Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 februari 2022.
- van de zijde van [eiseres] : productie 8 en 9;
- van de zijde van [gedaagde] : een akte aanvulling feiten en omstandigheden, met productie 8 tot en met 10. Voorts heeft [gedaagde] voorafgaande aan de zitting schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de indiening door [eiseres] van productie 8 en 9 voornoemd.
2.De feiten
3.Het geschil
€ 39.468,00. Desondanks weigert [gedaagde] aan de betalingsverplichtingen te voldoen.
4.De beoordeling
In de aktes van geldlening is bepaald dat de verschuldigde rente jaarlijks voor 31 december moet worden betaald en dat bij niet tijdige betaling hiervan, de openstaande hoofdsom vermeerderd met de nog verschuldigde rente zonder voorafgaande opzegging direct opeisbaar wordt. Anders dan ter zitting namens [eiseres] is aangevoerd, volgt hieruit dat niet is vereist dat het openstaande bedrag feitelijk is opgeëist. De betreffende bepaling stelt namelijk dat het verschuldigde
zonder voorafgaande opzeggingopeisbaar is.
Ter zitting is gebleken dat de laatste rentebetaling van [gedaagde] eind 2004 heeft plaatsgevonden. Dit brengt mee dat, voor zover na eind 2004 nog enig bedrag open stond, dit bedrag vanaf of direct na 31 december 2005 opeisbaar is geworden. De verjaringstermijn is op dat moment gaan lopen. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaar [1] . Bij gebrek aan een stuitingshandeling (bijvoorbeeld een schriftelijke aanmaning of een dagvaarding) is de vordering op of direct na 31 december 2010 verjaard. Omdat vast staat dat de vordering jegens [gedaagde] niet uiterlijk op de laatstgenoemde datum is gestuit, komt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering is verjaard.
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)