ECLI:NL:RBNHO:2022:5735

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
9651741
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en toerekening van betalingen in huurzaak

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting Den Helder en een gedaagde. De zaak betreft een huurachterstand waarbij de Woningstichting vorderde dat de gedaagde € 271,01 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij de huur volledig had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet altijd duidelijk had aangegeven voor welke maand haar betalingen waren bedoeld, waardoor de Woningstichting de betalingen correct heeft toegerekend aan openstaande vorderingen. De kantonrechter concludeerde dat de huur voor november 2020 niet volledig was betaald en dat de gedaagde ook buitengerechtelijke kosten en proceskosten moest vergoeden. De kantonrechter wees de vordering van de Woningstichting gedeeltelijk toe, waarbij de gedaagde nog € 89,85 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 januari 2022. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd, omdat zij hoofdzakelijk ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9651741 \ CV EXPL 22-466 (WT)
Uitspraakdatum: 18 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting Woningstichting Den Helder
gevestigd te Den Helder
eiseres
verder te noemen: de Woningstichting
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Vermeer Schutte & Musen B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
De zaak gaat om de vraag of [gedaagde] de huur van haar woning volledig heeft betaald. De kantonrechter is van oordeel dat zij dit niet heeft gedaan. Omdat [gedaagde] bij haar betalingen niet altijd heeft aangewezen voor welke maand haar betaling is bedoeld, heeft de Woningstichting deze (deel)betalingen toegerekend aan de nog openstaande vorderingen en eerst in mindering gebracht op de kosten en de vervallen rente. Dit leidt tot de conclusie dat de huur van november 2020 niet volledig is betaald. [gedaagde] moet mede gelet op haar betaalgedrag de (verminderde) buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de Woningstichting vergoeden.

1.Het procesverloop

1.1.
De Woningstichting heeft bij dagvaarding van 21 januari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. Bij brief van 25 januari 2022 heeft de Woningstichting haar vordering verminderd met een bedrag van € 620,00. [gedaagde] heeft vervolgens mondeling geantwoord.
1.2.
De Woningstichting heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Beide partijen hebben producties overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De Woningstichting heeft een huurovereenkomst gesloten met [gedaagde] met betrekking tot een woning in [plaats] . De huur bedraagt op dit moment € 616,88 en moet bij vooruitbetaling worden voldaan.

3.De vordering

3.1.
De Woningstichting vordert na vermindering van eis dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 271,01 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.637,62 vanaf 18 januari 2022 tot de dag van algehele betaling en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
De Woningstichting legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] ondanks herhaalde aanmaning vanaf november 2020 structureel in gebreke is met het tijdig betalen van de huur. In totaal is er een huurachterstand van € 3.637,62 geweest. De Woningstichting heeft haar incassogemachtigde ingeschakeld. Daarom is [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten (€ 553,30) verschuldigd. De door [gedaagde] betaalde bedragen moeten eerst op de kosten in mindering worden gebracht (€ 3.299,91 en € 620,00). [gedaagde] moet daarom nog € 271,01 betalen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij de volledige huur heeft betaald. Het gevorderde bedrag ziet kennelijk op kosten die de deurwaarder in rekening brengt. Zij erkent dat zij in december 2020 een verkeerd bedrag heeft overgemaakt, maar dit heeft zij in januari 2021 weer rechtgetrokken. Ook erkent zij dat zij niet altijd aanwijst op welke maand de betreffende huurbetaling betrekking heeft. De Woningstichting boekt de betaling dan op een bepaalde manier af. [gedaagde] betwist de gevorderde wettelijke rente.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] betwist niet dat zij op grond van de huurovereenkomst de huur iedere maand bij vooruitbetaling moet betalen. [gedaagde] heeft niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat zij met de Woningstichting afwijkende afspraken heeft gemaakt over het tijdstip van de huurbetaling. Dit betekent dat zij de huur (steeds) voor de eerste van de maand moet hebben betaald. Doet zij dat niet, dan is ze meteen – met het verstrijken van de eerste van de maand – in verzuim.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat uit de door de partijen overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] de huur vanaf november 2020 structureel te laat (niet voor de eerste van de maand) heeft betaald. Ook geeft [gedaagde] niet altijd aan voor welke maand de betreffende betaling bedoeld is en vinden er meerdere deelbetalingen plaats, zowel aan de Woningstichting als aan haar incassogemachtigde. De Woningstichting mag op grond van de wet [1] deze (deel)betalingen van [gedaagde] toerekenen aan de nog openstaande vorderingen, en eerst in mindering brengen op de kosten en de vervallen rente. Dit heeft de Woningstichting dan ook (terecht) gedaan. Dat deze verrekeningen mogelijk tot verwarring bij [gedaagde] hebben geleid, komt gelet op haar betaalgedrag voor haar rekening en risico.
5.3.
De Woningstichting vordert in deze procedure na vermindering van eis betaling van de (restant) huur over de maand november 2020. [gedaagde] voert aan dat zij de huur voor de maand november 2020 volledig heeft betaald, en dus geen huurachterstand meer heeft. Zij legt bij dupliek een bankafschrift over waaruit blijkt dat zij op 25 november 2020 € 616,42 aan de Woningstichting heeft overgemaakt. De Woningstichting heeft bij repliek aangegeven op welke maanden zij de betalingen van [gedaagde] heeft afgeboekt. Hieruit blijkt dat de betaling van [gedaagde] van 25 november 2020 door de Woningstichting is afgeboekt op de maand december 2020. Dit betekent, en dit wordt door [gedaagde] bij dupliek ook niet betwist, dat de huur voor de maand november 2020 niet volledig is betaald.
5.4.
De Woningstichting vordert een bedrag van € 553,30 aan buitengerechtelijke kosten, inclusief btw. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten heeft betrekking op meerdere, onbetaald gebleven, maandelijkse termijnen. [gedaagde] is daarvoor op zichzelf een vergoeding wegens gemaakte buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Voor de onbetaald gebleven maandelijkse termijnen heeft de Woningstichting negen aanmaningen verzonden, waarin telkens een bedrag aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is gerekend. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Woningstichting daarmee niet volledig voldaan aan het uit artikel 6:96 lid 2 sub c BW voortvloeiende vereiste dat het redelijk moet zijn om de buitengerechtelijke kosten te maken. Immers, na het uitblijven van de (volledige) betaling na het verzenden van vier aanmaningen behoorde het voor de Woningstichting duidelijk te zijn dat [gedaagde] ook in gebreke zou blijven met de betaling van de overige termijnen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk tot het totaal van de bedragen genoemd in de eerste vier aanmaningen (€ 372,14 inclusief btw), omdat dat in dit geval redelijk is.
5.5.
Dat betekent dat [gedaagde] nog € 89,85 aan de Woningstichting moet betalen (€ 3.637,62 + € 372,14 – € 3.299,91 – € 620,00). De kantonrechter zal de vordering van de Woningstichting tot dit bedrag toewijzen.
5.6.
[gedaagde] voert verweer tegen de gevorderde wettelijke rente. De Woningstichting heeft wettelijke rente gevorderd over de oorspronkelijke hoofdsom van € 3.637,62 vanaf 18 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening. De wettelijke rente is echter slechts verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is, dus steeds tot de dag van de verschillende (deel)betalingen. De Woningstichting heeft nagelaten te specificeren over welke (restant) hoofdsom en per welke datum de rente steeds verschuldigd is. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen over de restant hoofdsom van € 89,85. De kantonrechter leidt uit de stukken af dat de betaling van € 620,00 op 21 januari 2022, dus op de dag van de dagvaarding, is gedaan. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf die dag, zoals hieronder nader vermeld.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij hoofdzakelijk ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de Woningstichting van € 89,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 januari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling.
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de Woningstichting tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 129,34
griffierecht € 128,00
salaris gemachtigde € 74,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:43 en 6:44 van het Burgerlijk Wetboek