ECLI:NL:RBNHO:2022:5794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
15-283937-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte in moordzaak jonge vrouw; medeverdachte veroordeeld tot gevangenisstraf

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen Dwarka B., die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord of doodslag op een jonge vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de gewelddadige levensberoving. De rechtbank concludeert dat het slachtoffer, na het uitsluiten van alternatieve overlijdensscenario's, door opzettelijk gewelddadig handelen van een ander van het leven is beroofd. Echter, de verdachte kan niet als medepleger worden aangemerkt, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het misdrijf. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de tenlastelegging. In dezelfde zaak is de medeverdachte, de zoon van de verdachte, veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. De benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de vorderingen betrekking hebben op het niet bewezen verklaarde tenlastegelegde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, na openbare terechtzittingen op 30 mei, 7 juni en 21 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-283937-20
Uitspraakdatum: 5 juli 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022, 7 juni 2022 en 21 juni 2022 in de zaak tegen:
Dwarka B.,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] in Hoorn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. S.M. de Vries en mr. M. van Turennout, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [vader van [het slachtoffer] ] en [moeder van [het slachtoffer] ] en het door hen uitgeoefende spreekrecht, alsmede van wat hun advocaat, mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
in of omstreeks de periode van 17 februari 2018 tot en met 27 februari 2018 te Hoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [het slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [het slachtoffer] uitgeoefend/toegepast, dat die [het slachtoffer] aan dat geweld is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde. Daartoe hebben zij het volgende naar voren gebracht.
In de periode van zondagavond 18 februari op maandagochtend 19 februari 2018 is [het slachtoffer] (hierna: [het slachtoffer] ) plotseling verdwenen. Uit het onderzoek is niet gebleken wat er in die periode exact met [het slachtoffer] is gebeurd. Wel kunnen alternatieve scenario’s van een vrijwillig vertrek, natuurlijk overlijden of onnatuurlijk overlijden door een ongeval of zelfmoord op basis van het onderzoek worden uitgesloten. Met het uitsluiten van deze alternatieve scenario’s kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [het slachtoffer] niet meer in leven is en dat zij door het opzettelijk gewelddadig handelen van een ander om het leven moet zijn gekomen, waarna haar lichaam is weggemaakt. De officieren van justitie achten op grond van het onderzoek niet bewezen dat de verdachte als medepleger bij deze gewelddadige levensberoving van [het slachtoffer] was betrokken. Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen dat de verdachte achteraf op de hoogte was van de verdwijning van [het slachtoffer] en dat hij de reden daarvoor en de oorzaak daarvan verborgen heeft gehouden, maar het bewijs ontbreekt dat hij daar vooraf wetenschap van heeft gehad en daaraan enige wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarom dient vrijspraak te volgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het dossier bevat geen enkel bewijs voor de conclusie dat de verdachte als (mede)pleger bij de moord of doodslag op [het slachtoffer] was betrokken, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt verweten dat hij in een periode van een aantal dagen in februari 2018 als medepleger betrokken is geweest bij de moord dan wel doodslag op [het slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank is dit verwijt niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft in het vonnis van heden in de zaak tegen de medeverdachte (de zoon van de verdachte) vastgesteld dat op grond van het dossier buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [het slachtoffer] niet langer in leven is en dat zij – met het uitsluiten van alternatieve overlijdensscenario’s – door opzettelijk gewelddadig handelen van een ander van het leven is beroofd. Daarna is het lichaam van [het slachtoffer] verborgen en/of weggemaakt om sporen van die levensberoving uit te wissen en te verhullen en om het opsporingsonderzoek naar haar verdwijning te bemoeilijken. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de conclusie dat de verdachte als medepleger bij deze gewelddadige levensberoving was betrokken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering van dat misdrijf en dat verdachte daaraan als medepleger heeft deelgenomen. Ook is niet gebleken dat de verdachte op een andere manier een significante of wezenlijke bijdrage aan dat misdrijf heeft geleverd, in de vorm van gedragingen voor, tijdens en/of na dat misdrijf, op basis waarvan hij als medepleger zou kunnen worden aangemerkt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde.

4.Vorderingen benadeelde partijen

De benadeelde partijen [de vader van [het slachtoffer] ] en [de moeder van [het slachtoffer] ], de ouders van [het slachtoffer] , hebben ieder tegen de verdachte een vordering tot betaling van schadevergoeding ingediend, namelijk een vordering van € 99,66 ([vader]) respectievelijk € 1.400,28 ([moeder]), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële schade die de benadeelde partijen als gevolg van het tenlastegelegde stellen te hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen, omdat die vorderingen betrekking hebben op het tenlastegelegde dat in de zaak tegen de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in deze zaak niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [de vader van [het slachtoffer] ] en [de moeder van [het slachtoffer] ] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.