3.3.0Inleiding
Op 29 november 2018 ontving de politie de melding van de vermissing van de toen 22-jarige [het slachtoffer] . De politie is naar aanleiding van deze melding een onderzoek gestart met de naam Castrop. Tijdens dat onderzoek bleek al snel dat sinds 19 februari 2018 niets meer van [het slachtoffer] was vernomen. Ondanks de vele inspanningen van de politie heeft het onderzoek niet geleid tot het vinden van [het slachtoffer] of haar lichaam. [het slachtoffer] leek van de aardbodem te zijn verdwenen.
[het slachtoffer] was in de zomer van 2016 vanuit Suriname naar Nederland gekomen om hier te studeren. Zij woonde in Hoorn bij het Surinaams-Hindoestaanse gezin, dat bestond uit de verdachte en zijn vrouw, hun zoontje en de inwonende vader van de verdachte (de medeverdachte). Op het moment van haar verdwijning in februari van 2018 was [het slachtoffer] negen weken zwanger. Evenals bij een eerdere zwangerschap in de zomer van 2017 gaf zij aan dat de verdachte, met wie zij een verhouding had, de vader was.
De politie heeft tijdens het onderzoek naar de verdwijning van [het slachtoffer] verschillende scenario’s onderzocht. Op grond van het onderzoek is bij de politie het beeld ontstaan dat de verdwijning van [het slachtoffer] het gevolg is geweest van een misdrijf, dat [het slachtoffer] niet langer in leven is en dat de verdachte verantwoordelijk is voor haar dood. Ook is het beeld ontstaan dat de verdachte bij het doden van [het slachtoffer] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam mogelijk zou hebben samengewerkt met zijn vader.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis staan, tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De rechtbank zal in de volgende paragrafen aan de hand van een aantal deelvragen, die samenhangen met de door de politie onderzochte scenario's, uiteenzetten op grond waarvan zij bewezen acht dat [het slachtoffer] niet langer in leven is en dat zij door de verdachte om het leven is gebracht, en welke strafbare feiten de gedragingen van de verdachte opleveren.
Achtereenvolgens komen de volgende deelvragen aan de orde:
3.3.1Is [het slachtoffer] overleden?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of bewezen kan worden dat [het slachtoffer] is overleden. Omdat er geen stoffelijk overschot is gevonden, zal de rechtbank deze vraag op basis van andere feiten en omstandigheden beantwoorden. De bewijsmiddelen houden ten aanzien van deze feiten en omstandigheden het volgende in.
Het laatste digitale teken van leven dat met zekerheid aan [het slachtoffer] kan worden toegeschreven bestaat uit een door haar verstuurd e-mailbericht aan één van haar docenten. Dit e-mailbericht heeft [het slachtoffer] verzonden op 18 februari 2018 om 19.33 uur. Die avond is op latere tijdstippen nog ingelogd op haar e-mailaccount en op Facebook, maar het is niet met zekerheid vast te stellen of [het slachtoffer] degene is geweest die dit heeft gedaan. Alle gebruikelijke contacten en activiteiten van [het slachtoffer] zijn na deze datum en tijd abrupt gestopt. [het slachtoffer] heeft na 18 februari 2018 om 19.33 uur geen e-mailberichten meer verzonden. Er zijn alleen nog inkomende e-mailberichten geregistreerd. Met het telefoonnummer van [het slachtoffer] zijn na deze datum en tijd geen uitgaande gesprekken meer gevoerd, noch is internet gebruikt of zijn WhatsApp-berichten verzonden. Wel zijn een aantal inkomende oproepen geregistreerd, maar er zijn geen aanwijzingen dat er contact heeft plaatsgevonden. Een gemeenschappelijke vriend van [het slachtoffer] en de verdachte heeft op 19 februari 2018 om 08.31 uur aan [het slachtoffer] een WhatsApp-bericht verzonden. Dit bericht is niet afgeleverd. Ook andere WhatsApp-berichten, zoals het enige WhatsApp-bericht dat de verdachte na haar verdwijning aan [het slachtoffer] heeft verzonden op 23 februari 2018, zijn niet afgeleverd of gelezen. De sociale media accounts van [het slachtoffer] zijn na 18 februari 2018 niet meer gebruikt. Na 18 februari 2018 heeft [het slachtoffer] evenmin nog gebruik gemaakt van haar OV-chipkaart.
Ook heeft [het slachtoffer] na 18 februari 2018 geen contact meer opgenomen met haar familie. Tot en met 18 februari 2018 had [het slachtoffer] (nagenoeg) dagelijks contact met haar moeder in Suriname. Dat contact is na deze datum plotseling en onverwacht gestopt. De moeder van [het slachtoffer] heeft haar dochter op 17 februari 2018 voor het laatst telefonisch gesproken. Vervolgens kreeg zij op 19 februari 2018 omstreeks 11.30 uur geen telefonisch contact met haar dochter. Daarop stuurde zij [het slachtoffer] een WhatsApp-bericht, dat niet aankwam, en ook via Facebook kreeg zij geen reactie. Ook haar vader kreeg geen contact meer met [het slachtoffer] .
Er zijn verder geen getuigen die [het slachtoffer] na de avond van 18 februari 2018 nog hebben gesproken of gezien of op een andere wijze contact met haar hebben gehad. Ook de verdachte heeft verklaard dat hij [het slachtoffer] op de avond van 18 februari 2018 voor het laatst in levende lijve heeft gezien. Hij heeft verklaard dat hij in de late avond nog seks had met [het slachtoffer] , terwijl zijn vrouw, zijn zoontje en zijn vader al lagen te slapen.
Op verschillende afspraken die [het slachtoffer] voorafgaand aan haar verdwijning had gemaakt, is zij, tegen haar gewoonte in, zonder afmelding niet verschenen. [het slachtoffer] had op 8 februari 2018 – tien dagen voor haar verdwijning – van haar huisarts de bevestiging gekregen dat zij zwanger was. Op een volgende afspraak op 20 februari 2018 is [het slachtoffer] niet verschenen. Ook afspraken met haar studieadviseurs, studentendecaan en mentor is [het slachtoffer] niet meer nagekomen. Verder is zij niet meer verschenen op haar stageadres in Den Haag, bij de Hindoetempel in Amsterdam, waar zij maandelijks kwam, en bij haar vrijwilligerswerk, waar zij kort voor haar verdwijning een overeenkomst had getekend.
[het slachtoffer] heeft na haar verdwijning geen gebruik meer gemaakt van haar bankrekening. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in november 2020 bleken de bankpassen van [het slachtoffer] daar te zijn achtergebleven. Na haar verdwijning is er geen geld opgenomen vanaf haar bankrekening en hebben er geen overschrijvingen plaatsgevonden, behalve een paar automatische afschrijvingen. Er is na de verdwijning van [het slachtoffer] via internetbankieren nog wel een aantal keren ingelogd op haar bankrekening. Dat blijkt echter niet door [het slachtoffer] te zijn gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij via internetbankieren toegang had tot de bankrekening van [het slachtoffer] en dat hij het is geweest die na haar verdwijning heeft ingelogd om de gegevens op de bankrekening te bekijken. De politie heeft geen aanwijzingen gevonden dat [het slachtoffer] ten tijde van haar verdwijning een andere bankrekening tot haar beschikking had of beschikte over contant geld, waarmee zij een vrijwillig vertrek zou kunnen financieren.
[het slachtoffer] stond tot 5 maart 2018 ingeschreven op het woonadres van de verdachte. Per 5 maart 2018 is zij, op verzoek van de verdachte, uitgeschreven. De politie heeft na deze datum geen inschrijving op een ander adres gevonden. Gezien de in februari 2018 vastgestelde zwangerschap van negen weken heeft de politie in de bevolkingsregistratie personen gezocht naar kinderen geboren in de periode september en oktober 2018 en voorzien van de achternaam van [het slachtoffer] , de verdachte of zijn vrouw. Ook dit onderzoek heeft geen resultaat opgeleverd. De politie heeft geen geboorte gevonden waarvan een relatie is vast te stellen met [het slachtoffer] .
Ten slotte hebben de vele zoekacties door de politie in de directe omgeving van haar verblijfplaats in de woning van de verdachte in Hoorn, maar ook daarbuiten, niet geleid tot het vinden van of contact krijgen met [het slachtoffer] . De politie heeft tevens onderzocht of [het slachtoffer] eventueel toch vrijwillig kan zijn vertrokken naar het buitenland, namelijk naar Dubai (waarover de verdachte verklaarde), de Verenigde Staten (waar zij eerder studeerde) of Suriname (haar geboorteland). Daarvan is niet gebleken. Dit terwijl zij al jarenlang internationaal gesignaleerd staat. Oproepen via televisieprogramma´s als Opsporing Verzocht en Crime Desk en aandacht in landelijke en regionale dagbladen hebben ook niet geleid tot enig aanknopingspunt van het verblijf of het nog in leven zijn van [het slachtoffer] .
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [het slachtoffer] is overleden. [het slachtoffer] is tot op heden, inmiddels ruim vier jaren na het laatste teken van leven op 18 februari 2018, niet meer gezien en haar lichaam is niet gevonden, terwijl het dossier geen aanknopingspunten bevat dat zij vrijwillig is vertrokken. Integendeel, de politie heeft vooral aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat [het slachtoffer] blij was met haar zwangerschap en dat zij het kindje graag wilde houden. Dat maakt een vrijwillig vertrek, zonder afscheid, zeer onaannemelijk. Het door de verdediging in dit verband opgeworpen scenario dat [het slachtoffer] op 18 of 19 februari 2018 vrijwillig is vertrokken, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier daarom worden uitgesloten. De rechtbank betrekt daarbij ook het feit dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in november 2020 de bankpassen en diverse eigendommen van [het slachtoffer] , zoals originele diploma’s en dierbare sieraden, zijn aangetroffen. Het is onaannemelijk dat [het slachtoffer] deze bij een vrijwillig vertrek zou hebben achtergelaten.
3.3.2Op welke wijze is [het slachtoffer] overleden?
De tweede vraag die de rechtbank zal beantwoorden, is de vraag op welke wijze [het slachtoffer] is overleden. Omdat haar stoffelijk overschot niet is gevonden, zal de rechtbank ook deze vraag op basis van andere feiten en omstandigheden beantwoorden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor een onverwachte natuurlijke dood. [het slachtoffer] had, voor zover bekend, geen relevante medische klachten en leed niet aan een ernstige ziekte. Kort voor haar verdwijning, op 8 en 12 februari 2018, had [het slachtoffer] nog haar huisarts en een echokliniek bezocht. Zij bleek op dat moment ongeveer acht weken zwanger. Tijdens deze afspraken bleek niet dat [het slachtoffer] ziek was of ernstige lichamelijke klachten had. In het scenario van een natuurlijke dood geldt bovendien dat het dan voor de hand had gelegen dat het lichaam van [het slachtoffer] op enig moment ergens zou zijn gevonden. Dat is niet gebeurd.
Hetzelfde geldt voor het scenario van een onnatuurlijke dood door een noodlottig ongeval. De politie heeft geen aanwijzingen gevonden dat [het slachtoffer] is overleden door een ongeval. Ook in het scenario van een ongeval ligt het voor de hand dat het lichaam van [het slachtoffer] op enig moment zou zijn gevonden.
Met het uitsluiten van deze twee overlijdensscenario’s blijven twee mogelijke scenario’s over, namelijk een onnatuurlijke dood door ofwel zelfdoding ofwel een misdrijf.
De politie heeft tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat [het slachtoffer] zich van het leven heeft beroofd. [het slachtoffer] heeft geen afscheid genomen van familie of vrienden. Zij heeft geen afscheidsbrief achtergelaten. In de periode voorafgaand aan haar verdwijning heeft [het slachtoffer] ook geen signalen gegeven dat zij een (serieus) plan had om zich van het leven te beroven. [het slachtoffer] had mentale problemen in de maanden na een eerdere abortus, in augustus 2017. In die periode sprak zij weleens over of dreigde zij met zelfdoding. De politie heeft echter geen aanwijzingen gevonden dat sprake was van een consistente en concrete doodswens. [het slachtoffer] voelde zich in 2017 gedwongen tot de abortus en had hiervan verdriet, terwijl zij tegelijkertijd nog verbleef bij de verdachte en zijn gezin. Dat leverde binnen het gezin veel spanningen op. Uit het onderzoek blijkt echter dat [het slachtoffer] deze moeilijke periode in het najaar van 2017 had overwonnen en dat zij voorafgaand aan haar verdwijning bezig was met de toekomst. [het slachtoffer] was blij met de nieuwe zwangerschap en op zoek naar woonruimte voor zichzelf en haar kindje. Die omstandigheden maken het scenario van zelfdoding onaannemelijk. Bovendien ligt het ook in het scenario van zelfdoding voor de hand dat het lichaam van [het slachtoffer] op enig moment zou zijn gevonden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de scenario’s van een natuurlijke dood door ziekte en een onnatuurlijke dood door een ongeval of zelfdoding buiten redelijke twijfel worden uitgesloten. Dat laat slechts de mogelijkheid open dat [het slachtoffer] door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat de dader haar lichaam heeft verborgen en/of weggemaakt om haar dood te verhullen. Dat scenario vindt naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning in de bewijsmiddelen, in het bijzonder in de hierna onder 3.3.3 te noemen bevindingen.
3.3.3Is de verdachte bij de gewelddadige levensberoving betrokken?
De volgende vraag die de rechtbank zal beantwoorden, is de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte bij de gewelddadige levensberoving van [het slachtoffer] is betrokken.
Wanneer is [het slachtoffer] overleden?
In paragraaf 3.3.1 heeft de rechtbank uiteengezet dat het laatste levensteken van [het slachtoffer] bestaat uit een e-mailbericht van 18 februari 2018 om 19.33 uur. [het slachtoffer] was op dat moment thuis. Na deze datum en tijd zijn alle contacten en activiteiten van [het slachtoffer] abrupt gestopt. [het slachtoffer] heeft geen contact meer opgenomen met anderen. Haar telefoon, WhatsApp, e-mailadres en sociale media accounts zijn niet meer gebruikt. Vanaf (in ieder geval) 19 februari 2018 om 08.31 uur zijn WhatsApp-berichten niet meer afgeleverd en telefonische oproepen niet beantwoord. Sindsdien ontbreekt elk spoor van [het slachtoffer] .
De rechtbank gaat er op grond van deze feiten en omstandigheden van uit dat [het slachtoffer] om het leven is gebracht tussen 18 februari 2018 om 19.33 uur en 19 februari 2018 om 08.31 uur. In de woning waren die avond en nacht behalve [het slachtoffer] ook de verdachte, zijn vrouw, zijn zoontje en zijn vader aanwezig. De verdachte had in de late avond naar eigen zeggen nog seks met [het slachtoffer] , terwijl de anderen al lagen te slapen. Daarna zouden [het slachtoffer] en de verdachte, apart van elkaar, ook naar bed zijn gegaan. Later die nacht was de verdachte echter nog wakker. Hij ging ’s nachts rond 03.15 uur namelijk tanken bij een nabij gelegen tankstation. De verdachte is, voor zover bekend, de laatste persoon die [het slachtoffer] levend heeft gezien.
Waaruit blijkt de betrokkenheid van de verdachte?
In het dossier in deze zaak bevinden zich veel opgenomen en uitgeluisterde OVC-gesprekken (opname vertrouwelijke communicatie). De verdachte is hierbij onder andere afgeluisterd in zijn auto en in zijn woning. De verdachte heeft niet betwist dat hij aan de OVC-gesprekken heeft deelgenomen. Evenmin heeft hij de weergave van de gesprekken, zoals uitgewerkt in het dossier, betwist.
De officieren van justitie leiden uit de OVC-gesprekken af dat de verdachte [het slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Voor de beoordeling van de verweten feiten is van belang welke bewijswaarde kan worden toegekend aan de OVC-gesprekken. Over de waardering en het gebruik van OVC-gesprekken als bewijsmiddel merkt de rechtbank in algemene zin het volgende op.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de OVC-gesprekken in het dossier geen volledig beeld geven. De uitlatingen van de deelnemers aan de OVC-gesprekken zijn namelijk gedeeltelijk onverstaanbaar. De rechtbank kan alleen aannemen dat uitlatingen over strafbare feiten gaan, als die uitlatingen maar voor één uitleg vatbaar zijn. Wanneer dat niet het geval is en de uitlatingen voor meerdere uitleg vatbaar zijn, komt het aan op de context. Bij het gebruik van dit soort uitlatingen voor het bewijs zal de rechtbank voorzichtig moeten zijn bij het interpreteren daarvan en deze uitlatingen moeten bezien in samenhang met andere uitlatingen en met wat er nog meer aan bewijsmiddelen in het dossier zit. De rechtbank is zich er ook van bewust dat uitlatingen tijdens OVC-gesprekken op een onbewaakt ogenblik worden gedaan en naar hun aard niet gelijkgesteld kunnen worden aan de verklaringen die een verdachte aflegt tijdens een (politie)verhoor, waarbij de in artikel 6 EVRM vervatte waarborgen van een eerlijk proces in acht worden genomen. Dit alles maakt dat de nodige behoedzaamheid is geboden bij de waardering en het gebruik van OVC-gesprekken voor het bewijs.
Aan de andere kant geldt dat de verdachte tijdens zowel de politieverhoren als de inhoudelijke behandeling is geconfronteerd met de relevante OVC-gesprekken en de interpretatie daarvan. Daarmee heeft de verdediging herhaaldelijk de gelegenheid gehad om (zo nodig) uitleg te geven over die gesprekken en/of aan te geven wanneer een bepaalde interpretatie niet juist is.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de politie in deze zaak bij het uitluisteren en analyseren van de OVC-gesprekken zorgvuldig te werk is gegaan. Zo hebben steeds twee of meer politieagenten de (meest) relevante OVC-gesprekken uitgeluisterd en geanalyseerd en is van hun werkwijze en hun aanpak duidelijk verslag gedaan in het dossier.
Met dit in het achterhoofd overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft tijdens een aantal OVC-gesprekken over een periode van bijna vier maanden op verschillende momenten zeer belastende uitlatingen gedaan, die in verband kunnen worden gebracht met de verdwijning van [het slachtoffer] . Uit de inhoud van deze OVC-gesprekken leidt de rechtbank de directe betrokkenheid van de verdachte bij de gewelddadige levensberoving van [het slachtoffer] af. De verdachte heeft tijdens de OVC-gesprekken onder andere gezegd: “Kheb dr gewoon vermoord”, “haar die avond doodgemaakt”, “zo door het hart”, “dood, klaar”. Deze uitlatingen zijn naar het oordeel van de rechtbank slechts voor één uitleg vatbaar. Op grond van de inhoud van deze uitlatingen en de onderlinge samenhang daartussen kunnen de uitlatingen van de verdachte over niets anders gaan dan over de dood van [het slachtoffer] . De verdachte heeft in deze en andere voor het bewijs gebruikte OVC-gesprekken bijna onverbloemd gesproken over de gewelddadige levensberoving van [het slachtoffer] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam. De omstandigheid dat delen van de belastende OVC-gesprekken niet verstaanbaar zijn en dat mede hierdoor de context van de uitlatingen soms ontbreekt, maakt de conclusie van de rechtbank niet anders. Het had naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek op de weg van de verdachte gelegen om nadere context te geven aan de gesprekken en de door hem gedane uitlatingen en (zo nodig) de interpretatie daarvan gemotiveerd te betwisten. Dat heeft hij echter niet gedaan.
Bij de confrontatie met de belastende uitlatingen tijdens de politieverhoren heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht of laten weten zich de uitlatingen niet te kunnen herinneren. Pas op de zitting heeft de verdachte verklaard dat de uitlatingen grootspraak zijn en dat hij deze onder invloed van cocaïne heeft gedaan. Daarmee beoogt de verdachte aan te geven (zo begrijpt de rechtbank) dat de uitlatingen onbetrouwbaar zijn en niet op waarheid berusten. De rechtbank verwerpt dat verweer. In de eerste plaats is het zeer onwaarschijnlijk dat de verdachte, die werkzaam was als vrachtwagenchauffeur en ook op werkdagen is afgeluisterd, tijdens die gehele periode van vier maanden steeds onder invloed was van cocaïne op de verschillende momenten gedurende de dag en nacht waarop de OVC-gesprekken zijn opgenomen. Het dossier bevat voor dermate zwaar cocaïnegebruik ook geen aanwijzing. Gelet op de (verstaanbare) context van de uitlatingen van de verdachte, de inhoud en toon van de gesprekken en de reactie van de andere gespreksdeelnemer op de uitlatingen van de verdachte, is de rechtbank bovendien van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte over de dood van [het slachtoffer] niet als grootspraak te bestempelen zijn. Dat grootspraak ongeloofwaardig is, blijkt ook uit het feit dat de verdachte alleen in zijn auto zat op het moment dat hij zei: “Kheb dr gewoon vermoord.”
Wat is de conclusie ten aanzien van de OVC-gesprekken en de betrokkenheid van de verdachte?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen aannemelijke alternatieve interpretatie van de OVC-gesprekken en de door hem gedane uitlatingen heeft aangedragen. De uitlatingen van de verdachte schreeuwen om tekst en uitleg, maar hij heeft hierover geen openheid van zaken gegeven en ook geen context gegeven om de uitlatingen anders uit te leggen dan de rechtbank hiervoor heeft gedaan. Om die reden kent de rechtbank een zeer grote bewijswaarde toe aan de OVC-gesprekken en de tijdens die gesprekken gedane belastende uitlatingen van de verdachte.
Op grond van de in de vorige paragraaf besproken elementen, in onderling verband en samenhang bezien met de andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [het slachtoffer] op enig moment in de periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 met geweld van het leven heeft beroofd.
De rechtbank wordt daarbij in haar overtuiging gesterkt door een aantal opvallende gedragingen van de verdachte. Deze gedragingen roepen eveneens vragen op, maar ook hierover heeft de verdachte geen tekst en uitleg gegeven. De rechtbank wijst in dit verband op de volgende bevindingen.
Na de verdwijning van [het slachtoffer] zijn de verdachte en zijn vader pas op 27 februari 2018 naar de politie in Hoorn gegaan. Daar heeft de verdachte gemeld dat [het slachtoffer] niet was teruggekomen van een vakantie, dat zij voor vertrek persoonlijke eigendommen had meegenomen en dat daarom de wens bestond om [het slachtoffer] te laten uitschrijven van hun adres. De verdachte heeft zich tegenover de politie noch die dag, noch op een latere datum bezorgd getoond over het welzijn van [het slachtoffer] . Dat is zeer opvallend, omdat de verdachte en [het slachtoffer] een relatie hadden, zij volgens de verdachte geen problemen hadden, [het slachtoffer] zwanger was van hun kind en de verdachte naar eigen zeggen de relatie met [het slachtoffer] graag had willen voortzetten om hun kindje samen op te voeden. Desondanks heeft de verdachte op geen enkel moment aangedrongen op een onderzoek naar de verdwijning van [het slachtoffer] .
Ook daarna, toen de politie eenmaal een onderzoek naar de verdwijning van [het slachtoffer] was gestart, heeft de verdachte op geen enkele wijze constructieve betrokkenheid bij of interesse getoond in het onderzoek en de zoekacties, terwijl dit bij de vermissing van een dierbare wel te verwachten was geweest.
Wat in dit verband ook opvalt, is dat de verdachte [het slachtoffer] na haar verdwijning slechts één WhatsApp-bericht heeft verstuurd, en bovendien pas op 23 februari 2018. De omstandigheid dat de verdachte slechts één bericht heeft verstuurd, is opmerkelijk vanwege de relatie tussen [het slachtoffer] en de verdachte en ook omdat zij in de periode voorafgaand aan haar verdwijning zeer veelvuldig, vaak meerdere keren per dag, WhatsApp-contact hadden. Bovendien is de inhoud van het WhatsApp-bericht opvallend, namelijk “waar ben je?”, omdat de verdachte zelf heeft verklaard dat [het slachtoffer] op dat moment op vakantie zou zijn.
De verdachte heeft ten slotte informatie achtergehouden en wisselende en aantoonbaar onjuiste verklaringen afgelegd over de verdwijning van [het slachtoffer] en wanneer hij haar voor het laatst zou hebben gezien. Ook heeft hij getuigen proberen te beïnvloeden met betrekking tot wat zij aan de politie zouden kunnen verklaren over de verdwijning van [het slachtoffer] en over haar mogelijke verblijfplaats. In plaats van direct alarm te slaan over haar vermissing, heeft de verdachte bij zowel de politie als de getuigen een rookgordijn opgeworpen over waar [het slachtoffer] zou zijn. Dat heeft hij gedaan door te vertellen dat zij op vakantie was, mogelijk was geëmigreerd ofwel op kamers was gegaan in een andere stad. Niets daarvan is op enige wijze verifieerbaar gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze gedragingen geen andere redelijke verklaring mogelijk is dan dat de verdachte de dood van [het slachtoffer] en zijn betrokkenheid daarbij heeft willen verhullen en het onderzoek naar haar verdwijning heeft willen tegenwerken en bemoeilijken.
3.3.4Welke strafbare feiten levert dit op?
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is welke strafbare feiten de gedragingen van de verdachte opleveren, namelijk of hij zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van moord of doodslag en aan het wegmaken van een lichaam. Bij de beantwoording van die eerste vraag, of van moord of doodslag sprake is, is van belang waarop het opzet van de verdachte was gericht en of hij vooraf een plan heeft gehad om [het slachtoffer] van het leven te beroven.
Opzet op de dood
In de vorige paragrafen heeft de rechtbank uiteengezet dat zij buiten redelijke twijfel bewezen acht dat [het slachtoffer] niet langer in leven is en dat de verdachte haar van het leven heeft beroofd. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte vervolgens het lichaam van [het slachtoffer] heeft verborgen en/of weggemaakt om sporen van die levensberoving uit te wissen en te verhullen en het onderzoek naar haar verdwijning te bemoeilijken. De rechtbank heeft in de vorige paragrafen ook uiteengezet dat en waarom zij bewezen acht dat de verdachte daarvoor (als enige) verantwoordelijk is geweest.
De politie heeft niet kunnen ontdekken wat er in die periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 exact heeft plaatsvonden tussen de verdachte en [het slachtoffer] . Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de uitlatingen van de verdachte tijdens de OVC-gesprekken, staat buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte geweld heeft gepleegd tegen het lichaam van [het slachtoffer] om haar van het leven te beroven. Hoewel niet concreet vaststaat welk geweld is gepleegd, kan het niet anders dan dat het gepleegde geweld in ieder geval zodanig is geweest, dat het geschikt was om de dood te doen intreden en dat dat geweld naar de uiterlijke verschijningsvorm ook was gericht op dat gevolg. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet moet hebben gehad op de dood van [het slachtoffer] .
Vrijspraak van voorbedachten rade en medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte bij het doden van [het slachtoffer] ook heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat te weinig aanknopingspunten voor die conclusie. Dit leidt ertoe dat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging, namelijk het plegen van moord, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat de verdachte de levensberoving van [het slachtoffer] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. Ook voor die conclusie bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en aanknopingspunten. De verdachte zal daarom ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Conclusie
Dit alles mondt uit in de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte [het slachtoffer] in de periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 opzettelijk van het leven heeft beroofd door zodanig geweld op haar lichaam uit te oefenen, dat zij als gevolg van dat geweld is overleden. De rechtbank acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte na die doodslag het lichaam van [het slachtoffer] heeft verborgen en/of weggemaakt met het oogmerk om dat misdrijf en de oorzaak van het overlijden van [het slachtoffer] te verhullen.