ECLI:NL:RBNHO:2022:5628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
C/15/327930 / KG ZA 22-231
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na vondst van grote hoeveelheid harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonzorg Nederland (WZN) en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de ontruiming van een huurwoning na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder heroïne, cocaïne en MDMA, in de woning van de gedaagde. De burgemeester van de gemeente heeft de woning gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, wat WZN de bevoegdheid gaf om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. WZN vorderde in kort geding de ontruiming van de woning, omdat de gedaagde na de sluitingstermijn van drie maanden de woning weer wilde betrekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde ernstig tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de aanwezigheid van harddrugs en dat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtsgeldig was. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van één maand voor de gedaagde om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van WZN bij ontruiming zwaarder wogen dan die van de gedaagde bij behoud van de woning, gezien de ernst van de situatie en de impact op de leefbaarheid in de omgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/327930 / KG ZA 22-231
Vonnis in kort geding van 29 juni 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. C.J.P. Schellekens te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.C. Meijer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna WZN en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kortIn de woning die [gedaagde] van WZN huurt is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen. De gevonden drugs komen voor op lijst I van de Opiumwet. Als in een woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt die op lijst I staan, is de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen. De burgemeester van [gemeente] heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt, en besloten de woning voor drie maanden te sluiten. Als gevolg van dit besluit heeft WZN de bevoegdheid gekregen de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk te ontbinden. WZN heeft de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ook ingeroepen, maar [gedaagde] wil na de sluitingsduur van drie maanden de woning gewoon weer betrekken. WZN stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] geen recht meer heeft op de woning, omdat zij de huurovereenkomst heeft ontbonden. Om [gedaagde] uit de woning te krijgen, vordert WZN in dit kort geding [gedaagde] te veroordelen de woning te ontruimen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt met ingang 2 februari 2021 van WZN de zelfstandige woonruimte [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De woning maakt deel uit van een kleinschalig seniorencomplex, bestemd voor huurders vanaf 55 jaar.
2.2.
Op 12 januari 2022 heeft de politie bij een doorzoeking van de woning 1692,59 gram heroïne, 13,69 gram cocaïne en 101,73 gram MDMA aangetroffen. Bij de doorzoeking zijn ook voorwerpen gevonden waarmee drugs kunnen worden bewerkt voor de handel, en een contant geldbedrag van € 15.000,00.
2.3.
De burgemeester van [gemeente] heeft WZN op 24 februari 2022 op de hoogte gesteld van haar voornemen de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor de duur van drie maanden.
2.4.
WZN heeft [gedaagde] op 11 maart 2022 geschreven dat hij ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en de toepasselijke Algemene Huurvoorwaarden door harddrugs in de woning aanwezig te hebben en/of te verhandelen. WZN deelt [gedaagde] mee dat zij de huurovereenkomst met hem daarom wenst te beëindigen. Daarbij doet WZN [gedaagde] het voorstel om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen.
2.5.
Op last van de burgemeester van [gemeente] is de woning met ingang van 18 maart 2022 gesloten voor de duur van drie maanden. In het besluit staat het volgende:
“(…)
Gelet op de handelshoeveelheid die is aangetroffen en het ernstige vermoeden dat er sprake is van georganiseerde drugshandel en/of ernstig ondermijnende criminaliteit in (georganiseerd) verband in relatie tot de woning aan [adres], acht ik dat er sprake is van een ernstig geval. Een woning wordt conform de beleidsregel gesloten bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs in een woning voor de duur van 3 (drie) maanden.
(…)”
2.6.
[gedaagde] heeft tegen het besluit van de burgemeester geen bezwaarschrift ingediend.
2.7.
Nadat [gedaagde] WZN had laten weten de huurovereenkomst niet vrijwillig te zullen opzeggen, heeft WZN op 23 maart 2022 de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen.
2.8.
De advocaat van [gedaagde] heeft WZN op 11 april 2022 geschreven dat [gedaagde] de ontbinding niet accepteert, en dat na afloop van de sluitingstermijn van drie maanden [gedaagde] de woning niet vrijwillig zal verlaten.

3.Het geschil

3.1.
WZN vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen om de woning te ontruimen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn.
3.1.1.
WZN legt aan de vordering primair het volgende ten grondslag. Omdat de burgemeester van [gemeente] wegens overtreding van de Opiumwet op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten de woning voor drie maanden te sluiten, was WZN ingevolge het bepaalde in artikel 7:231 lid 2 BW bevoegd de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. WZN heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Zij heeft op 23 maart 2022 de ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen. De ontbinding heeft tot gevolg dat [gedaagde] geen recht meer heeft op het gebruik van de woning. [gedaagde] is desondanks niet bereid de woning te verlaten. Subsidiair legt WZN aan de vordering ten grondslag dat het zeer waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zo ernstig heeft geschonden, dat een vordering tot ontbinding en ontruiming zal worden toegewezen.
3.1.2.
WZN stelt dat zij een dusdanig spoedeisend belang bij haar vordering heeft dat niet van haar kan worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. Als woningcorporatie heeft WZN de wettelijke taak te waken over de leefbaarheid en veiligheid in de wijken waarin haar woningen zijn gelegen. Deze taak komt door drugactiviteiten als die van [gedaagde] ernstig in het nauw. WZN handhaaft daarom bij illegale drugsactiviteiten van een huurder een via haar website uitgedragen zerotolerancebeleid. Mede om precedentwerking te voorkomen vordert WZN daarom [gedaagde] bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen de woning te ontruimen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader

4.1.
Voorop staat dat de gevorderde voorlopige voorziening tot ontruiming van de woning slechts toewijsbaar is als aan de hand van de feiten en omstandigheden in dit geding de verwachting gewettigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een vordering tot ontruiming zal worden toegewezen.
Het sluitingsbesluit van de burgemeester en de ontbindingsbevoegdheid van WZN
4.2.
Ingevolge artikel 7:231 lid 2 BW kan de verhuurder de huurovereenkomst op de voet van 6:267 BW buitengerechtelijk ontbinden als de burgemeester het gehuurde op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft gesloten wegens overtreding van de Opiumwet. Artikel 13b van de Opiumwet verleent de burgemeester de bevoegdheid tot het sluiten van een woning indien daarin middelen als bedoeld in lijst I en lijst II worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe in de woning aanwezig zijn.
4.3.
Vast staat dat de politie bij de doorzoeking op 12 januari 2022 in de woning 1692,59 gram heroïne, 13,69 gram cocaïne, 101,73 gram MDMA heeft aangetroffen. Dit zijn harddrugs die staan op lijst I bij de Opiumwet. Ook heeft de politie voorwerpen aangetroffen waarmee drugs kunnen worden geprepareerd voor de handel, en een contant geldbedrag van € 15.000,00. De burgemeester heeft vanwege de bovenmatige hoeveelheid aangetroffen harddrugs besloten de woning voor drie maanden te sluiten. Uit het bevel van de burgemeester om de woning te sluiten, volgt dat WZN op grond van artikel 7:231 lid 2 BW op 23 maart 2022 bevoegd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
Belangenafweging
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat WZN gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de huurovereenkomst te ontbinden. [gedaagde] acht het beroep op ontbinding disproportioneel, omdat hij nimmer is tekortgeschoten in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen en de ernst van de tekortkoming waar WZN zich op beroept zeer beperkt is. [gedaagde] wijst erop dat hij, met een zwakke gezondheid, bij toewijzing van de vordering dakloos wordt, zonder enig vooruitzicht op vervangende woonruimte. [gedaagde] stelt dat daarom zijn belang bij behoud van de woning zwaarder moet wegen dan het belang van WZN bij ontruiming van de woning.
4.5.
In de sluitingsbeslissing geeft de burgemeester aan dat er gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid een ernstig vermoeden bestaat dat sprake is van georganiseerde drugshandel en/of ernstig ondermijnende criminaliteit in (georganiseerd) verband in relatie tot de woning. [gedaagde] heeft geen bezwaarschift tegen de sluitingsbeslissing ingediend, en ook overigens geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht om het ernstige vermoeden van een verband tussen de woning en handel in harddrugs te weerleggen. Gezien de aangetroffen hoeveelheid van ruim 1,5 kg harddrugs, de preparatievoorwerpen en het bedrag van € 15.000,00 in contanten acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk dat de woning in relatie staat met de handel in harddrugs.
4.6.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat ontbinding van de huurovereenkomst disproportioneel is in verhouding tot het belang van [gedaagde] heeft bij behoud van de woning. Waar volgens de door het openbaar ministere gebruikte criteria harddrugs tot maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt, verwerpt de voorzieningenrechter het verweer van [gedaagde] dat de ernst van de tekortkoming van zeer beperkte omvang is. Met het betrekken van de woning bij de handel in harddrugs heeft [gedaagde] bewust zijn omwonenden in gevaar gebracht. Dat de buren van [gedaagde] mogelijk niets van de drugshandel hebben gemerkt kan daar niet aan afdoen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugspanden een bron zijn van andere criminele activiteiten, de openbare orde ernstig verstoren, en bijdragen aan verloedering van de woonomgeving. Als verhuurder van sociale huurwoningen dient WZN op te treden tegen dergelijke uitwassen. WZN kan niet worden tegengeworpen dat zij proactief wil ingrijpen voordat de situatie rond de woning uit de hand loopt.
4.7.
De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat in een bodemprocedure daarom meer gewicht zal worden toegekend aan het belang dat WZN heeft bij het beëindigen van de huurovereenkomst met [gedaagde] dan het belang dat [gedaagde] heeft bij behoud van de woning. [gedaagde] heeft kunnen voorzien dat de aanwezigheid in de woning van een grote hoeveelheid voor de handel bestemde harddrugs verstrekkende gevolgen zou hebben voor de huurrelatie met WZN. Door zich in te laten met handel in harddrugs heeft [gedaagde] welbewust het risico genomen dat hij de woning zou verliezen. Aannemelijk is dan ook dat het beroep op strijd met de redelijkheid en billijkheid en/of disproportionaliteit in een bodemprocedure wordt verworpen.
Conclusie
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien het voorgaande de verwachting is gewettigd dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat WZN de huurovereenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig heeft ontbonden. Bovendien acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de bovenmatige aanwezigheid van ruim 1,5 kg harddrugs wordt aangemerkt als een dusdanig ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst dat ontbinding van die overeenkomst ook op die grond toewijsbaar zal worden geacht. Vooruitlopend daarop zal de gevorderde voorziening tot ontruiming van de woning worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal de ontruimingstermijn stellen op één maand, zodat [gedaagde] na de door zijn advocaat in juli 2022 verwachte schorsing van de voorlopige hechtenis in staat is zelf de woning te ontruimen, of anders voldoende gelegenheid heeft om daarvoor zo nodig de hulp van anderen in te roepen.
De proceskosten
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van WZN worden begroot op:
- betekening oproeping € 125,03
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.817,03

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na betekening van dit vonnis de woning te ([postcode]) [plaats], gemeente [gemeente], aan het adres [adres] te ontruimen en te verlaten, met alle goederen en al de personen die zijdens [gedaagde] in deze woning verblijven en de woning ter vrije en algehele beschikking van WZN te stellen onder afgifte van de sleutels,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van WZN tot op heden begroot op € 1.817,03,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 29 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 830