ECLI:NL:RBNHO:2022:5682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
9275839 \ CV EXPL 21-3987
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie voor vertraagde vlucht en de beoordeling van de substantiëringsplicht

In deze zaak heeft AirHelp GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Turk Havayollari A.O., vertegenwoordigd door mr. H. Bulut-Yazir, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagiers, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam naar Istanbul en verder naar Bakoe op 20 juni 2019. Door een vertraging van de vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist, wat aanleiding gaf tot de vordering van AirHelp voor een schadevergoeding van €1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de conclusie van antwoord van de vervoerder tijdig is ingediend. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat AirHelp niet aan zijn substantiëringsplicht had voldaan door geen e-ticket of ticketnummer te overleggen. De kantonrechter oordeelde echter dat de boekingsbevestiging die bij de dagvaarding was gevoegd, voldoende bewijs bood van de boeking en dat de passagiers niet verplicht waren om een ticketnummer te overleggen. De kantonrechter verwierp het verweer van de vervoerder dat de passagiers niet met de vlucht waren meegevlogen, omdat er geen bewijs was dat dit het geval was.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AirHelp toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van €1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9275839 \ CV EXPL 21-3987
Uitspraakdatum: 22 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp GmbH
gevestigd te Berlijn
eiser
hierna te noemen AirHelp
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Turk Havayollari A.O.
gevestigd te Ankara (Turkije)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 2 juni 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft AirHelp niet meer gereageerd op de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Airport naar Istanbul Havalimani Airport (Turkije) met vlucht TK1958 (hierna: de vlucht) en aansluitend naar Heydar Aliyev International Airport (Bakoe, Azerbeidzjan) op 20 juni 2019.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht overgedragen aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met een vermeende vertraging van de passagiers op de eindbestemming.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- €1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van betaling;
- € de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
AirHelp heeft gesteld dat de conclusie van antwoord niet tijdig is ingediend, gelet op de datumstempel van de rechtbank. Daaruit blijkt volgens AirHelp dat de conclusie van antwoord op 17 september 2021 is ontvangen, terwijl dit uiterlijk op 15 september 2021 moest worden ingediend. De kantonrechter overweegt dat de conclusie van antwoord volgens de administratieve gegevens van de rechtbank tijdig (uiterlijk op 15 september 2021) door de griffie is ontvangen. Dat de conclusie van antwoord eerder is ontvangen dan 17 september 2021 (de datum van de ontvangststempel) blijkt ook uit de omstandigheid dat AirHelp bij brief van 16 september 2021 in de gelegenheid is gesteld op de conclusie van antwoord te reageren. Voor zover AirHelp heeft willen betogen dat de conclusie van antwoord niet geaccepteerd kan worden, slaagt dit betoog dus niet.
5.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat AirHelp niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan, omdat AirHelp heeft nagelaten een e-ticket dan wel ticketnummer over te leggen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht inhoudt dat de eisende partij de bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor dient weer te geven, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij AirHelp bekend was.
5.4.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat de vordering van AirHelp dient te worden afgewezen, omdat artikel 3 lid 2 van de Verordening bepaalt dat voor toepassing van de Verordening de passagiers dienen te beschikken over een bevestigde boeking. De bevestiging van de reservering door de reisagent kan volgens de vervoerder niet als een bevestigde boeking worden aangemerkt. Ook de genoemde reserveringscode is niet afkomstig van de vervoerder maar van de reisagent. Voorts is geen ticketnummer overgelegd. Er is dan ook onvoldoende aangetoond dat de passagiers daadwerkelijk de vlucht van de vervoerder hebben genomen, aldus de vervoerder.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat in het arrest van het Hof van 21 december 2021 (C46/20, C-188/20, C-196/20 en C-270/20) een ruimere definitie aan het begrip boeking is toegekend. Als een passagier beschikt over een door de touroperator afgegeven ander bewijs in de zin van artikel 2 onder g van de Verordening, dan staat dit andere bewijs ook gelijk aan een boeking. Het Hof heeft hierbij aangegeven dat uit de boeking de plaats van vertrek, de bestemming, de vertrek- en aankomsttijden en het vluchtnummer moeten blijken. De bij dagvaarding gevoegde boekingsreservering is dan ook aan te merken als een bevestigde boeking in de zin van de Verordening. Anders dan de vervoerder meent volgt uit artikel 2 sub f (en g) van de Verordening niet - en evenmin uit bovengenoemde arrest - dat de passagiers in ieder geval een ticketnummer moeten kunnen laten zien.
5.6.
De vervoerder heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat de passagiers dienen te onderbouwen dat zij daadwerkelijk de onderhavige vlucht hebben genomen door het overleggen van een e-ticket of een boardingpas en dat zij zich bij de incheckbalie hebben gemeld. De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het arrest van het Hof van 24 oktober 2019 (C‑756/18) volgt dat een vordering tot compensatie niet mag worden geweigerd louter op de grond dat de passagiers niet hebben aangetoond, aan de hand van een instapkaart, dat zij zich bij de incheckbalie hebben gemeld. Dit tenzij de luchtvaartmaatschappij heeft aangetoond dat de passagiers niet met de vertraagde vlucht zijn vervoerd. Niet gesteld noch gebleken is dat de passagiers niet zijn meegevlogen met de vlucht. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer van de vervoerder.
5.7.
Vooropgesteld kan worden dat de dagvaarding van AirHelp zeer summier is. Pas bij repliek heeft AirHelp de vordering nader toegelicht en onderbouwd. AirHelp heeft echter wel reeds in de dagvaarding gesteld dat de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist door de vertraagde uitvoering van de vlucht van Amsterdam naar Istanbul. De vervoerder is hier echter eerst in dupliek op ingegaan, waarbij hij heeft aangevoerd dat de passagiers, ondanks de vertraagde aankomst in Istanbul, toch nog de aansluitende vlucht hebben kunnen nemen. Volgens de vervoerder zijn de passagiers met de oorspronkelijk geboekte aansluitende vlucht zelfs nog iets eerder dan gepland te Bakoe gearriveerd. Door dit eerst in dupliek aan te voeren, heeft AirHelp hierop niet meer kunnen reageren. AirHelp is weliswaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op de producties die de vervoerder bij de conclusie van dupliek heeft gevoegd, maar het inhoudelijke debat is geëindigd met conclusie van dupliek. Naar het oordeel van de kantonrechter is het verweer van de vervoerder niet afhankelijk van de nadere onderbouwing van AirHelp in de conclusie van repliek. Hetzelfde geldt voor het overleggen van een ticketnummer. De boekingsbevestiging bij de dagvaarding bevat de namen van de passagiers, de plaats van vertrek, de bestemming, de vertrek- en aankomsttijden en het vluchtnummer. Het komt naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van de vervoerder dat hij op basis van deze gegevens de passagiers niet kan traceren in zijn systeem. Daarbij wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen. De vervoerder heeft voor het overige niet toegelicht waarom hij het standpunt dat de passagiers met de oorspronkelijke aansluitende vlucht zijn meegevlogen en daarmee zonder vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen, niet al in de conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen. Hiertoe is hij op grond van de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde vereiste concentratie van verweer gehouden. Nu hij dat niet heeft gedaan, is dit verweer tardief.
5.8.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als niet weersproken toewijsbaar.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 juni 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter