ECLI:NL:RBNHO:2022:5781

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
21/1628
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot gebruikelijk loon

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een algemeen directeur en enig aandeelhouder van een vennootschap, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen van € 66.424 had vastgesteld. Na bezwaar van eiser werd dit bedrag verlaagd naar € 42.424, maar eiser ging in beroep tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 25 mei 2022 werd duidelijk dat eiser werkzaamheden had verricht voor een andere vennootschap, [naam 6] B.V., en dat de gebruikelijkloonregeling van toepassing was. Eiser betwistte de hoogte van het gebruikelijk loon, dat door de inspecteur was vastgesteld op € 44.000, en stelde dat dit bedrag te hoog was. De rechtbank oordeelde dat eiser inderdaad werkzaamheden had verricht voor [naam 6] B.V. en dat de gebruikelijkloonregeling correct was toegepast. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder

Procesverloop

Met dagtekening 21 december 2019 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.424.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar deels gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.424.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] , is sinds 1997 woonachtig in Nederland en is gehuwd met [naam 2] .
2. Eiser is algemeen directeur en enig aandeelhouder van [naam 3] B.V., gevestigd aan de [locatie 1] te [woonplaats] . De B.V. is opgericht op 22 juli 2011 en de activiteiten bestaan uit het geven van adviezen op het gebied van management en organisaties ten dienste van bedrijven en instellingen en personen en beheeractiviteiten.
3. [naam 3] B.V is, samen met [naam 4] B.V. en [naam 5] B.V., elk voor 1/3 deel, aandeelhouder in de op [datum] opgerichte [naam 6] B.V. [naam 6] is gevestigd aan de [locatie 2] te [plaats] . De activiteiten van [naam 6] B.V. bestaan uit het uitoefenen van een schoonmaakbedrijf en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. [naam 7] is directeur van [naam 6] B.V.
4. In de periode 22 juli 2011 tot 23 december 2014 zijn eiser, [naam 7] en [naam 8] middellijk, ieder voor 1/3 deel, aandeelhouder geweest in de vennootschap [naam 9] B.V. De activiteiten van de vennootschap bestaan uit het verlenen van bedrijfsdiensten ten behoeve van bedrijven, beheeractiviteiten en het ter beschikking stellen van personeel aan derden.
5. Onder de naam [naam 10] drijven eiser en [naam 7] een vennootschap onder firma, gevestigd aan de [locatie 3] te [plaats] . De activiteiten bestaan onder andere uit de interieurreiniging van gebouwen.
6. Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv 2014 een bedrag van € 31.015 aan winst uit onderneming en een negatief saldo inkomsten en aftrekposten inzake de eigen woning van € 8.591 aangegeven.
7. Verweerder heeft op 24 juni 2016 de aanslag ib/pvv 2014 vastgesteld conform de door eiser ingediende aangifte.
8. Op 18 oktober 2019 heeft verweerder zijn boekenonderzoek bij [naam 6] B.V. afgerond. Het doel van dit onderzoek was de aanvaardbaarheid van onder andere de aangiften loonheffingen over de tijdvakken in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Uit het boekenonderzoek is gebleken dat eiser een middellijk belang heeft in [naam 6] B.V. en dat hij werkzaamheden voor [naam 6] B.V. heeft verricht. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder op 21 december 2019 een navorderingsaanslag ib/pvv 2014 opgelegd en een gebruikelijk loon van € 44.000 bijgeteld. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 66.424.
9. De gemachtigde van eiser heeft op 23 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2014.
10. Op 16 april 2020 is tussen verweerder en de gemachtigde van eiser een voorlopige afspraak gemaakt voor een hoorgesprek. Op 6 mei 2020 heeft verweerder de gemaakte hoorafspraak geannuleerd in verband met de verlenging van de maatregelen inzake de bestrijding van het COVID-19 virus. Verweerder heeft gemachtigde voorts verzocht notulen van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) te overleggen.
11. De gemachtigde van eiser heeft op 11 november 2020 in een reactie op voorgesteld om het gebruikelijk loon van eiser vast te stellen op € 1.500.
12. Op vrijdag 11 december 2020 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden via Webex. Hiervan is een hoorverslag opgesteld.
13. In de uitspraak op bezwaar van 9 februari 2021 is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiser en is het gebruikelijk loon verlaagd naar € 20.000.
Geschil
14. In geschil is of eiser werkzaamheden heeft verricht voor [naam 6] B.V en of het gebruikelijk loon op de juiste hoogte is vastgesteld.
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen werkzaamheden voor [naam 6] B.V. heeft verricht. Indien hij wel werkzaamheden voor [naam 6] B.V. heeft verricht, dient de beloning – het gebruikelijk loon – te worden vastgesteld op maximaal € 1.500.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser werkzaamheden voor [naam 6] B.V. heeft verricht en dat de beloning – het gebruikelijk loon – dient te worden vastgesteld op ten minste € 44.000. Volgens verweerder is het vastgestelde gebruikelijk loon van € 20.000 eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
17. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Gebruikelijk loon regeling
18. Ingevolge artikel 3.81 Wet IB 2001 wordt onder loon verstaan loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964.
19. In artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is - voor zover hier van belang - bepaald dat ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld wordt op € 44.000. Indien aannemelijk is dat ter zake van de meest vergelijkbare dienstbetrekking waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economisch verkeer een lager loon dan € 44.000 gebruikelijk is, wordt ingevolge diezelfde bepaling het loon gesteld op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De bewijslast rust hiervoor op eiser.
20. Artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, eerste luidt, voor zover hier van belang:
“1. Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat (…).”
21. In artikel 4, aanhef en onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 in samenhang met artikel 2h van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 is bepaald dat als (fictieve) dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft.
22. Niet in geschil is dat eiser een (middellijk) belang heeft in [naam 6] B.V. Uit de door verweerder overgelegde gespreksverslagen (bijlage 26 bij het verweerschrift) blijkt dat eiser zorg draagt voor de inroostering van de werknemers en de betaling van de gewerkte uren. Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag dat sprake is van een nauwe samenwerking tussen de gelieerde vennootschappen, dat er over en weer werkzaamheden werden verricht en dat er geen verschil was tussen de ondernemingen waar de broers voor werkten. Eiser stelt dat ten onrechte in het gespreksverslag van het boekenonderzoek is vermeld dat hij samen met de medeaandeelhouders werkzaamheden heeft verricht voor [naam 6] B.V. Volgens eiser berust dit op een misverstand welke is te wijten aan het feit dat het boekenonderzoek is gestart voor diverse vennootschappen en het inleidingsgesprek gezamenlijk is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
23. Gelet op de verklaring van eiser over de nauwe samenwerking tussen de gelieerde vennootschappen en de werkzaamheden van eiser, is de rechtbank van oordeel dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor [naam 6] B.V. Het had op de weg van (de gemachtigde van) eiser gelegen om indien hij meende dat de passage met betrekking tot de werkzaamheden voor [naam 6] B.V. uit het rapport onjuist was, dit aan verweerder te laten weten. In het rapport wordt eiser een termijn van twee weken gegeven om eventuele onjuistheden door te geven aan verweerder. Dat dit misverstand voorts is te wijten aan de taalbarrière van eiser, doet aan het voorgaande niet af nu eiser wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde die bij de gesprekken met verweerder aanwezig is geweest.
24. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor [naam 6] B.V. en dat ter zake daarvan terecht de gebruikelijkloonregeling is toegepast.
Hoogte gebruikelijk loon
25. Met betrekking tot de subsidiaire beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt. Het verrichten van werkzaamheden door eiser voor [naam 6] B.V. brengt met zich mee dat het van [naam 6] B.V. in 2014 genoten loon ten minste op € 44.000 gesteld wordt, tenzij eiser aannemelijk maakt dat dit bedrag te hoog is. Verweerder heeft de inkomenscorrectie echter al beperkt tot een bedrag van € 20.000, zodat de rechtbank zal toetsen of dit bedrag niet te hoog is voor de in het kalenderjaar 2014 door eiser voor [naam 6] B.V. verrichte werkzaamheden.
26. Eiser heeft aangevoerd dat het gebruikelijk loon verminderd dient te worden naar € 1.500 en heeft daarbij rekening gehouden met de aard en omvang van de activiteiten. Volgens eiser heeft hij geen bestuurstaken verricht en hebben de broers ieder hun eigen specialiteit, maar wordt [naam 6] B.V. door hen gelijkelijk gerund. Volgens eiser heeft hij voor maximaal 10 uren per maand werkzaamheden verricht en is een uurloon van € 12,50 passend. Volgens eiser is dit loon hoger dan het bruto uurloon van de meest verdienende werknemer bij deze vennootschap over dit jaar (ad € 12,38 per uur).
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn stelling dat de meest verdienende werknemer een bruto uurloon van € 12,38 ontvangt niet aannemelijk gemaakt. Eiser is middellijk aanmerkelijk-belanghouder en mede-beleidsbepaler. Hij heeft werkzaamheden verricht en hier dient een adequate beloning tegenover te staan. Het betoog van eiser dat het commercieel niet verantwoord was om de vennootschap te belasten met het door verweerder voorgestelde gebruikelijk loon, volgt de rechtbank niet. Het feit dat de B.V. een bescheiden verlies draait, doet aan het toekennen van een arbeidsbeloning niet af, nu het gaat om een beloning die eiser toekent als werknemer voor de door hem verrichte werkzaamheden. Gelet op de hoogte van de omzet, de hoogte van de personeelskosten en het aantal personeelsleden, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de continuïteit van de onderneming in gevaar zou zijn gekomen indien het gebruikelijk loon zou zijn voldaan aan eiser. De rechtbank ziet geen enkele reden voor matiging van het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon.
28. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

29. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, in aanwezigheid van
mr. E. Turunç, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.