ECLI:NL:RBNHO:2022:5611

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
C/15/323787 / HA ZA 21-686
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot terugbetaling van geleend geldbedrag

In deze zaak vordert eiseres, in haar hoedanigheid als boedelgevolmachtigde van de nalatenschap van haar moeder, dat gedaagde wordt veroordeeld tot terugbetaling van een geleend geldbedrag van € 39.468,00, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, en oordeelt dat de vordering voor afwijzing gereed ligt, omdat het verjaringsverweer van gedaagde slaagt.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eiseres en gedaagde zijn de kinderen van de overleden vader en moeder. In 1996 hebben gedaagde en de vader twee overeenkomsten van geldlening gesloten, waarbij de vader is overleden in 2006 en de moeder in 2020. De vorderingsrechten van de vader zijn overgegaan op de moeder, en na haar overlijden zijn de kinderen erfgenamen geworden. Eiseres heeft een volmacht gekregen van de andere erfgenamen om de nalatenschap af te wikkelen.

Gedaagde voert verweer en stelt dat hij al aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat de vordering is verjaard. De rechtbank overweegt dat de overeenkomsten van geldlening bepalen dat de rente jaarlijks moet worden betaald en dat bij niet-tijdige betaling de hoofdsom direct opeisbaar is. De laatste rentebetaling door gedaagde vond plaats in 2004, waarna de vordering op 31 december 2005 opeisbaar werd. De verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken, en er is geen stuitingshandeling verricht. Daarom is de vordering verjaard en kan gedaagde niet meer tot betaling worden veroordeeld.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 3.529,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.S. Reid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/323787 / HA ZA 21-686
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiseres], in haar hoedanigheid van boedelgevolmachtigde in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster]
,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.C.L. Bults te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met 7 producties;
de conclusie van antwoord, met 7 producties;
- het tussenvonnis van 2 februari 2022.
1.2.
Op 22 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben het woord doen voeren, [gedaagde] aan de hand van een pleitnota, die is overgelegd.
Voorafgaande aan de zitting is ter griffie ingekomen:
- van de zijde van [eiseres] : productie 8 en 9;
- van de zijde van [gedaagde] : een akte aanvulling feiten en omstandigheden, met productie 8 tot en met 10. Voorts heeft [gedaagde] voorafgaande aan de zitting schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de indiening door [eiseres] van productie 8 en 9 voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de meerderjarige kinderen van [vader] (hierna: de vader) en [moeder] (hierna: de moeder). Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn naast partijen nog de volgende inmiddels meerderjarige kinderen geboren: [kind 1] en [kind 2] .
2.2.
Op 25 september 1996 hebben [gedaagde] en de vader twee overeenkomsten van geldlening gesloten. Van beide overeenkomsten zijn op deze data notariële aktes opgemaakt. Beide notariële aktes bevatten de volgende bepalingen:
“1. Over de hoofdsom of het restant daarvan is een rente van zes procent (6%) per jaar verschuldigd, jaarlijks te voldoen voor eenendertig december, voor het eerst op eenendertig december negentienhonderdzesennegentig en zo vervolgens.2. Op de hoofdsom of het restant daarvan behoeft niet te worden afgelost, (…);3. De hoofdsom of het restant daarvan met de daarover nog verschuldigde rente is zonder voorafgaande opzegging direct opeisbaar in de navolgende gevallen:- indien de rente niet uiterlijk op de vervaldatum is betaald;”
2.3.
Op 11 oktober 2006 is de vader overleden. Op grond van de in het testament van de vader opgenomen ouderlijke boedelverdeling zijn de uit de overeenkomsten van geldlening voortvloeiende vorderingsrechten van de vader op [gedaagde] overgegaan op de moeder.
2.4.
Op 7 juni 2020 is de moeder overleden. De vier hiervoor genoemde kinderen, waaronder [eiseres] en [gedaagde] , zijn de erfgenamen van de moeder. [eiseres] heeft van de overige drie erfgenamen een volmacht gekregen tot het verrichten van alle daden van beheer ter zake de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] , in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van alle erfgenamen van de moeder, vordert na vermindering van eis ter zitting samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 39.468,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] voert hiertoe, kort gezegd, als volgt aan. [gedaagde] is gehouden de in 1996 geleende bedragen met rente terug te betalen. Rekening houdend met de reeds verrichte deelbetalingen en de vervallen rente, voor zover nog niet betaald, resteert een bedrag van
€ 39.468,00. Desondanks weigert [gedaagde] aan de betalingsverplichtingen te voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] voorafgaande aan de zitting overgelegde producties 8 en 9. De rechtbank gaat aan het bezwaar voorbij, omdat [gedaagde] , gelet op het navolgende, door de indiening van deze stukken, niet in enig processueel belang is geschaad.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aan [eiseres] gegeven boedelvolmacht zich uitstrekt tot het voeren van deze procedure. [eiseres] is derhalve bevoegd om namens de boedel onderhavige vordering tegen [gedaagde] in te stellen.
4.3.
Inhoudelijk overweegt de rechtbank als volgt. Deze zaak draait om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot terugbetaling van gelden die hij in 1996 van zijn vader heeft geleend. [gedaagde] stelt bij wijze van verweer dat hij al aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Voor zover dat niet het geval is, stelt hij dat het eventuele vorderingsrecht tot terugbetaling is verjaard. [eiseres] heeft dit alles weersproken.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor afwijzing gereed ligt, omdat het verjaringsverweer slaagt. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
In de aktes van geldlening is bepaald dat de verschuldigde rente jaarlijks voor 31 december moet worden betaald en dat bij niet tijdige betaling hiervan, de openstaande hoofdsom vermeerderd met de nog verschuldigde rente zonder voorafgaande opzegging direct opeisbaar wordt. Anders dan ter zitting namens [eiseres] is aangevoerd, volgt hieruit dat niet is vereist dat het openstaande bedrag feitelijk is opgeëist. De betreffende bepaling stelt namelijk dat het verschuldigde
zonder voorafgaande opzeggingopeisbaar is.
Ter zitting is gebleken dat de laatste rentebetaling van [gedaagde] eind 2004 heeft plaatsgevonden. Dit brengt mee dat, voor zover na eind 2004 nog enig bedrag open stond, dit bedrag vanaf of direct na 31 december 2005 opeisbaar is geworden. De verjaringstermijn is op dat moment gaan lopen. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaar [1] . Bij gebrek aan een stuitingshandeling (bijvoorbeeld een schriftelijke aanmaning of een dagvaarding) is de vordering op of direct na 31 december 2010 verjaard. Omdat vast staat dat de vordering jegens [gedaagde] niet uiterlijk op de laatstgenoemde datum is gestuit, komt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering is verjaard.
4.5.
Aangezien de vordering is verjaard, kan [gedaagde] niet meer tot betaling van een eventueel nog uitstaand bedrag worden veroordeeld. Dit alles brengt mee dat in het midden kan blijven of [gedaagde] volledig aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan, hetgeen in geschil is.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.529,00
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten, waar [gedaagde] aanspraak op maakt, zijn toewijsbaar als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.529,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. [2]

Voetnoten

1.Zie artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.type: WD