffer] heeft gedood, laat staan dat hij heeft gehandeld volgens een vooropgezet plan daartoe en dus met voorbedachten rade. De verdenking tegen de verdachte is volledig gebaseerd op uitlatingen van de verdachte tijdens OVC-gesprekken en de uitleg daarvan. De uitlatingen zijn echter voor meerdere interpretaties vatbaar, bevatten onvoldoende context en zijn gedaan onder invloed van cocaïne. De uitlatingen zijn geen weergave van de waarheid. Daarom dient integrale vrijspraak te volgen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.0
Inleiding
Op 29 november 2018 ontving de politie de melding van de vermissing van de toen 22-jarige [het slachtoffer] . De politie is naar aanleiding van deze melding een onderzoek gestart met de naam Castrop. Tijdens dat onderzoek bleek al snel dat sinds 19 februari 2018 niets meer van [het slachtoffer] was vernomen. Ondanks de vele inspanningen van de politie heeft het onderzoek niet geleid tot het vinden van [het slachtoffer] of haar lichaam. [het slachtoffer] leek van de aardbodem te zijn verdwenen.
[het slachtoffer] was in de zomer van 2016 vanuit Suriname naar Nederland gekomen om hier te studeren. Zij woonde in Hoorn bij het Surinaams-Hindoestaanse gezin, dat bestond uit de verdachte en zijn vrouw, hun zoontje en de inwonende vader van de verdachte (de medeverdachte). Op het moment van haar verdwijning in februari van 2018 was [het slachtoffer] negen weken zwanger. Evenals bij een eerdere zwangerschap in de zomer van 2017 gaf zij aan dat de verdachte, met wie zij een verhouding had, de vader was.
De politie heeft tijdens het onderzoek naar de verdwijning van [het slachtoffer] verschillende scenario’s onderzocht. Op grond van het onderzoek is bij de politie het beeld ontstaan dat de verdwijning van [het slachtoffer] het gevolg is geweest van een misdrijf, dat [het slachtoffer] niet langer in leven is en dat de verdachte verantwoordelijk is voor haar dood. Ook is het beeld ontstaan dat de verdachte bij het doden van [het slachtoffer] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam mogelijk zou hebben samengewerkt met zijn vader.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis staan, tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De rechtbank zal in de volgende paragrafen aan de hand van een aantal deelvragen, die samenhangen met de door de politie onderzochte scenario's, uiteenzetten op grond waarvan zij bewezen acht dat [het slachtoffer] niet langer in leven is en dat zij door de verdachte om het leven is gebracht, en welke strafbare feiten de gedragingen van de verdachte opleveren.
Achtereenvolgens komen de volgende deelvragen aan de orde:
3.3.1
Is [het slachtoffer] overleden?
3.3.2
Op welke wijze is [het slachtoffer] overleden?
3.3.3
Is de verdachte bij de gewelddadige levensberoving betrokken?
3.3.4
Welke strafbare feiten levert dit op?
3.3.1
Is [het slachtoffer] overleden?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of bewezen kan worden dat [het slachtoffer] is overleden. Omdat er geen stoffelijk overschot is gevonden, zal de rechtbank deze vraag op basis van andere feiten en omstandigheden beantwoorden. De bewijsmiddelen houden ten aanzien van deze feiten en omstandigheden het volgende in.
Het laatste digitale teken van leven dat met zekerheid aan [het slachtoffer] kan worden toegeschreven bestaat uit een door haar verstuurd e-mailbericht aan één van haar docenten. Dit e-mailbericht heeft [het slachtoffer] verzonden op 18 februari 2018 om 19.33 uur. Die avond is op latere tijdstippen nog ingelogd op haar e-mailaccount en op Facebook, maar het is niet met zekerheid vast te stellen of [het slachtoffer] degene is geweest die dit heeft gedaan. Alle gebruikelijke contacten en activiteiten van [het slachtoffer] zijn na deze datum en tijd abrupt gestopt. [het slachtoffer] heeft na 18 februari 2018 om 19.33 uur geen e-mailberichten meer verzonden. Er zijn alleen nog inkomende e-mailberichten geregistreerd. Met het telefoonnummer van [het slachtoffer] zijn na deze datum en tijd geen uitgaande gesprekken meer gevoerd, noch is internet gebruikt of zijn WhatsApp-berichten verzonden. Wel zijn een aantal inkomende oproepen geregistreerd, maar er zijn geen aanwijzingen dat er contact heeft plaatsgevonden. Een gemeenschappelijke vriend van [het slachtoffer] en de verdachte heeft op 19 februari 2018 om 08.31 uur aan [het slachtoffer] een WhatsApp-bericht verzonden. Dit bericht is niet afgeleverd. Ook andere WhatsApp-berichten, zoals het enige WhatsApp-bericht dat de verdachte na haar verdwijning aan [het slachtoffer] heeft verzonden op 23 februari 2018, zijn niet afgeleverd of gelezen. De sociale media accounts van [het slachtoffer] zijn na 18 februari 2018 niet meer gebruikt. Na 18 februari 2018 heeft [het slachtoffer] evenmin nog gebruik gemaakt van haar OV-chipkaart.
Ook heeft [het slachtoffer] na 18 februari 2018 geen contact meer opgenomen met haar familie. Tot en met 18 februari 2018 had [het slachtoffer] (nagenoeg) dagelijks contact met haar moeder in Suriname. Dat contact is na deze datum plotseling en onverwacht gestopt. De moeder van [het slachtoffer] heeft haar dochter op 17 februari 2018 voor het laatst telefonisch gesproken. Vervolgens kreeg zij op 19 februari 2018 omstreeks 11.30 uur geen telefonisch contact met haar dochter. Daarop stuurde zij [het slachtoffer] een WhatsApp-bericht, dat niet aankwam, en ook via Facebook kreeg zij geen reactie. Ook haar vader kreeg geen contact meer met [het slachtoffer] .
Er zijn verder geen getuigen die [het slachtoffer] na de avond van 18 februari 2018 nog hebben gesproken of gezien of op een andere wijze contact met haar hebben gehad. Ook de verdachte heeft verklaard dat hij [het slachtoffer] op de avond van 18 februari 2018 voor het laatst in levende lijve heeft gezien. Hij heeft verklaard dat hij in de late avond nog seks had met [het slachtoffer] , terwijl zijn vrouw, zijn zoontje en zijn vader al lagen te slapen.
Op verschillende afspraken die [het slachtoffer] voorafgaand aan haar verdwijning had gemaakt, is zij, tegen haar gewoonte in, zonder afmelding niet verschenen. [het slachtoffer] had op 8 februari 2018 – tien dagen voor haar verdwijning – van haar huisarts de bevestiging gekregen dat zij zwanger was. Op een volgende afspraak op 20 februari 2018 is [het slachtoffer] niet verschenen. Ook afspraken met haar studieadviseurs, studentendecaan en mentor is [het slachtoffer] niet meer nagekomen. Verder is zij niet meer verschenen op haar stageadres in Den Haag, bij de Hindoetempel in Amsterdam, waar zij maandelijks kwam, en bij haar vrijwilligerswerk, waar zij kort voor haar verdwijning een overeenkomst had getekend.
[het slachtoffer] heeft na haar verdwijning geen gebruik meer gemaakt van haar bankrekening. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in november 2020 bleken de bankpassen van [het slachtoffer] daar te zijn achtergebleven. Na haar verdwijning is er geen geld opgenomen vanaf haar bankrekening en hebben er geen overschrijvingen plaatsgevonden, behalve een paar automatische afschrijvingen. Er is na de verdwijning van [het slachtoffer] via internetbankieren nog wel een aantal keren ingelogd op haar bankrekening. Dat blijkt echter niet door [het slachtoffer] te zijn gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij via internetbankieren toegang had tot de bankrekening van [het slachtoffer] en dat hij het is geweest die na haar verdwijning heeft ingelogd om de gegevens op de bankrekening te bekijken. De politie heeft geen aanwijzingen gevonden dat [het slachtoffer] ten tijde van haar verdwijning een andere bankrekening tot haar beschikking had of beschikte over contant geld, waarmee zij een vrijwillig vertrek zou kunnen financieren.
[het slachtoffer] stond tot 5 maart 2018 ingeschreven op het woonadres van de verdachte. Per 5 maart 2018 is zij, op verzoek van de verdachte, uitgeschreven. De politie heeft na deze datum geen inschrijving op een ander adres gevonden. Gezien de in februari 2018 vastgestelde zwangerschap van negen weken heeft de politie in de bevolkingsregistratie personen gezocht naar kinderen geboren in de periode september en oktober 2018 en voorzien van de achternaam van [het slachtoffer] , de verdachte of zijn vrouw. Ook dit onderzoek heeft geen resultaat opgeleverd. De politie heeft geen geboorte gevonden waarvan een relatie is vast te stellen met [het slachtoffer] .
Ten slotte hebben de vele zoekacties door de politie in de directe omgeving van haar verblijfplaats in de woning van de verdachte in Hoorn, maar ook daarbuiten, niet geleid tot het vinden van of contact krijgen met [het slachtoffer] . De politie heeft tevens onderzocht of [het slachtoffer] eventueel toch vrijwillig kan zijn vertrokken naar het buitenland, namelijk naar Dubai (waarover de verdachte verklaarde), de Verenigde Staten (waar zij eerder studeerde) of Suriname (haar geboorteland). Daarvan is niet gebleken. Dit terwijl zij al jarenlang internationaal gesignaleerd staat. Oproepen via televisieprogramma´s als Opsporing Verzocht en Crime Desk en aandacht in landelijke en regionale dagbladen hebben ook niet geleid tot enig aanknopingspunt van het verblijf of het nog in leven zijn van [het slachtoffer] .
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [het slachtoffer] is overleden. [het slachtoffer] is tot op heden, inmiddels ruim vier jaren na het laatste teken van leven op 18 februari 2018, niet meer gezien en haar lichaam is niet gevonden, terwijl het dossier geen aanknopingspunten bevat dat zij vrijwillig is vertrokken. Integendeel, de politie heeft vooral aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat [het slachtoffer] blij was met haar zwangerschap en dat zij het kindje graag wilde houden. Dat maakt een vrijwillig vertrek, zonder afscheid, zeer onaannemelijk. Het door de verdediging in dit verband opgeworpen scenario dat [het slachtoffer] op 18 of 19 februari 2018 vrijwillig is vertrokken, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier daarom worden uitgesloten. De rechtbank betrekt daarbij ook het feit dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in november 2020 de bankpassen en diverse eigendommen van [het slachtoffer] , zoals originele diploma’s en dierbare sieraden, zijn aangetroffen. Het is onaannemelijk dat [het slachtoffer] deze bij een vrijwillig vertrek zou hebben achtergelaten.
3.3.2
Op welke wijze is [het slachtoffer] overleden?
De tweede vraag die de rechtbank zal beantwoorden, is de vraag op welke wijze [het slachtoffer] is overleden. Omdat haar stoffelijk overschot niet is gevonden, zal de rechtbank ook deze vraag op basis van andere feiten en omstandigheden beantwoorden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor een onverwachte natuurlijke dood. [het slachtoffer] had, voor zover bekend, geen relevante medische klachten en leed niet aan een ernstige ziekte. Kort voor haar verdwijning, op 8 en 12 februari 2018, had [het slachtoffer] nog haar huisarts en een echokliniek bezocht. Zij bleek op dat moment ongeveer acht weken zwanger. Tijdens deze afspraken bleek niet dat [het slachtoffer] ziek was of ernstige lichamelijke klachten had. In het scenario van een natuurlijke dood geldt bovendien dat het dan voor de hand had gelegen dat het lichaam van [het slachtoffer] op enig moment ergens zou zijn gevonden. Dat is niet gebeurd.
Hetzelfde geldt voor het scenario van een onnatuurlijke dood door een noodlottig ongeval. De politie heeft geen aanwijzingen gevonden dat [het slachtoffer] is overleden door een ongeval. Ook in het scenario van een ongeval ligt het voor de hand dat het lichaam van [het slachtoffer] op enig moment zou zijn gevonden.
Met het uitsluiten van deze twee overlijdensscenario’s blijven twee mogelijke scenario’s over, namelijk een onnatuurlijke dood door ofwel zelfdoding ofwel een misdrijf.
De politie heeft tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat [het slachtoffer] zich van het leven heeft beroofd. [het slachtoffer] heeft geen afscheid genomen van familie of vrienden. Zij heeft geen afscheidsbrief achtergelaten. In de periode voorafgaand aan haar verdwijning heeft [het slachtoffer] ook geen signalen gegeven dat zij een (serieus) plan had om zich van het leven te beroven. [het slachtoffer] had mentale problemen in de maanden na een eerdere abortus, in augustus 2017. In die periode sprak zij weleens over of dreigde zij met zelfdoding. De politie heeft echter geen aanwijzingen gevonden dat sprake was van een consistente en concrete doodswens. [het slachtoffer] voelde zich in 2017 gedwongen tot de abortus en had hiervan verdriet, terwijl zij tegelijkertijd nog verbleef bij de verdachte en zijn gezin. Dat leverde binnen het gezin veel spanningen op. Uit het onderzoek blijkt echter dat [het slachtoffer] deze moeilijke periode in het najaar van 2017 had overwonnen en dat zij voorafgaand aan haar verdwijning bezig was met de toekomst. [het slachtoffer] was blij met de nieuwe zwangerschap en op zoek naar woonruimte voor zichzelf en haar kindje. Die omstandigheden maken het scenario van zelfdoding onaannemelijk. Bovendien ligt het ook in het scenario van zelfdoding voor de hand dat het lichaam van [het slachtoffer] op enig moment zou zijn gevonden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de scenario’s van een natuurlijke dood door ziekte en een onnatuurlijke dood door een ongeval of zelfdoding buiten redelijke twijfel worden uitgesloten. Dat laat slechts de mogelijkheid open dat [het slachtoffer] door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat de dader haar lichaam heeft verborgen en/of weggemaakt om haar dood te verhullen. Dat scenario vindt naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning in de bewijsmiddelen, in het bijzonder in de hierna onder 3.3.3 te noemen bevindingen.
3.3.3
Is de verdachte bij de gewelddadige levensberoving betrokken?
De volgende vraag die de rechtbank zal beantwoorden, is de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte bij de gewelddadige levensberoving van [het slachtoffer] is betrokken.
Wanneer is [het slachtoffer] overleden?
In paragraaf 3.3.1 heeft de rechtbank uiteengezet dat het laatste levensteken van [het slachtoffer] bestaat uit een e-mailbericht van 18 februari 2018 om 19.33 uur. [het slachtoffer] was op dat moment thuis. Na deze datum en tijd zijn alle contacten en activiteiten van [het slachtoffer] abrupt gestopt. [het slachtoffer] heeft geen contact meer opgenomen met anderen. Haar telefoon, WhatsApp, e-mailadres en sociale media accounts zijn niet meer gebruikt. Vanaf (in ieder geval) 19 februari 2018 om 08.31 uur zijn WhatsApp-berichten niet meer afgeleverd en telefonische oproepen niet beantwoord. Sindsdien ontbreekt elk spoor van [het slachtoffer] .
De rechtbank gaat er op grond van deze feiten en omstandigheden van uit dat [het slachtoffer] om het leven is gebracht tussen 18 februari 2018 om 19.33 uur en 19 februari 2018 om 08.31 uur. In de woning waren die avond en nacht behalve [het slachtoffer] ook de verdachte, zijn vrouw, zijn zoontje en zijn vader aanwezig. De verdachte had in de late avond naar eigen zeggen nog seks met [het slachtoffer] , terwijl de anderen al lagen te slapen. Daarna zouden [het slachtoffer] en de verdachte, apart van elkaar, ook naar bed zijn gegaan. Later die nacht was de verdachte echter nog wakker. Hij ging ’s nachts rond 03.15 uur namelijk tanken bij een nabij gelegen tankstation. De verdachte is, voor zover bekend, de laatste persoon die [het slachtoffer] levend heeft gezien.
Waaruit blijkt de betrokkenheid van de verdachte?
In het dossier in deze zaak bevinden zich veel opgenomen en uitgeluisterde OVC-gesprekken (opname vertrouwelijke communicatie). De verdachte is hierbij onder andere afgeluisterd in zijn auto en in zijn woning. De verdachte heeft niet betwist dat hij aan de OVC-gesprekken heeft deelgenomen. Evenmin heeft hij de weergave van de gesprekken, zoals uitgewerkt in het dossier, betwist.
De officieren van justitie leiden uit de OVC-gesprekken af dat de verdachte [het slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Voor de beoordeling van de verweten feiten is van belang welke bewijswaarde kan worden toegekend aan de OVC-gesprekken. Over de waardering en het gebruik van OVC-gesprekken als bewijsmiddel merkt de rechtbank in algemene zin het volgende op.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de OVC-gesprekken in het dossier geen volledig beeld geven. De uitlatingen van de deelnemers aan de OVC-gesprekken zijn namelijk gedeeltelijk onverstaanbaar. De rechtbank kan alleen aannemen dat uitlatingen over strafbare feiten gaan, als die uitlatingen maar voor één uitleg vatbaar zijn. Wanneer dat niet het geval is en de uitlatingen voor meerdere uitleg vatbaar zijn, komt het aan op de context. Bij het gebruik van dit soort uitlatingen voor het bewijs zal de rechtbank voorzichtig moeten zijn bij het interpreteren daarvan en deze uitlatingen moeten bezien in samenhang met andere uitlatingen en met wat er nog meer aan bewijsmiddelen in het dossier zit. De rechtbank is zich er ook van bewust dat uitlatingen tijdens OVC-gesprekken op een onbewaakt ogenblik worden gedaan en naar hun aard niet gelijkgesteld kunnen worden aan de verklaringen die een verdachte aflegt tijdens een (politie)verhoor, waarbij de in artikel 6 EVRM vervatte waarborgen van een eerlijk proces in acht worden genomen. Dit alles maakt dat de nodige behoedzaamheid is geboden bij de waardering en het gebruik van OVC-gesprekken voor het bewijs.
Aan de andere kant geldt dat de verdachte tijdens zowel de politieverhoren als de inhoudelijke behandeling is geconfronteerd met de relevante OVC-gesprekken en de interpretatie daarvan. Daarmee heeft de verdediging herhaaldelijk de gelegenheid gehad om (zo nodig) uitleg te geven over die gesprekken en/of aan te geven wanneer een bepaalde interpretatie niet juist is.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de politie in deze zaak bij het uitluisteren en analyseren van de OVC-gesprekken zorgvuldig te werk is gegaan. Zo hebben steeds twee of meer politieagenten de (meest) relevante OVC-gesprekken uitgeluisterd en geanalyseerd en is van hun werkwijze en hun aanpak duidelijk verslag gedaan in het dossier.
Met dit in het achterhoofd overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft tijdens een aantal OVC-gesprekken over een periode van bijna vier maanden op verschillende momenten zeer belastende uitlatingen gedaan, die in verband kunnen worden gebracht met de verdwijning van [het slachtoffer] . Uit de inhoud van deze OVC-gesprekken leidt de rechtbank de directe betrokkenheid van de verdachte bij de gewelddadige levensberoving van [het slachtoffer] af. De verdachte heeft tijdens de OVC-gesprekken onder andere gezegd: “Kheb dr gewoon vermoord”, “haar die avond doodgemaakt”, “zo door het hart”, “dood, klaar”. Deze uitlatingen zijn naar het oordeel van de rechtbank slechts voor één uitleg vatbaar. Op grond van de inhoud van deze uitlatingen en de onderlinge samenhang daartussen kunnen de uitlatingen van de verdachte over niets anders gaan dan over de dood van [het slachtoffer] . De verdachte heeft in deze en andere voor het bewijs gebruikte OVC-gesprekken bijna onverbloemd gesproken over de gewelddadige levensberoving van [het slachtoffer] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam. De omstandigheid dat delen van de belastende OVC-gesprekken niet verstaanbaar zijn en dat mede hierdoor de context van de uitlatingen soms ontbreekt, maakt de conclusie van de rechtbank niet anders. Het had naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek op de weg van de verdachte gelegen om nadere context te geven aan de gesprekken en de door hem gedane uitlatingen en (zo nodig) de interpretatie daarvan gemotiveerd te betwisten. Dat heeft hij echter niet gedaan.
Bij de confrontatie met de belastende uitlatingen tijdens de politieverhoren heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht of laten weten zich de uitlatingen niet te kunnen herinneren. Pas op de zitting heeft de verdachte verklaard dat de uitlatingen grootspraak zijn en dat hij deze onder invloed van cocaïne heeft gedaan. Daarmee beoogt de verdachte aan te geven (zo begrijpt de rechtbank) dat de uitlatingen onbetrouwbaar zijn en niet op waarheid berusten. De rechtbank verwerpt dat verweer. In de eerste plaats is het zeer onwaarschijnlijk dat de verdachte, die werkzaam was als vrachtwagenchauffeur en ook op werkdagen is afgeluisterd, tijdens die gehele periode van vier maanden steeds onder invloed was van cocaïne op de verschillende momenten gedurende de dag en nacht waarop de OVC-gesprekken zijn opgenomen. Het dossier bevat voor dermate zwaar cocaïnegebruik ook geen aanwijzing. Gelet op de (verstaanbare) context van de uitlatingen van de verdachte, de inhoud en toon van de gesprekken en de reactie van de andere gespreksdeelnemer op de uitlatingen van de verdachte, is de rechtbank bovendien van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte over de dood van [het slachtoffer] niet als grootspraak te bestempelen zijn. Dat grootspraak ongeloofwaardig is, blijkt ook uit het feit dat de verdachte alleen in zijn auto zat op het moment dat hij zei: “Kheb dr gewoon vermoord.”
Wat is de conclusie ten aanzien van de OVC-gesprekken en de betrokkenheid van de verdachte?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen aannemelijke alternatieve interpretatie van de OVC-gesprekken en de door hem gedane uitlatingen heeft aangedragen. De uitlatingen van de verdachte schreeuwen om tekst en uitleg, maar hij heeft hierover geen openheid van zaken gegeven en ook geen context gegeven om de uitlatingen anders uit te leggen dan de rechtbank hiervoor heeft gedaan. Om die reden kent de rechtbank een zeer grote bewijswaarde toe aan de OVC-gesprekken en de tijdens die gesprekken gedane belastende uitlatingen van de verdachte.
Op grond van de in de vorige paragraaf besproken elementen, in onderling verband en samenhang bezien met de andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [het slachtoffer] op enig moment in de periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 met geweld van het leven heeft beroofd.
De rechtbank wordt daarbij in haar overtuiging gesterkt door een aantal opvallende gedragingen van de verdachte. Deze gedragingen roepen eveneens vragen op, maar ook hierover heeft de verdachte geen tekst en uitleg gegeven. De rechtbank wijst in dit verband op de volgende bevindingen.
Na de verdwijning van [het slachtoffer] zijn de verdachte en zijn vader pas op 27 februari 2018 naar de politie in Hoorn gegaan. Daar heeft de verdachte gemeld dat [het slachtoffer] niet was teruggekomen van een vakantie, dat zij voor vertrek persoonlijke eigendommen had meegenomen en dat daarom de wens bestond om [het slachtoffer] te laten uitschrijven van hun adres. De verdachte heeft zich tegenover de politie noch die dag, noch op een latere datum bezorgd getoond over het welzijn van [het slachtoffer] . Dat is zeer opvallend, omdat de verdachte en [het slachtoffer] een relatie hadden, zij volgens de verdachte geen problemen hadden, [het slachtoffer] zwanger was van hun kind en de verdachte naar eigen zeggen de relatie met [het slachtoffer] graag had willen voortzetten om hun kindje samen op te voeden. Desondanks heeft de verdachte op geen enkel moment aangedrongen op een onderzoek naar de verdwijning van [het slachtoffer] .
Ook daarna, toen de politie eenmaal een onderzoek naar de verdwijning van [het slachtoffer] was gestart, heeft de verdachte op geen enkele wijze constructieve betrokkenheid bij of interesse getoond in het onderzoek en de zoekacties, terwijl dit bij de vermissing van een dierbare wel te verwachten was geweest.
Wat in dit verband ook opvalt, is dat de verdachte [het slachtoffer] na haar verdwijning slechts één WhatsApp-bericht heeft verstuurd, en bovendien pas op 23 februari 2018. De omstandigheid dat de verdachte slechts één bericht heeft verstuurd, is opmerkelijk vanwege de relatie tussen [het slachtoffer] en de verdachte en ook omdat zij in de periode voorafgaand aan haar verdwijning zeer veelvuldig, vaak meerdere keren per dag, WhatsApp-contact hadden. Bovendien is de inhoud van het WhatsApp-bericht opvallend, namelijk “waar ben je?”, omdat de verdachte zelf heeft verklaard dat [het slachtoffer] op dat moment op vakantie zou zijn.
De verdachte heeft ten slotte informatie achtergehouden en wisselende en aantoonbaar onjuiste verklaringen afgelegd over de verdwijning van [het slachtoffer] en wanneer hij haar voor het laatst zou hebben gezien. Ook heeft hij getuigen proberen te beïnvloeden met betrekking tot wat zij aan de politie zouden kunnen verklaren over de verdwijning van [het slachtoffer] en over haar mogelijke verblijfplaats. In plaats van direct alarm te slaan over haar vermissing, heeft de verdachte bij zowel de politie als de getuigen een rookgordijn opgeworpen over waar [het slachtoffer] zou zijn. Dat heeft hij gedaan door te vertellen dat zij op vakantie was, mogelijk was geëmigreerd ofwel op kamers was gegaan in een andere stad. Niets daarvan is op enige wijze verifieerbaar gebleken. [1]
De rechtbank is van oordeel dat voor deze gedragingen geen andere redelijke verklaring mogelijk is dan dat de verdachte de dood van [het slachtoffer] en zijn betrokkenheid daarbij heeft willen verhullen en het onderzoek naar haar verdwijning heeft willen tegenwerken en bemoeilijken.
3.3.4
Welke strafbare feiten levert dit op?
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is welke strafbare feiten de gedragingen van de verdachte opleveren, namelijk of hij zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van moord of doodslag en aan het wegmaken van een lichaam. Bij de beantwoording van die eerste vraag, of van moord of doodslag sprake is, is van belang waarop het opzet van de verdachte was gericht en of hij vooraf een plan heeft gehad om [het slachtoffer] van het leven te beroven.
Opzet op de dood
In de vorige paragrafen heeft de rechtbank uiteengezet dat zij buiten redelijke twijfel bewezen acht dat [het slachtoffer] niet langer in leven is en dat de verdachte haar van het leven heeft beroofd. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte vervolgens het lichaam van [het slachtoffer] heeft verborgen en/of weggemaakt om sporen van die levensberoving uit te wissen en te verhullen en het onderzoek naar haar verdwijning te bemoeilijken. De rechtbank heeft in de vorige paragrafen ook uiteengezet dat en waarom zij bewezen acht dat de verdachte daarvoor (als enige) verantwoordelijk is geweest.
De politie heeft niet kunnen ontdekken wat er in die periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 exact heeft plaatsvonden tussen de verdachte en [het slachtoffer] . Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de uitlatingen van de verdachte tijdens de OVC-gesprekken, staat buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte geweld heeft gepleegd tegen het lichaam van [het slachtoffer] om haar van het leven te beroven. Hoewel niet concreet vaststaat welk geweld is gepleegd, kan het niet anders dan dat het gepleegde geweld in ieder geval zodanig is geweest, dat het geschikt was om de dood te doen intreden en dat dat geweld naar de uiterlijke verschijningsvorm ook was gericht op dat gevolg. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet moet hebben gehad op de dood van [het slachtoffer] .
Vrijspraak van voorbedachten rade en medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte bij het doden van [het slachtoffer] ook heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat te weinig aanknopingspunten voor die conclusie. Dit leidt ertoe dat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging, namelijk het plegen van moord, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat de verdachte de levensberoving van [het slachtoffer] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. Ook voor die conclusie bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en aanknopingspunten. De verdachte zal daarom ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Conclusie
Dit alles mondt uit in de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte [het slachtoffer] in de periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 opzettelijk van het leven heeft beroofd door zodanig geweld op haar lichaam uit te oefenen, dat zij als gevolg van dat geweld is overleden. De rechtbank acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte na die doodslag het lichaam van [het slachtoffer] heeft verborgen en/of weggemaakt met het oogmerk om dat misdrijf en de oorzaak van het overlijden van [het slachtoffer] te verhullen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, namelijk het eerste impliciet subsidiaire feit en het tweede feit, heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 18 februari 2018 tot en met 19 februari 2018 in Nederland [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet zodanig geweld op het lichaam van die [het slachtoffer] uitgeoefend, dat die [het slachtoffer] aan dat geweld is overleden,
en
in de periode van 18 februari 2018 tot en met 27 februari 2018 in Nederland het lijk van [het slachtoffer] heeft verborgen en/of weggemaakt met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag,
en
een lijk verbergen en/of wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte, gelet op de aard en de ernst van de door hen bewezen geachte feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het huidige wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder aandacht besteed aan het volgende.
De verdachte heeft [het slachtoffer] om het leven gebracht en heeft zich vervolgens van haar lichaam ontdaan. Haar lichaam is tot nu toe niet teruggevonden.
De verdachte heeft [het slachtoffer] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. [het slachtoffer] was een jonge vrouw, die uit Suriname naar Nederland is gekomen om in Amsterdam te gaan studeren aan de universiteit. Zij woonde in Hoorn, in het huis van de verdachte en zijn vrouw, hun minderjarige zoon en de inwonende vader van de verdachte. Uit het onderzoek is gebleken dat [het slachtoffer] zich tijdens haar verblijf in Hoorn in zekere mate in een afhankelijke positie heeft bevonden. Terwijl haar familie in Suriname in de veronderstelling verkeerde dat haar studie goed verliep, was dat in werkelijkheid niet het geval. [het slachtoffer] beschikte, vooral in de laatste periode van haar leven, nauwelijks over financiële middelen en lijkt weinig persoonlijke vrijheid te hebben gehad. Vertrouwenspersonen van [het slachtoffer] hebben verteld dat haar woonsituatie binnen het gezin van de verdachte in toenemende mate problematisch voor haar werd.
In februari van 2018, kort voor haar verdwijning, bleek [het slachtoffer] voor de tweede keer zwanger. Zij gaf aan dat de verdachte, met wie zij een verhouding had, ook deze keer de vader was. Een eerdere zwangerschap van [het slachtoffer] in de zomer van 2017 had de relaties binnen de familie van de verdachte al op scherp gezet. Die zwangerschap was onder druk beëindigd door middel van een abortus. Deze keer had [het slachtoffer] aan de verdachte laten weten dat zij het kindje wilde houden. Toen [het slachtoffer] in de avond van 18 februari 2018 voor het laatst is gezien, was zij negen weken in verwachting. De rechtbank betrekt dit bij haar oordeel in strafverzwarende zin. [het slachtoffer] heeft haar kindje niet ter wereld kunnen brengen en zal dit niet zien opgroeien.
Over de wijze waarop [het slachtoffer] aan haar einde is gekomen, heeft de verdachte niet willen verklaren. Daarmee heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hoewel door de explosieve onderlinge verhoudingen binnen het gezin mogelijke motieven zich laten denken, heeft de verdachte ook geen enkel inzicht geboden in de achtergrond van zijn handelen of de concrete omstandigheden waarin hij daartoe is gekomen. Met dergelijke omstandigheden kan de rechtbank daarom geen rekening houden.
In het nadeel van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat hij heeft geprobeerd het opsporingsonderzoek naar de verdwijning van [het slachtoffer] te hinderen. Het onderzoek is pas negen maanden na haar dood op gang gekomen, omdat de verdachte samen met zijn familie de ongeruste verwanten van [het slachtoffer] in Suriname zand in de ogen heeft gestrooid door wisselende en onjuiste verklaringen voor haar afwezigheid te geven. Na het bekend worden van haar vermissing heeft hij bovendien op een calculerende manier geprobeerd getuigen te beïnvloeden en geprobeerd de politie op een dwaalspoor te brengen door in belastende zin onwaarheden over een ander te verspreiden.
Door [het slachtoffer] op gewelddadige wijze om het leven te brengen heeft de verdachte ook haar familie ernstig en onherstelbaar geraakt. De ouders van [het slachtoffer] hebben op de zitting indringend uiting gegeven aan het leed dat zij als gevolg van het handelen van de verdachte ervaren. Niet alleen moeten zij leven met het gemis van hun dochter, maar de verdachte houdt hen tot nu toe al ruim vier jaar lang in onzekerheid over de precieze toedracht van haar dood en de locatie van haar lichaam. Als de verdachte niet alsnog openheid van zaken geeft, zullen zij nooit afscheid kunnen nemen of [het slachtoffer] een waardige rustplaats kunnen geven. Het niet bekendmaken van de plaats waar de stoffelijke resten van [het slachtoffer] kunnen worden gevonden, weegt de rechtbank zwaar mee bij de strafoplegging.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafverzwaring of strafmatiging. Uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat de verdachte in de afgelopen jaren niet voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Gezien alles wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank voor de doodslag op [het slachtoffer] en het wegmaken van haar lichaam een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen zoals deze door de officier van justitie is gevorderd, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren.
Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen een Penitentiaire Inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [de vader van [het slachtoffer] ] en [de moeder van [het slachtoffer] ], de ouders van [het slachtoffer] , hebben ieder tegen de verdachte een vordering tot betaling van schadevergoeding ingediend, namelijk een vordering van € 99,66 ([vader]) respectievelijk € 1.400,28 ([moeder]), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële schade die de benadeelde partijen als gevolg van het tenlastegelegde stellen te hebben geleden.
De gestelde schade van [de vader van [het slachtoffer] ] bestaat uit kosten voor psychotherapeutische behandelingen voor € 26,76 en kosten voor mogelijke toekomstige soortgelijke behandelingen voor € 66,90. De gestelde schade van [de moeder van [het slachtoffer] ] bestaat uit kosten voor een rouwplechtigheid voor € 734,14 en kosten voor een mogelijke toekomstige uitvaart voor € 666,24.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vorderingen niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van [de vader van [het slachtoffer] ] tot een bedrag van € 26,76 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde. De schade van [de moeder van [het slachtoffer] ] vloeit naar het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 734,14 rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vorderingen en het verhandelde op de zitting. De vorderingen zullen daarom tot deze bedragen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige niet in hun vorderingen ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de overige schadeposten van de vorderingen niet inhoudelijk kunnen worden beoordeeld. Het gaat concreet om kosten voor mogelijke toekomstige behandelingen (€ 66,90 ([vader])) en een mogelijke toekomstige uitvaart (€ 666,24 ([moeder])). Deze posten lenen zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor inhoudelijke beoordeling in deze strafzaak, omdat de posten zich nog niet gerealiseerd hebben en daar om die reden te veel onzekerheid over is. In het geval van [de vader van [het slachtoffer] ] geldt bovendien dat voor een goede beoordeling van mogelijke toekomstige psychotherapeutische kosten meer duidelijkheid zal moeten bestaan over zijn medische (eind)toestand en wat de gevolgen hiervan zijn voor zijn situatie in de toekomst. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk zijn.
Dit leidt tot de slotsom dat de verdachte zal worden veroordeeld tot betaling aan [de vader van [het slachtoffer] ] van € 26,76, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte zal tevens worden veroordeeld tot betaling aan [de moeder van [het slachtoffer] ] van € 734,14, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 36f, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het
eerste impliciet subsidiaireten laste gelegde feit en het
tweedeten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het eerste impliciet subsidiaire ten laste gelegde feit en het tweede ten laste gelegde feit de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[vader van [het slachtoffer] ]geleden schade tot een bedrag van
€ 26,76, bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[moeder van [het slachtoffer] ]geleden schade tot een bedrag van
€ 734,14, bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partijen voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van
[de vader van [het slachtoffer] ]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 26,76, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag gijzeling.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van
[de moeder van [het slachtoffer] ]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 734,14, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen gijzeling.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen aan [de vader van [het slachtoffer] ] en [de moeder van [het slachtoffer] ] niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Bewijsmiddelenbijlage
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn, namelijk één of meer opsporingsambtenaren van de politie Eenheid Noord-Holland, en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Van de hierna vermelde bewijsmiddelen is aangegeven in welk deeldossier deze te vinden zijn. De paginanummers van de bewijsmiddelen zijn doorgenummerd, tenzij anders is aangegeven. De inhoud van de bewijsmiddelen is verder steeds zakelijk weergegeven.
Melding vermissing
Proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2019, zaakdossier, p. 104-105, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Mutatie van 29 november 2018 naar aanleiding van vermissing van [het slachtoffer] . De moeder van [het slachtoffer] heeft vanaf februari 2018 niets meer gehoord van [het slachtoffer] . Niemand weet waar zij is.
Verklaring van de verdachte
De verklaring die de verdachte op de zitting van 30 mei 2022 heeft afgelegd, onder andere inhoudende:
Op zaterdagavond 17 februari 2018 waren wij met zijn allen thuis. [Getuige 1] was bij ons.
Op zondagavond 18 februari 2018 was ik thuis met mijn gezin in Hoorn. [het slachtoffer] was ook thuis. Op enig moment zijn eerst mijn zoontje en daarna mijn vrouw en mijn vader naar bed gegaan. Ik bleef met [het slachtoffer] achter in de woonkamer. Daar hadden wij seks. Nadat wij hadden gevreeën, gingen wij naar bed.
Die nacht, 19 februari 2018, ben ik nog met de auto weggegaan. Ik heb rond 03.15 uur getankt.
Mijn stem is tijdens OVC-gesprekken in het dossier te horen. Ik heb de uitlatingen gedaan die de politie heeft verstaan en in het dossier heeft uitgewerkt.
Ik kon vanaf januari 2018 als enige internetbankieren met de bankrekening van [het slachtoffer] . Na de verdwijning van [het slachtoffer] heb ik nog een aantal keer ingelogd via internetbankieren om [het slachtoffer] ’s bankrekening te bekijken.
Onderzoek e-mail, sociale media en OV
Proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2020, zaakdossier, p. 152-158, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Het allerlaatste e-mailbericht dat met het e-mailadres van [het slachtoffer] is verstuurd, is op 18 februari 2018 om 19.33 uur (Nederlandse tijd). Na dit e-mailbericht komen er alleen nog e-mailberichten binnen.
Proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2019, zaakdossier, p. 434-451, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Het telefoonnummer in gebruik bij [het slachtoffer] is gekoppeld aan een Instagram account en Facebook account. De laatst geplaatst foto op het Instagram account is van augustus 2014. Het Facebook account heeft een tijdlijn van 2012 tot en met 2015.
Een Twitter account van [het slachtoffer] lijkt niet actief te zijn.
De meest recente ‘actie’ op een ander Facebook account van [het slachtoffer] betreft een like bij een foto en een post, gedateerd 11 februari 2018.
Na 11 februari 2018 zijn geen zichtbare handelingen meer waargenomen met de social media accounts, welke gelinkt kunnen worden aan [het slachtoffer] .
Proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2020, zaakdossier, p. 111-151, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
De laatste activiteiten bekend in het onderzoek zijn inlogmomenten op het Facebookaccount van [het slachtoffer] en op haar e-mailaccount. Er kan niet worden vastgesteld dat de logs daadwerkelijk werden verricht door [het slachtoffer] . Op 18 februari 2018 om 21.19 uur werd ingelogd op het e-mailaccount van [het slachtoffer] . Om 22:41 uur werd ingelogd op het Facebookaccount van [het slachtoffer] . Daarna werd om 23:53 uur nog één inlogmoment geregistreerd op het e-mailaccount van [het slachtoffer] . Het is onbekend of deze inlogmomenten door [het slachtoffer] werden verricht of een ander.
Proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2019, zaakdossier, p. 233, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Reisbewegingen met de OV-chipkaart van [het slachtoffer] werden vastgelegd vanaf 18 juli 2017 tot en met 16 februari 2018. Na 16 februari 2018 zijn geen reisgegevens met deze kaart vastgelegd.
Onderzoek telefoongegevens en WhatsApp
Proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2019, zaakdossier, p. 349-365, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Er is onderzoek ingesteld naar de telefoon van [getuige 1], naar WhatsApp-gesprekken met [het slachtoffer] . Het laatste bericht van [het slachtoffer] was binnengekomen op 18 februari 2018 omstreeks 14.22 (UTC+1) uur.
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2021, zaakdossier, p. 409-410, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Door [het slachtoffer] is het bericht met tijdstempel 18 februari 2018 14:22:58 (UTC+1) als laatste verzonden aan [getuige 1].
Hierna worden zes berichten verstuurd naar [het slachtoffer] . Alleen de berichten 41474 (tijd 18 februari 2018 14:31:15 (UTC+1)) en 41478 (tijd 18 februari 2018 14:35:57 (UTC+1)) worden afgeleverd én gelezen (beide gelezen om 18 februari 2018 14:38:01 (UTC+1)). Het volgende bericht van 19 februari 2018 08:31:27 is niet afgeleverd en ook niet gelezen. De volgende berichten (42075, 42204 en 42230) zijn niet afgeleverd of gelezen.
Aan de hand van deze gegevens kun je veronderstellen dat [het slachtoffer] geen gebruik meer heeft gemaakt van WhatsApp. Indien [het slachtoffer] gebruik zou maken van WhatsApp, zouden verstuurde berichten wel worden afgeleverd. Als ze de berichten niet zou willen lezen, worden deze wel afgeleverd en is een tijdstempel te zien.
Proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2021, zaakdossier, p. 411-429, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Op de mobiele telefoon van Manodj B. is een chat aangetroffen tussen Manodj en Thunther Bal. Het telefoonnummer welke bij Thunther Bal vermeld staat, is in gebruik bij [het slachtoffer] .
De chat eindigt op 23 februari 2018 13:51:01 (UTC+1). Het laatste bericht in de chat is van Manodj: “Waar ben je?”, verzonden 23 februari 2018 13:51:01 (UTC+1).
Proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2021, zaakdossier, p. 1014-1015, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Gebruiker “thunther bal” heeft het bericht met tijdstempel 17 februari 2018 11:30:09 (UTC+1) als laatste verzonden aan “Manodj B.”.
Alleen de twee onderstaande berichten worden vervolgens nog verzonden aan “thunther bal”:
- bericht 73476, tijdstempel 18 februari 2018 00:24:20 (UTC+1), afgeleverd 18 februari 2018 00:24:22 (UTC +1) en gelezen 18 februari 2018 10:20:05 (UTC+1): onleesbare afbeelding.
- bericht 73620, tijdstempel 23 februari 2018 13:51:01 (UTC+1): Waar ben je? Bericht 73620 is niet afgeleverd en ook niet gelezen.
Aan de hand van deze gegevens kun je veronderstellen dat “thunther bal” sinds 18 februari 2018 14:38:01 (UTC+1) geen gebruik meer heeft gemaakt van haar account.
Proces-verbaal van verhoor van getuige van 15 januari 2019, getuigendossier, p. 667-689, inhoudende als de op 19 december 2018 afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik heb [het slachtoffer] na februari van dit jaar niet meer gezien. Ik heb nooit meer wat van [het slachtoffer] gehoord. Kort voordat ze verdween, zag ik haar op een zaterdagavond in februari. Dat was bij [het slachtoffer] en de familie waar zij woonde thuis. (
De rechtbank begrijpt op grond van andere stukken in het dossier zaterdag 17 februari 2018.)[het slachtoffer] en ik zouden elkaar een week later, na die zaterdag, ontmoeten, maar maandag of dinsdag verdween ze.
Proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2020, zaakdossier, p. 366-372, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
In de laatste dagen voordat [het slachtoffer] vermist is geraakt, is te zien dat [het slachtoffer] sinds 16 februari 2018 geen berichten meer heeft gestuurd naar [getuige 2]. Op 18 februari 2018 stuurt [getuige 2] nog een bericht. Aan de blauwe tekens achter dit bericht is te zien dat dit bericht nog wel gelezen is, maar dat de berichten daarna, vanaf 20 februari 2018, niet meer gelezen zijn door de gebruiker van het toestel van [het slachtoffer] .
Proces-verbaal van verhoor van getuige van 21 maart 2019, getuigendossier, p. 117-122, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
[het slachtoffer] liep stage bij mij vanaf 7 januari 2017. Ik heb [het slachtoffer] Whatsapp-berichten gestuurd op 18, 20, 23 en 26 februari 2018 en op 3 en 5 maart 2018. Op al deze Whatsapp-berichten heeft zij niet gereageerd. Het laatste persoonlijk contact was op 16 februari 2018. Het bericht van 16 februari om 10.25 uur is het laatste berichtje van [het slachtoffer] aan mij. Op 17 februari heb ik haar een WhatsApp gestuurd. Hierop kreeg ik geen reactie. Ik zag wel dat zij het bericht gelezen had (door de blauwe vinkjes). Op 18 februari 2018 omstreeks 08.44 uur heb ik haar nog een bericht gestuurd, hoe het met haar ging, maar heb hierop niets terug gehad. Dit is het laatste bericht dat is aangekomen én gelezen. Dit zie ik aan de 2 blauwe vinkjes. Op 20 februari 2018 omstreeks 08.44 uur stuurde ik haar weer een WhatsApp. Dit bericht is nooit aangekomen.
Onderzoek contacten
Proces-verbaal van 27 juli 2019, getuigendossier, p. 84-97, inhoudende als verklaring van [moeder van [het slachtoffer] ]:
Op 18 februari 2018 belde [het slachtoffer] mij. Ze was vrolijk. Ze was bij een kliniek geweest voor een echo. Ze was zwanger. Ze zei dat ze voor haar kind wilde zorgen. Ze was op 12 september 2018 uitgerekend. Manodj wilde het kindje ook houden. Het laatste telefoongesprek met [het slachtoffer] heeft twee uur geduurd. We hebben langdurig over de zwangerschap gesproken. Ik belde maandag 19 februari 2018 via WhatsApp omstreeks 07.30 uur Surinaamse tijd (
de rechtbank begrijpt omstreeks 11.30 uur Nederlandse tijd). Geen contact. Daarna stuurde ik haar een WhatsApp-bericht, maar ik zag maar één vinkje en dit was dus niet aangekomen. Ik stuurde ook nog een bericht via Facebook messenger, maar kreeg daar ook geen reactie op. Om 14.30 uur Surinaamse tijd belde ik weer naar [het slachtoffer] . Ze nam niet op. Ik hoorde twee dagen niets van [het slachtoffer] . Ik had elke dag contact met haar. Ik begon te redeneren, het klopt niet, dat ik [het slachtoffer] al twee dagen niet had gesproken.
Proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 december 2018, getuigendossier, p. 162-170, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Ik was de decaan van [het slachtoffer] vanuit de Universiteit van Amsterdam. Op 16 februari 2018 hadden wij een gesprek. [het slachtoffer] vertelde zo’n 9 weken zwanger te zijn, van Manodj. In een mailwisseling na dit gesprek vraag ik haar of ik haar mag feliciteren met haar zwangerschap. Zij zegt blij te zijn met de zwangerschap. Ik vermoed dat zij een mogelijkheid zag in dat zij misschien samen met Manodj een nieuw gezin zou opzetten. Op 19 februari heb ik overleg gehad met de studentenhuisarts. Ik heb [het slachtoffer] op 19 februari weer gemaild en gevraagd of zij op 8 maart in gesprek wilde. Op 8 maart zelf heb ik haar gemaild met de vraag hoe het met haar ging en of we die dag op haar konden rekenen, want ik had na mijn laatste e-mail van 19 februari niets meer van [het slachtoffer] gehoord. Ik heb daarna niets meer van haar gehoord en ze is niet verschenen op de afspraak van 8 maart. Ik heb haar op 18 juni nog gemaild. Ik heb daar geen reactie op ontvangen.
Proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2019, getuigendossier, p. 196-197, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Uit de verstrekte informatie van de huisartsenpraktijk [in Amsterdam] is mij gebleken dat:
- de zwangerschapstest van [het slachtoffer] door de huisarts op 8 februari 2018 positief was.
- [het slachtoffer] op 12 februari 2018 is doorverwezen naar en onderzocht door echokliniek [naam kliniek] te Amsterdam. Hieruit bleek dat de zwangerschapsduur op dat moment acht weken en drie dagen was en dat zij op 21 september 2018 ‘à terme’ (uitgerekend) was.
- patiënte op het consult van 20 februari 2018 niet is verschenen.
- op 8 maart 2018 een notitie in het patiëntsysteem gemaakt is dat zij geen contact meer met [het slachtoffer] hebben gekregen.
Proces-verbaal van getuigenverklaring van 11 maart 2019, getuigendossier, p. 237-239, inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
De laatste keer dat ik contact had met [het slachtoffer] was op 18 februari 2018. Opeens hoorde ik niets meer van haar, ook niet via Facebook, terwijl wij een goede band en vriendschap hadden.
[het slachtoffer] was altijd blut.
Proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2019, getuigendossier, p. 327-328, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Uit getuigenverklaringen bleek dat [het slachtoffer] een Hindoestaanse tempel in Amsterdam Zuidoost bezocht. De ‘Pandit’ (priester) van [deze tempel] vertelde dat hij [het slachtoffer] ongeveer al een jaar niet meer had gezien en niet precies kon aangeven wanneer hij haar voor het laatst had gezien, maar dacht dat dit in januari 2018 was. [het slachtoffer] kwam gemiddeld een keer per maand naar zijn tempel.
Proces-verbaal van verhoor van getuige van 9 juli 2019, getuigendossier, p. 145-147, inhoudende als verklaring van [getuige 5]:
Ik had op 27 november 2017 contact met [het slachtoffer] . Ik was coördinator van het vrijwilligerswerk van een ouderenzorg instelling. [het slachtoffer] had zich aangemeld voor vrijwilligerswerk. [het slachtoffer] is aan de slag gegaan en gekoppeld aan een begeleidster. [het slachtoffer] en ik hebben op 29 januari 2018 opnieuw een gesprek gehad om haar officieel in te schrijven als vrijwilliger binnen de organisatie. Zij tekende tweeënhalve week voor de vermissing, voor 18 februari 2018, nog voor de vrijwilligersovereenkomst om bij ons vrijwilligerswerk te blijven doen. Na 29 januari 2018 heb ik geen contact meer met [het slachtoffer] gehad.
Onderzoek financiële gegevens
Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 16 januari 2019, zaakdossier, p. 265-266, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland, in combinatie met de eerste bijlage bij het proces-verbaal betreffende pasgebruik geld- en betaalautomaten, p. 267:
Van de bankrekening in gebruik bij [het slachtoffer] zijn historische gegevens verstrekt over de periode 14 november 2016 tot en met 15 november 2018.
Pasgebruik (of pogingen) geldautomaten in deze periode: 1 maart 2017-22 augustus 2017.
Pasgebruik (of pogingen) betaalautomaten in deze periode: 8 februari 2017-16 januari 2018.
Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 9 juli 2019, zaakdossier, p. 281-283, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Van de bankrekening in gebruik bij [het slachtoffer] zijn historische gegevens verstrekt tot en met 14 juli 2019.
Vanaf 25 januari 2018 tot en met 15 november 2018 zijn alleen doorlopende incasso betalingen afgeschreven. Eindsaldo op 15 november 2018 is € 164,07.
Begin saldo op 1 december 2018 is € 164,07. Afschrijvingen van januari tot en met mei 2019 bedragen € 26,16. Deze betalingen zijn maandelijkse doorlopende incasso betalingen. Saldo 12 juni 2019 is € 137,91.
Onderzoek verblijfplaats
Proces-verbaal van bevindingen van 27 augustus 2020, zaakdossier, p. 304-314, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Onderzoek in de Basis Registratie Personen op 20 mei 2019 levert de volgende (historische) verblijfsgegevens van [het slachtoffer] op:
-verblijfplaats vanaf 5 maart 2018: registratie niet ingezetenen, adres buitenland onbekend.
-historische verblijfplaats tot 5 maart 2018: [adres] in Hoorn.
Op 18 december 2018 heeft COV/Belastingdienst een op [het slachtoffer] betrekking hebben ‘inkomens- en vermogensoverzicht’ verstrekt. Hierin staan ten aanzien van [het slachtoffer] :
- geen IB aangiftegegevens;
- geen inkomensgegevens;
- geen gegevens erven/schenkingen;
- geen loongegevens FLG;
- geen toeslagen;
- geen voertuigen;
- geen Kadaster eigendom;
- geen WOZ gegevens;
- geen Douane Liquide Middelen;
- geen FIU gegevens.
[het slachtoffer] staat sinds 30 november 2018 internationaal gesignaleerd.
Navraag bij de autoriteiten van de Verenigde Staten of [het slachtoffer] in 2017 of 2018 een ESTA of visum heeft aangevraagd om te kunnen afreizen naar de VS levert het volgende antwoord op: “In 2017 of 2018 komt [het slachtoffer] niet voor in de VS, dus geen ESTA of visum of entry in de VS in die periode.”
Op 19 januari 2019 is [het slachtoffer] voor een periode van vijf jaar internationaal gesignaleerd middels een gele hoek signalering. Tot aan het sluiten van dit proces-verbaal heeft dit niet geleid tot het bekend worden van de verblijfplaats van [het slachtoffer] .
Proces-verbaal passagierslijst Transavia en KLM van 12 december 2018, zaakdossier, p. 342, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
[het slachtoffer] zou mogelijk met een vriendin naar Dubai zijn afgereisd. Vluchtgegevens van [het slachtoffer] voor de periode vanaf 17 februari 2018 tot en met 6 december 2018 zijn opgevraagd. Zowel bij KLM als bij Transavia, zijn geen boekingen geboekt door [het slachtoffer] naar Dubai.
Proces-verbaal Emirates gegevens [het slachtoffer] van 15 januari 2019, zaakdossier, p. 343, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Via IRC Noord-Holland zijn reisbewegingen van [het slachtoffer] opgevraagd bij de Emirates. De liaison officier in Dubai gaf door: “We have no information about the mentioned person.”
Proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2019, zaakdossier, p. 344, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland, in combinatie met de bijlage bij het proces-verbaal betreffende het Surinaamse Grens Beheer Systeem, p. 345:
Bij het IRC is gevraagd te informeren of de vermiste [het slachtoffer] zich mogelijk in Suriname bevindt. Uit het overzicht, via het IRC Noord-Holland ontvangen, blijkt dat [het slachtoffer] op 2 september 2016 voor de laatste maal Suriname is uitgereisd en daarna niet meer is ingereisd.
Proces-verbaal van zaaksrelaas zaakdossier onderzoek Castrop van 15 december 2021, zaakdossier, p. 1-103, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Er is in de media veel aandacht geweest over [het slachtoffer] en haar vermissing. Dit heeft niet geleid tot het lokaliseren van haar, ze is door niemand gezien.
Onderzoek in de bevolkingsregistratie personen naar kinderen geboren in de periode september-oktober 2018 en voorzien van de achternamen [het slachtoffer] , [achternaam verdachte] of [achternaam vrouw van verdachte] heeft geen geboorte opgeleverd waarvan een relatie is vast te stellen met [het slachtoffer] .
Doorzoeking woning
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 24 november 2020, zaakdossier, p. 480-485, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
In beslag genomen goederen doorzoeking [adres] in Hoorn op 23 november 2020:
zolder:
-schoolboeken [het slachtoffer] ,
-map met administratie van [het slachtoffer] (diploma’s en allerlei bescheiden),
slaapkamer 1, functie kledingkast:
-pinpas van [het slachtoffer] ,
slaapkamer 3, oude slaapkamer [het slachtoffer] :
-gouden ketting met hangertje S en zilveren ketting met hartje, in doos onder bed,
-horloge, in doos onder bed.
Proces-verbaal van verstrekking en bevindingen van 11 februari 2021, zaakdossier, p. 785-793, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Op 23 november 2020 is in de woning [adres] in Hoorn de bankpas van [het slachtoffer] gevonden in een slaapkamer, namelijk de bankpas met volgnummer 3, geldig tot 12-2021. Op de zolder is tevens een bankpas aangetroffen, met het bankrekeningnummer in gebruik bij [het slachtoffer] , met volgnummer 1, bij een begeleidende brief van ING. Het betreft een tijdelijke betaalpas.
De tijdelijke bankpas heeft [het slachtoffer] meegekregen bij het openen van de bankrekening. Nadat de rekening op naam van de rekeninghouder was gezet, werd automatisch volgnummer 2 toegestuurd met naam van de rekeninghouder. De bankpas met volgnummer 2 is nooit geactiveerd.
Er zijn niet meer bankpassen in omloop geweest van dit bankrekeningnummer. Daar de bankpas met volgnummer 3 t.n.v. [het slachtoffer] is gevonden tijdens de doorzoeking in de woning, kan worden opgemaakt dat [het slachtoffer] niet meer de beschikking had over haar bankpas.
Proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2021, zaakdossier, p. 549-552, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Op 23 november 2020 zijn tijdens de doorzoeking in de woning [adres] in Hoorn sieraden en een horloge aangetroffen in een slaapkamer op de eerste verdieping. Deze slaapkamer was in 2018 in gebruik bij [het slachtoffer] . De sieraden betreffen een gouden ketting met hangertje S en een zilveren ketting met hartje. Foto's van deze aangetroffen sieraden zijn getoond aan [de moeder van [het slachtoffer] ]. [De moeder van [het slachtoffer] ] herkende de sieraden als sieraden van haar dochter [het slachtoffer] . [De moeder van [het slachtoffer] ] verklaarde dat het voor [het slachtoffer] dierbare sieraden waren, die zij nooit vrijwillig zou achterlaten. Uit de foto’s welke beschikbaar zijn binnen het onderzoek is zichtbaar dat [het slachtoffer] zowel halssieraden alsmede horloge draagt.
OVC-gesprekken
Proces-verbaal dossier OVC/interceptie van 14 december 2021, dossier OVC/interceptie, p. 1-19, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Op 18 juni 2019 is Manodj op de hoogte gebracht van de uitzending van Opsporing Verzocht van 25 juni 2019 over de vermissing van [het slachtoffer] . Op 20 juni 2019 praat Manodj erover, in zichzelf, in de auto.
Proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2020, dossier OVC/interceptie, p. 328-330, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
OVC Opel van 20 juni 2019. Manodj zit alleen in de auto.
123401.UTC:
Manodj: Kheb dr gewoon vermoord.
Proces-verbaal van bevindingen van 17 november 2020, dossier OVC/interceptie, p. 334-341, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
OVC Opel van 28 juni 2019.
M= Manodj
D= [broer van verdachte]
D: Moordwapen, waar heb je dat gelaten? Waar het je dat gelaten. Die heb je weggegooid toch?
M: Nee.
D: Want stel het wordt gevonden. Dan wordt alles overhoop gehaald.
M: Ja ja ja, alles.
M: Ntv… hard jongen. Dat ding …ntv zo met die ijzeren hek zo daaro, dus eh… Weet je, ik heb haar met die ding ntv… helemaal ntv… Zo door het hart zeg maar.
M: Maar weet je wat ntv… Dood, klaar… ntv.
M: Als iemand heeft gezegd ja ik heb iemand daar zien graven, dan is dat een ander verhaal. Dan gaan ze wel volledig vinden. Maar als dat niet is gebeurd… ze moeten door he. Dat zie je ook wel. Het is daar best wel druk. Alles zeg maar eh… ntv…
D: Ik denk dat dit al in verdere staat is. Je weet hoe dat gaat, alle wormen en ongedierte hebben alles al opgevreten he. Alleen maar botten en … ntv.
M: Op een paar dingetjes na… ntv.
M: Dan gaat het ook zo stinken.
M: Ik weet niet hoe lang dat ding stinkt. Maar ik ga het ook niet opzoeken. Dat is ook weer voor die rechercheurs een…/dinges een… (fon).
M: Ja, ntv… lang geleden… ntv uitzoeken. Weet je, wormen dat soort dingen… ntv. Zo een kip.
M: Je weet toch zo een soepkip. Hoe lang duurt t voordat ze uh ja weg is? Ntv…
D: Het is gewoon vlees en je hebt natuurlijk… ntv haren… ntv gaat schimmelen, ntv… botten.
Proces-verbaal van bevindingen van 11 juni 2020, dossier OVC/interceptie, p. 79-85, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Vertrouwelijke communicatie in de woning van 4 juli 2019.
150852.UTC (tolk)
Manodj: Ntv… haar die avond doodgemaakt. Twee uur, helemaal niemand daar. En toen ik terugkwam, toen zag ik een politieauto die kant op gaan.
Proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2020, dossier OVC/interceptie, p. 377-385, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
OVC Opel van 4 oktober 2019.
M= Manodj
De= [broer van verdachte]
145910.UTC
M: Ja, ze hadden het over eeuh ja DNA enzo van mij.
De: Hoe zit het met die schep die ze gevonden hebben??
M: Wat?
De: Die schep
M: Bedoel je die schep die is eeuhm. Ja ja. Ja, was in het water die was gewoon weggegooid.
M: Maar ik weet niet of die heel/schep (fon) is. Als het een hele schep is dan is ie niet van mij. Ik zag dat ie/er wat (fon) was gebroken.
Proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2020, forensisch dossier, p. 83-91, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Op 29 juli 2019 werd in het kader van het onderzoek naar de vermissing van [het slachtoffer] onderzoek gedaan bij het water van de Hoge Kwelvaart ter hoogte van het Robbenoordbos. Onder een brug, aan de zuidkant van het Robbenoordbos, werd op het bestrate gedeelte, aan de oostelijke kant, een schep (bats) aangetroffen in een winkelwagentje. Opvallend was dat met name de schep ernstig verroest was en het blad beschadigd en deels afgebroken was. Gelet op deze vindplaats, direct aan het water gelegen, en de zwaar verroeste staat van de schep ontstond het ernstige vermoeden dat deze schep voor langere tijd in het water had gelegen.
Proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2022, losbladig en ongenummerd, inhoudende als bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland:
Aan verdachte werden 30 mei 2022 vragen gesteld over belastende uitspraken die hij heeft gedaan in afgeluisterde vertrouwelijke gesprekken, onder meer van 20 en 28 juni, 4 juli en 4 oktober 2019. Manodj zei dat hij deze uitspraken onder invloed had gedaan en dit 'grootspraak' was geweest.
Uit de afgeluisterde vertrouwelijke gesprekken gedurende het onderzoek is het beeld ontstaan dat Manodj sporadisch gebruik maakt van (hard)drugs. In de gesprekken waarin vermoedelijk werd 'gesnoven' werd de spraak van Manodj trager en meer monotoon in vergelijking tot gesprekken waarin Manodj dit niet deed.
Gelet op de context rondom de afgeluisterde vertrouwelijke gesprekken, die in een aantal gevallen door andere onderzoeksgegevens worden ondersteund, is het onwaarschijnlijk dat Manodj onder invloed was van (hard)drugs of andere middelen tijdens ál deze gesprekken op verschillende data en tijdstippen en dat de gedane uitspraken 'grootspraak' waren.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van 1 april 2021, zaakdossier, doorgenummerde p. 411 e.v., proces-verbaal van 26 november 2021, zaakdossier, doorgenummerde p. 1014 e.v., en proces-verbaal van 5 november 2020, zaakdossier, doorgenummerde p. 868 e.v.