ECLI:NL:RBNHO:2022:5745

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
9175667 \ CV FORM 21-2785
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de vervoerder Société Air France, compensatie geëist voor een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Mauritius op 25 april 2019. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming, nadat zij hun aansluitende vlucht hadden gemist. De vervoerder weigerde echter om compensatie te betalen, met als argument dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een extra veiligheidscheck van de bagage.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had enkel vluchtschema's overgelegd, maar niet onderbouwd waarom de vertragingen waren opgetreden en hoe lang de veiligheidscheck had geduurd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers toegewezen. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 2.070,00, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht, en de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die gemeenschappelijke regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9175667 \ CV FORM 21-2785
Uitspraakdatum: 29 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te Amstelveen
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: Aviclaim
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Société Air France,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 23 april 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 11 februari 2022.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Charles de Gaulle Airport (Parijs) naar Mauritius op 25 april 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, € 270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van (3 x € 600,00= ) € 1.800,00. De passagiers hebben de gepretendeerde vordering van hun minderjarige kind aan zichzelf overgedragen. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Uit punt 14 van de considerans van de Verordening volgt dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in gevallen van beveiligingsproblemen of onverwachte vliegveiligheidsproblemen.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.4.
De vervoerder heeft daartoe aangevoerd dat de voorafgaande vlucht met een vertraging van 51 minuten is aangevangen, omdat een extra check moest worden uitgevoerd aan de bagage (vertragingscode 85, hetgeen staat voor ‘mandatory security’). Het toestel is vervolgens met een vertraging van 47 minuten te Schiphol gearriveerd en kreeg niet direct toestemming van de luchtverkeersleiding om te vertrekken. Hierdoor is een nadere vertraging van 13 minuten ontstaan. De vlucht is vervolgens met een vertraging van 60 minuten aangevangen en met een vertraging van 57 minuten te Parijs aangekomen. De passagiers hebben dan ook als gevolg van buitengewone omstandigheden de aansluitende vlucht gemist, aldus de vervoerder.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden op de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. Uitgangspunt is dat de luchtvaartmaatschappij de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden dient aan te tonen. Het is aan de luchtvaartmaatschappij om voldoende gegevens en onderbouwing te verstrekken opdat de kantonrechter een oordeel kan vormen. De vervoerder heeft enkel de vluchtschema’s van de vluchten overgelegd. Hieruit kan weliswaar worden afgeleid dat de voorafgaande vlucht met een vertraging van 51 minuten is uitgevoerd vanwege vertragingscode 85, maar de vervoerder heeft niet onderbouwd, zoals de passagiers ook stellen wanneer de bagage check plaatsvond, hoelang deze duurde en waarom de bagagecheck diende plaats te vinden (en door wie). Uit het vluchtschema van de vlucht volgt dat de volledige vertraging (60 minuten) is ontstaan vanwege vertragingscode 82, hetgeen niet strookt met het verweer van de vervoerder. De vervoerder heeft verder ook niet onderbouwd, met slotberichten, dat het toestel niet van de luchtverkeersleiding mocht vertrekken. Derhalve faalt het verweer. De kantonrechter komt daardoor niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken dan wel te voorkomen.
4.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben wettelijke rente gevorderd vanaf de datum van de vlucht. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 25 april 2019, zijnde de datum van de vlucht.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.070,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 25 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan griffierecht en € 187,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open