ECLI:NL:RBNHO:2022:5747

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
9364970 \ CV EXPL 21-5121
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie bij instapweigering door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc. wegens instapweigering op een vlucht van Amsterdam naar New York via Toronto op 25 juli 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder, Delta Air Lines, betwistte de vordering en stelde dat er geen bevestigde boeking was voor de vlucht in kwestie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers niet konden aantonen dat er een geldige reservering was gemaakt door Air Canada, die hen zou hebben vervoerd. De kantonrechter verklaarde de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering als wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarige kind en wees de vordering af. Tevens werden de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9364970 \ CV EXPL 21-5121
Uitspraakdatum: 29 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2], beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor hun minderjarige kind
[minderjarige]
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Delta Air Lines Inc.
gevestigd te Wilmington (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 23 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan zij door Air Canada zouden worden vervoerd van Amsterdam-Schiphol Airport via Toronto (Canada) naar New York (Verenigde Staten van Amerika) op 25 juli 2019.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met een instapweigering.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 althans € 514,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. - een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de instapweigering (en de daarop volgende vertraging) gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de passagiers niet over een bevestigde boeking beschikten voor vlucht DL49 van 26 juli 2019 en dat derhalve ook geen sprake is van een instapweigering. Air Canada heeft weliswaar aan de vervoerder gevraagd of zij nog plaats beschikbaar had op vlucht DL49 voor de passagiers, maar de reservering is nooit door Air Canada gemaakt. De passagiers zouden dan ook niet met deze vlucht worden vervoerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Voor het optreden van een ouder als wettelijk vertegenwoordiger van zijn of haar minderjarige kind als eisende partij in een procedure, zoals hier het geval is, is op grond van artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een (voorafgaande) machtiging van de kantonrechter vereist. Bij dagvaarding hebben de passagiers weliswaar aangetoond dat de machtiging is aangevraagd, maar anders dan de passagiers stellen is de machtiging niet bij conclusie van repliek overgelegd. Daarom zullen de wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige voor zover zij in deze procedure hun minderjarige kind vertegenwoordigen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
5.3.
De passagiers stellen dat zij door Air Canada zijn omgeboekt naar een vlucht van de vervoerder en dat de vervoerder de passagiers vervolgens de instap heeft geweigerd. Ter onderbouwing van hun stelling hebben de passagiers een ‘Itinerary / Receipt’ van Air Canada overgelegd waarin onder meer is opgenomen “Your booking is confirmed. Thank you for choosing Air Canada’. Ten aanzien van de ‘Flight Itinerary’ is vlucht DL49 opgenomen met status ‘confirmed’ en bij de ‘Passenger Information’ staan alleen het minderjarige kind en passagier sub 4 genoemd.
5.4.
De vervoerder heeft betwist dat de passagiers over een bevestigde boeking beschikten voor vlucht DL49 en heeft daartoe de PNR gegevens uit het systeem van de vervoerder overgelegd. Volgens de vervoerder volgt uit de opgenomen code DK dat door Air Canada navraag is gedaan naar de beschikbaarheid, maar dat de reservering niet is voltooid. Air Canada heeft wel een reservering gemaakt bij de vervoerder voor vlucht DL9278 (met een geplande vertrektijd later op de dag). Die vlucht werd feitelijk uitgevoerd door KLM onder vluchtnummer KL645, aldus de vervoerder.
5.5.
De vervoerder heeft hiermee gemotiveerd weersproken dat de passagiers beschikten over een bevestigde boeking voor vlucht DL49 van de vervoerder. Weliswaar hebben de passagiers een boeking overgelegd waaruit volgt dat Air Canada de ‘booking’ heeft bevestigd voor het minderjarige kind en passagiers sub 4. Ten aanzien van passagiers sub 1 tot en met sub 3 is geen ‘booking’ overgelegd. Niet althans onvoldoende weersproken is dat Air Canada de reservering niet bij de vervoerder heeft bevestigd, zodat vanuit de vervoerder geen sprake kan zijn van een boekingsbevestiging. Dat het voor de passagiers een raadsel is hoe het kan dat, Air Canada geen reservering zou hebben gemaakt bij de vervoerder, maar vervolgens wel een bevestiging kan afgeven met de status ‘confirmed’ is dan ook een vraag die door Air Canada beantwoord zou moeten worden. Voorts heeft de vervoerder gemotiveerd betwist dat de passagiers zich tijdig bij de incheckbalie hebben gemeld, zodat ook om deze reden geen sprake kan zijn van een instapweigering.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgt. Voor zover de passagiers stellen dat de proceskosten voor rekening moeten komen van de vervoerder, omdat de vervoerder de procedure nodeloos heeft aangewend, volgt de kantonrechter deze stelling niet. Immers zijn het de passagiers geweest die de procedure zijn opgestart tegen de vervoerder, zonder eerst om een nadere toelichting te verzoeken.
5.7.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagiers sub 1 en passagier sub 2 niet-ontvankelijk in hun vordering als wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kind;
6.2.
wijst de vordering af;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 436,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt,
te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter