In deze zaak heeft AirHelp GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Turk Havayollari A.O., vertegenwoordigd door mr. H. Bulut-Yazir, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagiers, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam naar Istanbul en verder naar Bakoe op 20 juni 2019. Door een vertraging van de vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist, wat aanleiding gaf tot de vordering van AirHelp voor een schadevergoeding van €1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de conclusie van antwoord van de vervoerder tijdig is ingediend. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat AirHelp niet aan zijn substantiëringsplicht had voldaan door geen e-ticket of ticketnummer te overleggen. De kantonrechter oordeelde echter dat de boekingsbevestiging die bij de dagvaarding was gevoegd, voldoende bewijs bood van de boeking en dat de passagiers niet verplicht waren om een ticketnummer te overleggen. De kantonrechter verwierp het verweer van de vervoerder dat de passagiers niet met de vlucht waren meegevlogen, omdat er geen bewijs was dat dit het geval was.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AirHelp toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van €1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.