ECLI:NL:RBNHO:2022:5596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
C/15/311467 / HA ZA 20-796
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in verdelingszaak met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en verdeling van vermogen na echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een tussenvonnis in een verdelingszaak tussen een man en een vrouw die in Israël huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld. De man en de vrouw zijn in 1996 in Israël getrouwd en hebben na de huwelijksvoltrekking in Nederland gewoond. De vrouw heeft verzocht om de geldigheid van de in Israël opgemaakte huwelijkse voorwaarden te bevestigen, terwijl de man deze erkent. De rechtbank heeft op 19 december 2018 vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen. De vrouw heeft in de echtscheidingsprocedure verzocht om te bepalen dat de huwelijkse voorwaarden geldig zijn, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis bepaald dat er meer informatie nodig is om te kunnen beslissen over de verdeling van het vermogen, en heeft een bevel tot overlegging van nadere stukken gegeven. De rechtbank heeft ook de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden beoordeeld aan de hand van zowel Nederlands als Israëlisch recht. De rechtbank concludeert dat de huwelijkse voorwaarden niet voldoen aan de eisen van een notariële akte volgens Nederlands recht, maar dat ze wel geldig zijn onder Israëlisch recht. De zaak is complex door de internationale aspecten en de verschillende rechtsstelsels die van toepassing zijn. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren over de vermogensbestanddelen en de wijze van financiering van de onroerende zaken. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/311467 / HA ZA 20-796
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verweerder in het incident
advocaat mr. B. Röpcke te Bloemendaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het incident
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 november 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis tevens akte overlegging nadere producties 24 t/m 59 van de man
  • de brief van mr. Röpcke van 17 januari 2022 met als bijlage productie 60 van de man
  • de brief van mr. Röpcke van 18 januari 2022 met als bijlage productie 61 van de man
  • de brief van mr. Röpcke van 18 januari 2022 met als bijlage productie 62 van de man
  • de akte uitlating producties tevens akte houdende uitlating vermeerdering eis, alsook houdende een incidentele vordering ex artikel 223 Rv met de producties 19 t/m 24 van de vrouw
  • de akte uitlating producties tevens houdende akte overlegging nadere producties alsmede conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie in het incident met de producties 62 t/m 91 van de man
  • de akte uitlating producties in het incident ex artikel 223 Rv van de vrouw
  • de akte houdende nadere producties in incident en verdelingsprocedure tevens akte houdende vermeerdering van eis in incident met (de door de rechtbank toegestane) producties 92 en 100 t/m 103 van de man
  • de brief van mr. Loonstein van 9 mei 2022 met als bijlagen de producties 25 t/m 40 van de vrouw
  • de brief van mr. Loonstein van 13 mei 2022 met als bijlage productie 41 van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1996 in Israël met elkaar gehuwd. De man had de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Israëlische. Na de huwelijksvoltrekking zijn partijen in Nederland gaan wonen.
2.2.
Voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking hebben partijen op 2 juni 1996 in het Hebreeuws een eigendomsovereenkomst opgemaakt. De vertaling van die overeenkomst luidt - voor zover van belang - als volgt:
“EIGENDOMSOVEREENKOMST
Opgemaakt en ondertekend in [plaats 3] op 2 juni 1996
Tussen --
[de man] ,(…)
aan de ene zijde
en –
[de vrouw] ,(…)
aan de andere zijde
Overwegende dat beide partijen in deze overeenkomst in het huwelijk zullen treden volgens de Joodse Wet;
en overwegende dat beide partijen in deze overeenkomst hun financiële zaken wensen te regelen bij schriftelijke overeenkomst;
NU IS DAARTOE ALS VOLGT TUSSEN DE PARTIJEN OVEREENGEKOMEN:
(…)
2. De partijen verklaren hierbij dat de bovengenoemde eigendomsovereenkomst, vóór het huwelijk door hen gesloten, gelden zal zo lang zij gehuwd zullen zijn, tot de ontbinding van hun huwelijk door echtscheiding of door de dood van een van de partijen (…).
3. Beide partijen verklaren hierbij dat zij deze eigendomsovereenkomst aangaan uit vrije wil en in volledig bewustzijn van alle gevolgen.
4. Beide partijen verklaren hierbij op de hoogte gesteld te zijn van het feit dat deze eigendomsovereenkomst onderworpen zal zijn aan de goedkeuring door de bevoegde Arrondissementsrechtbank of bij notariële akte.
(
stempel en handtekening notaris)
5. Beide partijen verklaren hierbij dat in geval van ontbinding van het huwelijk het eigendom zoals hieronder omschreven als volgt zal toebehoren.
6. Bezittingen die vóór hun huwelijk in het bezit van elke partij in deze overeenkomst waren of aan elk van hen persoonlijk (niet gezamenlijk) gegeven werden als gift of door vererving gedurende hun huwelijk, zullen uitsluitend toebehoren aan de partij die ze bezat vóór het huwelijk, of ze persoonlijk ontving, als gift of door vererving gedurende hun huwelijk.
(…)
9. Eigendom verkregen door aankoop door [de man] met geld dat hem toebehoorde vóór hun huwelijk en/of geld dat hij ontving door de verkoop van eigendommen in zijn bezit vóór hun huwelijk zal uitsluitend aan [de man] toebehoren en hij zal de enige eigenaar zijn.
Eigendom verkregen door aankoop door [de vrouw] met geld dat haar toebehoorde vóór hun huwelijk en/of geld dat zij ontving door de verkoop van eigendommen in haar bezit vóór hun huwelijk zal uitsluitend aan [de vrouw] toebehoren en zij zal de enige eigenaresse zijn.
(…)
11. Alle gemeenschappelijk eigendom van de partij in deze overeenkomst dat gezamenlijk door hen werd verworven na hun huwelijk, zal in geval van ontbinding van het huwelijk in gelijke delen verdeeld worden tussen beide partijen.
Ten bewijze waarvan de partijen hun handtekening hebben gezet
[de vrouw] (…) [de man] (…)
(stempel notaris)
(handtekening notaris)
2.3.
Op 3 juni 1996 heeft de notaris de hiervoor vermelde eigendomsovereenkomst als volgt gelegaliseerd:

LEGALISATIE VAN VOORHUWELIJKSE EIGENDOMSOVEREENKOMST
Onder sectie 2(c1) van de Gehuwden (Eigendomsverhoudingen) Wet, 5733-1973
Ik, de ondergetekende, RAFAEL LORIG, ADVOCAAT,
Notaris in [plaats 3] , ISRAËL
Waarmerk hierbij dat op 2.6.96 (datum) in mijn kantoor voor mij verschenen:
1. DE HEER [de man] (…)
2. MEVROUW [de vrouw] (…)
(hierna ook “de echtgenoten”)
en nadat de aangehechte eigendomsovereenkomst gemerkt met “A” door mij aan de echtgenoten was voorgelezen;
en nadat de echtgenoten voor mij verklaard hadden dat zij de overeenkomst uit vrije wil hadden gemaakt en de betekenis en de gevolgen ervan hadden begrepen, en ik mij ervan overtuigd had dat hun verklaring getrouw was hebben zij de overeenkomst uit vrije wil ondertekend in mijn aanwezigheid.
Ten bewijze waarvan ik hierbij de handtekeningen legaliseer van DE HEER [de man] en MEVROUW [de vrouw]
Door mijn handtekening en zegel, heden op 3 JUNI 1996
Zegel van de notaris stempel met handtekening van de Notaris”
2.4.
Op 16 september 2020 heeft notaris Rafael Lorig schriftelijk het volgende verklaard:
“(…)
I hereby certify that on 02.06.1996 a prenuptial agreement was signed in my office between [de man] (…) and Cohen [de vrouw] (…).
I hereby certify that before signing the agreement, I read the agreement to both parties, who were present in my office, and I explained its contents tot both of them and both of them expressed their consent to the provisions of the prenuptial agreement and signed it in my presence.”
2.5.
Bij beschikking van 19 december 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 8 april 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank in de beschikking van 19 december 2018 voor recht verklaard dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen. De beschikking is in kracht van gewijsde.
2.7.
In de echtscheidingsprocedure heeft de vrouw verzocht om te bepalen dat de in Israël opgemaakte huwelijkse voorwaarden tussen partijen gelding hebben. In de beschikking van 6 maart 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat het geen nevenvoorziening is als bedoeld in de wet en zij bovendien geen belang heeft bij haar verzoek, omdat de man de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden erkent.
2.8.
De vrouw woont in de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] in [plaats 1] . Zij drijft daarin sinds 1998 in de vorm van een eenmanszaak een pension genaamd ‘ [bedrijf 1] ’. De man woont in het appartement aan het De [adres 2] in [plaats 1] .
2.9.
Op 5 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter het volgende vonnis gewezen in een tussen partijen aanhangig kort geding:
“(…)
4.4.
De man vordert primair ontruiming van de woning. (…) De man stelt zich dan ook op liet standpunt dat de vrouw de woning zonder recht of titel gebruikt. De voorzieningenrechter ziet dit anders. De vrouw heeft aangevoerd dat de woning gemeenschappelijk is en dat de huwelijkse voorwaarden waarop de man zich beroept
ongeldig zijn. Daarnaast staat vast dat in de onderhandelingen over de afwikkeling van de echtscheiding door partijen is gesproken over het sluiten van een huurovereenkomst. Deze afspraak is ook een in een concept-convenant terechtgekomen en is in het vorige kort geding als grondslag voor een gebruiksrecht en een betalingsverplichting aangenomen. Gelet hierop kan niet zonder meer op voorhand worden gezegd dat de vrouw zonder enig recht of titel in de woning verblijft. De (onvoorwaardelijke) vordering tot ontruiming zal
dan ook worden afgewezen.
4.5.
De voorzieningenrechter is echter wel van oordeel dat er reden is om ter voorlopige ordening van de rechtsverhouding tussen partijen een voorziening te treffen. Het kan immers niet worden ontkend dat reeds geruime tijd sprake is van een situatie waarin de vrouw wel de lusten maar niet dc lasten van de woning en het daarin geëxploiteerde pension draagt. Zij incasseert immers dc revenuen uit de exploitatie van het pand zonder dat zij de man daarvoor een vergoeding betaalt die alle omstandigheden in aanmerking genomen passend
kan worden geacht en geeft de man wat betreft de omvang van die revenuen geen openheid van zaken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw hiertoe tegenover de man wel gehouden is nu haar stellingen in aanmerking genomen of sprake is van een gehoudenheid om (een in beginsel marktconforme) huur te betalen, hetgeen zij stelt maar niet aantoont niet te kunnen, of van beheer van een gemeenschappelijk goed, waarvoor zij
op grond van art 3:173 BW aan de man rekening een verantwoording moet afleggen.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om de vrouw weliswaar het voortgezet gebruik van het pand hangende de bodemprocedure toe te staan, maar daaraan wel de voorwaarde te verbinden dat zij een vergoeding betaalt die, naar moet blijken uit de door haar te geven inlichtingen omtrent het gevoerde beheer c.q. de resultaten van de door haar gedreven onderneming in de gegeven omstandigheden redelijk is.
4.7.
Indien de vrouw niet aan deze voorwaarde voldoet is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een zodanige tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen geldende rechtsverhouding dat beëindiging van de huur dan wel toekenning van het beheer aan de man en ontruiming van het pand gerechtvaardigd is. De vordering zal onder die voorwaarde worden toegewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter zal de aan de man te betalen vergoeding in redelijkheid vaststellen op € 3.000,00 per maand. Bij de bepaling van dit bedrag heeft de voorzieningenrechter er rekening mee gehouden dat de vrouw maandelijkse betalingen verricht ter zake van rente en aflossing betreffende de hypotheken die gevestigd zijn op de woning aan de [adres 1] en het appartement aan het De [adres 2] . Daar staat echter tegenover dat de man voldoende heeft onderbouwd dat de fiscale winst in de jaren voordat de corona-crisis uitbrak op jaarbasis tussen de € 75.000,00 en € 90.000,00 bedraagt, terwijl de voorzieningenrechter onvoldoende weersproken acht dat daarnaast nog sprake was van omvangrijke niet-geregistreerde inkomsten. Verder is door Cense Makelaars de huursom van zowel het gedeelte van de privéwoning als het gedeelte van het pension bepaald op € 65.000,00 per jaar.
4.9.
Indien de vrouw meent dat het rendement dat zij onder de huidige omstandigheden gedurende het komende jaar met het pension behaalt haar niet in staat stelt om de hiervoor vastgestelde maandelijkse vergoeding te betalen, dan ligt het op haar weg om dat aan de hand van een inzichtelijke en met onderliggende bescheiden - waaronder een doorlopend overzicht van mutaties op de bankrekening(en) waarop sedert maart 2020 de huurinkomsten zijn ontvangen - gestaafde rapportage, afkomstig en voor juistheid getekend door een
boekhouder of accountant aan te tonen. Een en ander kan ertoe leiden dat de billijkheid met zich meebrengt dat de maandelijkse vergoeding die de vrouw moet betalen (tijdelijk) op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Dat bedrag zat dan door de vrouw met de man moeten worden uitonderhandeld.
(…)

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1
veroordeelt de vrouw om, zolang zij [adres 1] in gebruik heeft, over het jaar 2020 rekening en verantwoording af te leggen aan de man binnen twee maanden na betekening van dit vonnis;
5.2
veroordeelt de vrouw om, zolang zij [adres 1] in gebruik heeft, jaarlijks (ieder jaar uiterlijk op 1 maart) rekening en verantwoording af te leggen aan de man over het voorgaande jaar;
5.3
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 3.000,00 per maand, zijnde een voorschot op de maan de man toekomende vergoeding voor het gebruik van [adres 1] , met ingang van 1 augustus 2021 tot aan het moment van verdeling dan wel beëindiging van het gebruik;
5.4
veroordeelt de vrouw om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres 1] te ontruimen en te verlaten (…):
5.5.
bepaalt dat de man aan de veroordeling onder 5.4. eerst rechten kan ontlenen
  • indien de vrouw niet voldoet aan hetgeen waartoe zij hiervoor onder 5. 1 en/of 5.2 is veroordeeld; en/of
  • indien de vrouw haar verplichting onder 5.3 herhaaldelijk niet of te laat nakomt; en
  • alternatieve huisvesting in de vorm van De [adres 2] te [plaats 1] voor haar gereed staat,
(…)”.
2.10.
Op 9 november 2021 heeft de voorzieningenrechter het volgende vonnis gewezen in een tussen partijen aanhangig kort geding:
“ (…)
Het geschil in conventie
4.1
De vrouw vordert, uitvoerbaar bij voorraad, een bevel dat de man liet vonnis van 5 augustus 2021
niet ten uitvoer kan leggen, althans schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis zolang er tussen partijen nog geen overeenstemming is bereikt over het door de vrouw aan de man te betalen maandelijkse vergoeding, althans en in ieder geval zolang de vrouw € 1.000,00 per maand aan de man voldoet, kosten rechtens.
(…)
De beoordeling in conventie
6.1.
De vrouw stelt met stukken onderbouwd te hebben dat zij de vastgestelde vergoeding van € 3.000,00 per maand niet kan voldoen. Zij is van mening dat zij slechts een bedrag van € 1 .000,00 kan betalen. Gelet op rov. 4.9. van het vonnis van 5 augustus 2021 maakt de man dan ook misbruik van bevoegdheid door voor meer dan voornoemde € 1.000.00 beslag te laten leggen op de bankrekening van de vrouw. Hierdoor komt de vrouw in een noodtoestand te verkeren. (…)
(…)
6.6
De vrouw legt aan de door haar gevorderde schorsing ten grondslag dat de man misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. in die zin dat zij (conform het vonnis van 5 augustus 2021) onderbouwd heeft aangetoond dat zij bij betaling van de vastgestelde vergoeding van € 3.000,00 in een noodtoestand zal komen te verkeren en de man het vonnis toch ten uitvoer legt. De vrouw doet, met andere woorden, dus een beroep op de escape
bepaling uit rov. 4.9. van meergenoemd vonnis.
6.7.
Nu de man de geldigheid van het beroep op deze escape’ betwist, ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of de vrouw voldoende onderbouwd heeft aangetoond dat zij het bedrag van € 3.000.00 niet kan betalen. In rov. 4.9. van het vonnis van 5 augustus 2021 is overwogen dat voor een geslaagd beroep van de vrouw op betalingsonmacht het
op haar weg[ligt] om dat aan te tonen aan de hand van een
inzichtelijke en met onderliggende bescheiden - waaronder een doorlopend overzicht van mutaties op de bankrekening(en) waarop sedert maart 2020 de huurinkomsten zijn ontvangen - gestaafde rapportage, afkomstig en voor juistheid getekend door een boekhouder of accountant aan te tonen(onderstreping voorzieningenrechter).
Uit de (deels) geciteerde rechtsoverweging volgt dat de rapportage de gehele bedrijfsvoering van de vrouw met betrekking tot het pension dient te omvatten en moet worden gestaafd met verificatoire bescheiden.
De vrouw heeft doen aanvoeren dat zij over het lopende jaar ingevolge rov. 5.2. van het vonnis pas per 1 maart 2022 rekening en verantwoording hoeft af te leggen. Dat is juist maar laat onverlet dat zij slechts aanspraak op schorsing (of bijstelling) van de opgelegde betalingsverplichting kan maken indien zij op de hier voor omschreven wijze aannemelijk maakt dat zij daaraan niet kan voldoen.
6.8.
Naar liet oordeel van de voorzieningenrechter is de vrouw daarin niet geslaagd. Zo heeft de vrouw geen inzicht gegeven in de volledige huurinkomsten die zij ontvangt via Booking.com en mogelijke andere platforms, terwijl – zoals de man ook aanvoert – dit inzicht in ieder geval wat betreft Booking.com eenvoudig is te verschaffen. De vrouw kan namelijk de faciliteiten op de website gebruiken om vanuit haar account een uitdraai van boekings- en omzetgegevens te maken. Ook heeft de vrouw tot op heden niet de volledige bankafschriften van haar privérekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] overgelegd. Dit geeft te denken, nu een overzicht van de bankrekeningen van de vrouw en toegezonden bankafschriften over mei tot en met augustus 2021 aanzienlijke opnamen door de vrouw, cash stortingen, RVO steun en verhuurinkomsten van liet pension via
Booking.com laten zien, die door de vrouw geheel niet zijn toegelicht. Door de vrouw is bovendien niet betwist dat zij in juli 2021 (alleen) al aan verhuurinkomsten € 14.078,23 en stortingen van € 9.250,00 heeft ontvangen. Evenmin is door de vrouw betwist dat zij in augustus 2021 bij een geldautomaat in [plaats 2] een bedrag van € 35.000,00 heeft opgenomen. Ook is geen inzicht gegeven in de ongetwijfeld substantiële inkomsten die met het recente Formule-1 weekend in [plaats 1] zijn gerealiseerd.
De slotsom is dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij bij betaling van de vastgestelde vergoeding van € 3.000,00 in een noodtoestand zal komen te verkeren. De gevraagde voorziening, de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 augustus 2021, wordt afgewezen.
(…)

7.De beoordeling in reconventie

(…)
De vordering onder 1.B
7.4.
De man vordert vervolgens in het kader van de rekening en verantwoording afgifte van ontbrekende stukken over 2020 als in het petitum gespecificeerd.
De vrouw is van mening dat zij al rekening en verantwoording heeft afgelegd door het overleggen van de jaarrekening van het pension. Daarnaast heeft zij ook nog meer en andere documenten overgelegd.
7.5.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel de door de vrouw verstrekte rekening en verantwoording ontoereikend is. De door de man gevorderde stukken kwalificeren naar het oordeel van de voorzieningenrechter als een nadere concretisering van deze verplichting van de vrouw. In bovengenoemde zin zal de vordering onder 1.B. dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de bescheiden beperkt worden tot bescheiden die relevant zijn en waarvan de voorzieningenrechter het aannemelijk acht dat de vrouw ze kan verstrekken.
(…)
in reconventie
(…)
8.3.
veroordeelt de vrouw om in het kader van haar verplichting tol het afleggen van de rekening en verantwoording over 2020 uiterlijk 1 januari 2022 aan de man over te leggen:
- bankafschriften van januari t/m december 2020 van de privérekening van de vrouw met rekeningnummer [rekeningnummer 1] en eventuele andere bankrekeningen op naam van of gelieerd aan de vrouw waarop huurinkomsten worden gestort:
- een overzicht (met deugdelijke onderbouwing) van de niet-geregistreerde inkomsten uit de verhuur van het pension over 2020 (waaronder de parkeerinkomsten):
- en uitdraai van het webportaal van Booking.com en de andere door de vrouw ingeschakelde tussenpersonen (door de tussenpersonen zelf opgesteld en dus in originele vorm) met een lijst/overzicht van alle boekingen in 2020
- definitieve eindafrekeningen van de uiteindelijke toeristenbelasting die de gemeente heel gefactureerd aan het pension over 2020:
8.4.
bepaalt dat de man aan de onder 5.4 van het vonnis van 5 augustus 2021 opgenomen plicht tot ontruiming rechten kan ontlenen indien de vrouw aan de hiervoor onder 8.3 opgenomen veroordeling niet voldoet,
8.5.
bepaalt dat de rekening en verantwoording over 2021, die door de vrouw ingevolge het vonnis van 5 augustus 2021 per 1 maart 2022 aan de man moet worden afgelegd, alleen als rekening en verantwoording in de zin van het vonnis kan worden opgevat indien deze is voorzien van de volgende verificatoire bescheiden;
- een doorlopende set bankafschriften van januari t/m december 2021 van de privérekening van de vrouw met rekeningnummer [rekeningnummer 1] en van eventuele andere bankrekeningen op naam van of gelieerd aan de vrouw waarop huurinkomsten worden gestort;
- een overzicht (met deugdelijke onderbouwing) van de niet-geregistreerde inkomsten uit de verhuur van het pension (waaronder de parkeerinkomsten) over 2021;
- een uitdraai van het webportaal van Booking.com en de andere door de vrouw ingeschakelde tussenpersonen (door de tussenpersonen zelf opgesteld en dus in originele vorm) met een lijst/overzicht van alle reserveringen en boekingen van 1 januari t/m december 2021;
- een origineel afschrift van de Btw-aangiften over 2021;
- definitieve eindafrekeningen van de uiteindelijke toeristenbelasting die de gemeente heeft gefactureerd over het pension over 2021;
- definitieve jaarstukken 2021 van het [bedrijf 1] ;
- bankafschriften van de privérekening van de vrouw met rekeningnummer [rekeningnummer 2] van 2021 (waarop Booking.com in ieder geval een deel van de uitbetalingen doet);
(…)”.
2.11.
Tijdens de mondelinge behandeling van een nieuw kort geding hebben partijen op 11 maart 2022 de volgende vaststellingsovereenkomst gesloten:
“(…)
1. Totdat een beslissing zal zijn gegeven op het incident dat op 16 februari 2022 is opgeworpen in de bij partijen bekende bodemprocedure, zal de vrouw in afwijking van het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 5 augustus 2021 (met zaaknummer C/15/316636) als voorschot op de aan de man toekomende vergoeding voor het gebruik van de [adres 1] in [plaats 1] een bedrag betalen van € 2.500,- per maand. De herziening van dit bedrag gaat in met ingang van 1 april 2022. (…)
(…)
3. Teneinde de man de door hem gewenste informatie te verstrekken, verleent de vrouw hierbij een machtiging aan de man om bij de ABN AMRO Bank N.V. op te vragen alle bankafschriften van de rekeningnummers [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 1] voor de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met de maand waarin een beslissing wordt genomen op liet incident dat op 16 februari 2022 is opgeworpen in de bij partijen bekende bodemprocedure.
4. Teneinde de man de door hem gewenste informatie te verstrekken, verleent de vrouw hierbij een machtiging aan de man om bij Booking.com op te vragen alle door hem gewenste informatie en/of uitdraaien van het webportaal indien en voor zover bij Booking.com aanwezig voor de periode 1 januari 2017 tot met de dag waarin een beslissing wordt genomen op het incident dat op 16 februari 2022 is opgeworpen in de bij partijen
bekende bodemprocedure. Voor het geval Booking.com niet bereid is op grond van deze machtiging de gewenste informatie te verstrekken, zal de vrouw aan de man verstrekken een uitdraai van het webportaal van Booking.com van alle sub-tabbladen onder de tabbladen ‘Rates and Availability’, ‘Finance’, Reservations’ en ‘Analytics’ voor de periode 1 januari 2017 tot met de dag waarin een beslissing wordt genomen op het incident dat op 6 februari 2022 is opgeworpen in de bij partijen bekende bodemprocedure indien en voor zover bij
Booking.com aanwezig. Om te bewerkstelligen dat de man de informatie krijgt die hij wenst, zal de vrouw binnen zeven dagen na een daartoe schriftelijk of per e-mail gedaan verzoek van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw de bedoelde stukken en eventuele andere informatie in aanwezigheid van de advocaten van partijen en de man opvragen op het webportaal van Booking.com.
5. De vrouw zal binnen zeven dagen na ontvangst daarvan aan de man verschaffen de Aanslag toeristenbelasting van de gemeente [plaats 1] over liet jaar 2021.
(…)”.

3.De vorderingen in de hoofdzaak

in conventie

3.1.
De man vordert, na wijziging van eis,
I. dat het de rechtbank behage om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen, respectievelijk de verdeling tussen partijen van de eenvoudige gemeenschappen en de gezamenlijke schulden onder toekenning van de vergoedingen aan de man op een wijze als onder randnummer 5.1 en 5.2 van de inleidende dagvaarding weergegeven te gelasten, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze en de vrouw zonodig te bevelen daartoe haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de het appartement te [plaats 3] (Israël) aan de [adres 3] aan (een) derde(n);
II. de vrouw te veroordelen om binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, het pand staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] , te ontruimen en te verlaten, met al hetgeen van de vrouw is en met al de personen die zijdens de vrouw in voornoemde woning verblijven, onder afgifte van de sleutels en al hetgeen tot de woning behoort, waaronder begrepen de persoonlijke inboedel van de man die zich nog in de woning bevindt, en deze woning ter vrije en algehele beschikking van de man te stellen;
III. de vrouw te veroordelen om ervoor zorg te dragen dat binnen twee weken na de ontruimingsdatum het [bedrijf 1] op het adres van de woning staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] zal zijn uitgeschreven uit het handelsregister;
IV. de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen in het kader van een schadevergoeding vanwege onrechtmatig gebruik van het pand van de man aan de [adres 1] een bedrag van € 65.000,00 per jaar, met ingang van 2015, althans met ingang van april 2019 en tot aan het moment dat de vrouw het pand aan de [adres 1] heeft ontruimd, waarop in mindering strekken de betalingen zoals door de vrouw verricht en nog te verrichten naar aanleiding van de uitspraak in kort geding, tot op heden begroot op een bedrag van € 15.000,00, althans te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld om aan de man te voldoen een vergoeding vanwege de misgelopen revenuen uit de exploitatie van het pand te vermeerderen met een gebruiksvergoeding voor het woongedeelte van het pand, totaal ad € 4.900,00 per maand, met ingang van 2015, althans met ingang van april 2019 en waarop in mindering strekken de betalingen zoals door de vrouw verricht en door haar nog te verrichten naar aanleiding van de uitspraak in kort geding (tot op heden begroot op € 15.000,00), althans een vergoeding vast te stellen op een bedrag zoals de rechtbank
in goede justitie vermeent te behoren;
V. alleen voor zover de rechtbank de man een vergoedingsvordering toekent als zijnde een schadevergoeding althans voor wat betreft het gebruik door de vrouw van het woongedeelte van het pand van de man aan de [adres 1] (zie sub IV): de vordering van de vrouw met betrekking tot het vergoedingsrecht voor het gebruik van [de man] van het pand aan de [adres 2] te [plaats 1] toe te kennen in die zin dat de vrouw een vordering op de man heeft van ten hoogste € 4.392,00 respectievelijk € 13.175,00 althans € 24.750,00 althans vast te stellen op een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
VI. te bepalen dat partijen ieder voor de helft aanspraak maken op de netto huurinkomsten van het appartement in Israël over de periode december 2016 t/m de datum van verkoop, tot op heden (december 2016 — december 2021) begroot op een totaalbedrag van € 20.832,80 waarbij de vrouw dus een verrekenvordering heeft ad € 10.416,40;
VII. sub II en III op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, zulks zonder maximering, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] aan de vrouw toe te delen, alsook de hypotheek gelegen op die woning en/of;
de woningen te Israël, Turkije en aan het [adres 2] te [plaats 1] aan de man toe te delen, alsook de hypotheek gelegen op de woning aan het [adres 2] te [plaats 1] en/of;
de man te veroordelen een bedrag van € 102.343.64 aan de vrouw te voldoen terzake overbedeling en/of;
e man te veroordelen een nog nader te specificeren bedrag aan de vrouw te voldoen terzake de (huur)inkomsten met betrekking tot het appartement in Israël en de panden te Turkije, alsook een bedrag aan de vrouw te voldoen terzake de helft van de door de man betaalde hypotheekaflossingen en rente en/of;
alle gelden op de bankrekeningen van partijen tussen partijen gelijkelijk te verdelen, althans en in ieder geval;
de man te veroordelen per maand een bedrag van € 1.500,- te voldoen aan de vrouw terzake gebruiksvergoeding voor de woning gelegen aan het [adres 2] te [plaats 1] , met ingang van 8 januari 2018, althans een door de rechtbank vast te stellen datum;
kosten rechtens.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vorderingen in het incident

De vordering in het incident ex artikel 223 Rv

4.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat in afwijking van het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis d.d. 5 augustus 2021 het (voorlopig) door de vrouw aan de man te betalen bedrag, zijnde een voorschot op de aan de man toekomende vergoeding voor het gebruik van de [adres 1] , met ingang van 1 november 2021 tot aan het moment van verdeling dan wel beëindiging van het gebruik wordt gesteld op € 1.000,- per maand, met bepaling dat de man aan de veroordeling onder 5.4 van het genoemde vonnis eerst rechten kan ontlenen indien de vrouw het thans door de rechtbank vast te stellen maandbedrag niet voldoet, althans en in ieder geval te bevelen dat de man het vonnis d.d. 5 augustus 2021 niet ten uitvoer kan leggen, althans de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, zolang er tussen partijen nog geen overeenstemming is bereikt over de door de vrouw aan de man te betalen maandelijkse vergoeding, althans en in ieder geval zolang de vrouw € 1.000,- per maand aan de man voldoet, kosten rechtens.
4.2.
De man voert verweer.
De voorwaardelijke eis in reconventie in het incident
4.3.
Alleen voor zover de rechtbank meent dat er sprake is van een geldig beroep op de ‘escape clausule’ zoals neergelegd in het vonnis van 9 november 2021 (r.o. 6.7.) vordert de man om de vrouw te gelasten om (conform de aan haar opgelegde plicht om over te gaan tot rekening en verantwoording 2020 en 2021) inzage te geven in essentiële bescheiden voor wat betreft de bedrijfsvoering, o.a.:
  • een authentieke uitdraai van een overzicht van Booking.com welke inzage geeft in de methode van de aanbieding van de kamers van het [bedrijf 1] over de periode 1 januari 2020 t/m maart 2022 alsook van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nader te bepalen datum van de mondelinge behandeling in het incident;
  • een authentieke uitdraai van Booking.com van alle sub tabbladen onder het tabblad ‘Rates and availability’ over de periode 1 januari 2020 t/m maart 2022 alsook van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nader te bepalen datum van de mondelinge behandeling in het incident;
  • een authentieke uitdraai van Booking.com van alle sub tabbladen te vinden onder het tabblad ‘Finance’ over de periode 1 januari 2020 t/m maart 2022 alsook van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nader te bepalen datum van de mondelinge behandeling in het incident;
  • een authentieke uitdraai van Booking.com van alle sub tabbladen onder het tabblad ‘Reservations’ over de periode 1januari 2020 t/m maart 2022 alsook van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nader te bepalen datum van de behandeling in het incident;
  • een authentieke uitdraai van Booking.com van alle sub tabbladen te vinden onder het tabblad ‘Analytics’ over de periode 1 januari 2020 t/m maart 2022 alsook van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nader te bepalen datum van de mondelinge behandeling in het incident;
  • opgave van de inkomsten uit overige verhuur van de andere aanbieders (productie 72) en de rechtstreekse boekingen zowel niet-geregistreerd als geregistreerd over de periode van 1 januari 2020 t/m maart 2022, alsook van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nader te bepalen datum van de mondelinge behandeling in het incident;
  • overzichten van de gastenlijsten juli t/m december 2021;
  • overzichten gastenlijsten januari t/m maart 2022 alsmede van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nog te bepalen datum van de mondelinge behandeling in het incident;
  • een doorlopende set bankafschriften van de privérekeningen van de vrouw eindigend op .020, en .882, alsmede van de andere bankrekeningen op naam van of gelieerd aan de vrouw over de periode 1 januari 2020 t/m maart 2022 alsmede van de overige maanden van 2022, voor zover mogelijk, afhankelijk van de nog te bepalen datum van de mondelinge behandeling in het incident.
4.4.
De vrouw voert verweer.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Deze zaak betreft de verdeling van het gezamenlijke vermogen van partijen en de over en weer te betalen gebruiksvergoedingen. In de beschikking van 19 december 2018 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen. Die vaststelling is juist en bovendien is de beschikking in kracht van gewijsde gegaan. De verdeling moet dus plaatsvinden naar Nederland recht.
5.3.
Voordat aan de verdeling wordt toegekomen, moet eerst worden vastgesteld of de voorafgaand aan het huwelijk in Israël door partijen opgestelde huwelijkse voorwaarden geldig zijn. De vrouw stelt zich in deze procedure (anders dan in de echtscheidings-procedure) op het standpunt dat dat niet zo is vanwege formele en materiële gebreken. Artikel 12 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, 's-Gravenhage, 14-03-1978 (het Haags Huwelijksverdrag 1978) bepaalt dat huwelijkse voorwaarden, wat de vorm betreft, geldig zijn als zij in overeenstemming zijn met het interne recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime dan wel met het interne recht van de plaats waar zij werden aangegaan.
5.4.
Artikel 1:115 van het Burgerlijk Wetboek (BW) schrijft voor dat huwelijkse voorwaarden moeten worden opgenomen in een notariële akte. Aan dat vereiste is niet voldaan. De huwelijkse voorwaarden zijn weliswaar vastgelegd in een door een notaris opgesteld document dat partijen in aanwezigheid van de notaris hebben ondertekend, maar het document voldoet niet aan de eisen die de Nederlandse wet stelt aan een notariële akte. De legalisatie door de notaris maakt dat niet anders. De huwelijkse voorwaarden zijn naar Nederlands recht dus niet geldig.
5.5.
De vraag of de huwelijkse voorwaarden qua vorm aan de voorschriften van het Israëlische recht voldoen, moet worden beantwoord aan hand van artikel 1 van de Israëlische Wet Financiële Betrekkingen tussen echtgenoten 5733-1973 (hierna: de Wet Huwelijkse Voorwaarden). Dat artikel schrijft voor dat overeenkomsten waarin de vermogensverhouding tussen echtgenoten geregeld wordt, schriftelijk moet worden aangegaan. De overeenkomst heeft de goedkeuring van de rechtbank nodig, maar voor overeenkomsten aangegaan vóór het huwelijk is een bevestiging of legalisering ook voldoende. Volgens artikel 2 mag die of door de rechtbank of door een notaris worden afgegeven. De bevestiging van de overeenkomst met daarin de huwelijkse voorwaarden vindt alleen plaats nadat de rechtbank of de notaris zich ervan heeft vergewist dat de huwelijkse voorwaarden vrijwillig tot stand zijn gekomen en de echtgenoten de betekenis en gevolgen ervan hebben begrepen.
5.6.
De schriftelijke overeenkomst waarin de huwelijkse voorwaarden zijn opgenomen is opgemaakt en door partijen ondertekend op 2 juni 1996. De overeenkomst is derhalve aangegaan voor het huwelijk, zodat goedkeuring of legalisering door de rechtbank of een notaris voldoende is. Op 3 juni 1996 heeft notaris R. Lorig de huwelijkse voorwaarden gelegaliseerd. In de van de legalisatie opgemaakte akte heeft de notaris verklaard dat partijen op 2 juni 1996 op zijn kantoor zijn verschenen, hij de huwelijkse voorwaarden aan hen heeft voorgelezen, beide partijen hebben verklaard dat zij de overeenkomst uit vrije wil hadden gemaakt en dat zij de betekenis en de gevolgen daarvan hebben begrepen en de overeenkomst uit vrije wil hebben ondertekend. Voorts heeft de notaris verklaard dat hij zich ervan heeft overtuigd dat hun verklaring getrouw was, ten bewijze waarvan hij de handtekeningen van partijen heeft gelegaliseerd. Anders dan de vrouw stelt, heeft de notaris dus meer gedaan dan alleen de handtekening van partijen legaliseren. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij destijds niet heeft beseft wat de inhoud en de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden waren. De notaris heeft in zijn akte expliciet vermeld dat beide partijen hebben verklaard dat zij de betekenis en de gevolgen ervan hadden begrepen en dat hij dat gecontroleerd heeft. Op 16 september 2020 (zie 2.4) heeft de notaris (nogmaals) schriftelijk verklaard dat hij de overeenkomst destijds aan beide partijen heeft voorgelezen, de inhoud ervan heeft uitgelegd en dat beide partijen hebben aangegeven dat zij instemmen met de voorwaarden in de overeenkomst. De huwelijkse voorwaarden zijn bovendien niet erg ingewikkeld. De vrouw heeft ook niet toegelicht waarom zij destijds verklaard heeft dat zij de betekenis en gevolgen van de overeenkomst had begrepen als dat niet zo was. De stelling van de vrouw dat zij het allemaal niet begrepen had valt bovendien niet te rijmen met het in de eerder tussen partijen gevoerde procedures ingenomen standpunt dat de huwelijkse voorwaarden geldig waren. Zij heeft de rechtbank zelfs verzocht dat voor recht te verklaren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de in de notariële akte vastgestelde verklaring van de notaris dat hij de huwelijkse voorwaarden heeft voorgelezen en heeft vastgesteld dat partijen de betekenis en gevolgen van de overeenkomst hebben begrepen. De conclusie luidt dan ook dat de huwelijkse voorwaarden wat vorm betreft voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 1 en 2 van de Wet Huwelijkse Voorwaarden en dus geldig zijn.
5.7.
Het standpunt van de vrouw dat de huwelijkse voorwaarden volgens Israëlisch recht tot een ‘ongelijke balans’ leiden en onredelijk zijn, heeft voor de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden geen gevolgen. Uit de door de vrouw overgelegde ‘legal opinion’ van Boubil volgt dat in het Israëlische recht een ‘ongelijke balans’ pas een rol speelt bij de verdeling na ontbinding van het huwelijk en niet reeds bij het maken van huwelijkse voorwaarden. Nu eerder al is vastgesteld dat op het huwelijksvermogensregime Nederlands recht van toepassing is, komt de rechtbank bij de verdeling niet toe aan Israëlisch recht. Naar Nederlands recht zijn de door partijen gemaakte huwelijkse voorwaarden in ieder geval niet ongebruikelijk of onredelijk. Voor zover bij de verdeling blijkt dat de huwelijkse voorwaarden gevolgen hebben die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, kan de rechtbank daar rekening mee houden, maar dat tast de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden op zichzelf niet aan.
5.8.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een algehele gemeenschap van goederen en vormen de huwelijkse voorwaarden bij de verdeling het uitgangspunt. Daarbij zijn de volgende voorwaarden van belang:
6. Bezittingen die vóór hun huwelijk in het bezit van elke partij in deze overeenkomst waren of aan elk van hen persoonlijk (niet gezamenlijk) gegeven werden als gift of door vererving gedurende hun huwelijk, zullen uitsluitend toebehoren aan de partij die ze bezat vóór het huwelijk, of ze persoonlijk ontving, als gift of door vererving gedurende hun huwelijk.
(…)
9. Eigendom verkregen door aankoop door [de man] met geld dat hem toebehoorde vóór hun huwelijk en/of geld dat hij ontving door de verkoop van eigendommen in zijn bezit vóór hun huwelijk zal uitsluitend aan [de man] toebehoren en hij zal de enige eigenaar zijn.
Eigendom verkregen door aankoop door [de vrouw] met geld dat haar toebehoorde vóór hun huwelijk en/of geld dat zij ontving door de verkoop van eigendommen in haar bezit vóór hun huwelijk zal uitsluitend aan [de vrouw] toebehoren en zij zal de enige eigenaresse zijn.
(…)
11. Alle gemeenschappelijk eigendom van de partij in deze overeenkomst dat gezamenlijk door hen werd verworven na hun huwelijk, zal in geval van ontbinding van het huwelijk in gelijke delen verdeeld worden tussen beide partijen.
5.9.
Voordat de rechtbank toekomt aan verdeling moet eerst worden vastgesteld welke vermogensbestanddelen gemeenschappelijk zijn. Niet in geschil is dat er 3 gemeenschappelijke bankrekeningen zijn. Ook niet in geschil is dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van een appartement in Israël en van een appartement aan het [adres 2] te [plaats 1] . De man woont in voornoemd appartement in [plaats 1] . Het appartement in Israël wordt verhuurd. Partijen zijn het er over eens dat de huurinkomsten bij helfte moeten worden verdeeld, maar niet over de omvang daarvan. De man stelt dat de vrouw contact heeft met de beheerder van het appartement en volledige toegang heeft tot de benodigde informatie om de huurinkomsten te kunnen vaststellen. De vrouw betwist dat. De rechtbank is van oordeel dat de door de man in deze procedure overgelegde gegevens (productie 51) in ieder geval onvoldoende zijn om te kunnen vaststellen hoeveel de huurinkomsten bedragen. De rechtbank zal de man daarom op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevelen om een duidelijk overzicht (ook met totaalbedragen), onderbouwd met (voor zover nodig vertaalde) stukken te verschaffen over de huuropbrengsten en de kosten van het appartement in Israël.
5.10.
De vrouw stelt (op basis van de aangiften inkomstenbelasting van de man) dat ook een of meer panden in Turkije gemeenschappelijk zijn, omdat die panden tijdens het huwelijk zijn aangekocht. De man betwist dat en stelt dat hij reeds voor het huwelijk eigenaar was van de panden in Turkije, zodat deze op grond van de huwelijkse voorwaarden uitsluitend aan hem toebehoren. Omdat er geen gegevens zijn overgelegd over (de verkrijging van) die panden kan de rechtbank niet beoordelen of en zo ja welk onroerend goed in Turkije al dan niet gemeenschappelijk is. De rechtbank zal daarom de man op grond van artikel 22 Rv bevelen met stukken onderbouwd toe te lichten welke panden in Turkije in eigendom zijn verkregen en wanneer die zijn aangekocht. Als blijkt dat een of meer panden na het huwelijk zijn aangekocht, dient de man ook met stukken onderbouwd en overzichtelijk gepresenteerd toe te lichten hoe die panden zijn gefinancierd en wat de kosten en huuropbrengsten zijn.
5.11.
Het grootste geschilpunt tussen partijen betreft de vraag of het pand in de [adres 1] in [plaats 1] al dan niet gemeenschappelijk is. Vaststaat dat dit pand tijdens huwelijk is aangeschaft voor een bedrag van fl. 390.000,-. Volgens de man is het pand desondanks niet gemeenschappelijk, omdat hij de aankoop heeft gefinancierd met de opbrengst van een appartement in Israël dat hij al voor het huwelijk in zijn bezit had en dat tijdens het huwelijk is verkocht, zodat sprake is van de situatie genoemd in artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden. De man stelt dat hij fl. 260.000,- aan voorhuwelijks vermogen heeft gebruikt voor de aankoop van de [adres 1] en hij daarnaast een hypothecaire geldlening heeft afgesloten die pas later op naam van beide partijen is gesteld. De vrouw betwist dat de man voor fl. 260.000,- privévermogen heeft geïnvesteerd en stelt dat het om gezamenlijk spaargeld ging. Deze niet nader onderbouwde stelling van de vrouw wordt gepasseerd. Uit het door de man als productie 7 overgelegde bankafschrift blijkt dat hij op 27 januari 1997 fl. 260.000,- heeft overgemaakt van zijn Israëlische bankrekening naar de notaris die betrokken was bij de levering van het pand aan de [adres 1] op 3 februari 1997. Uit de als productie 6 overgelegde schriftelijke verklaring van notaris Lorig blijkt voorts dat de man op 13 januari 1997 zijn appartement in Israël heeft verkocht voor $ 192.000,-. Daarmee is voldoende aannemelijk dat het geld dat de man van zijn bankrekening heeft overgemaakt naar de notaris in Nederland afkomstig was van die opbrengst.
5.12.
Ter zitting is door rechtbank ter sprake gebracht dat uit de stellingen van de man volgt dat het pand aan de [adres 1] niet volledig is verworven met voorhuwelijks vermogen van de man. Het pand is immers deels, te weten voor een bedrag van fl. 130.000,- gefinancierd met een hypothecaire geldlening en betreft dan ook niet geld dat hij ontving door de verkoop van eigendommen in zijn bezit vóór het huwelijk. Het feit dat de hypothecaire geldlening aanvankelijk uitsluitend op naam van de man stond, maakt dat niet anders. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich nader uit te laten over de vraag hoe artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden in deze situatie moet worden uitgelegd.
5.13.
De man stelt dat het tijdens huwelijk in 2008 aangeschafte appartement in Israël en het in 2014 aangeschafte appartement aan het [adres 2] (deels) met zijn privévermogen zijn gefinancierd en maakt aanspraak op vergoeding van dat geïnvesteerde privévermogen. De vrouw betwist dat de man privévermogen heeft gebruikt voor de aankoop van deze appartementen. Volgens haar ging het om gezamenlijk spaargeld dat in een kluis lag. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij privégeld heeft geïnvesteerd in het appartement in Israël heeft de man als productie 48 diverse documenten in het geding gebracht waaruit blijkt dat het appartement door de man is aangekocht en dat verkoopster op 30 april 2008 van de man een cheque heeft ontvangen waarmee ‘
de resterende schuld’ voor het appartement in Israël is voldaan. Verder heeft de man als productie 15 bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij op 29 en 31 oktober 2014 in totaal € 92.757,18 van zijn privérekening heeft overgemaakt naar de notaris met als omschrijving “Aankoop [adres 2] te [plaats 1] ”. Uit het als productie 18 overgelegde bankafschrift blijkt dat de man op 31 december 2016 voorts tweemaal € 10.549,- heeft overgemaakt naar [betrokkene] met als omschrijving “Afbetaling op lening van 2014”. Volgens de man betrof dit een aflossing van de privéfinanciering die ten behoeve van de aankoop van het appartement aan het [adres 2] bij [betrokkene] was afgesloten. Gelet op voornoemde bewijsstukken is de rechtbank van oordeel dat de man voorshands voldoende heeft aangetoond dat voornoemde onroerende zaken met zijn privé vermogen zijn aangeschaft. Nu echter de vrouw van haar stelling dat de in de appartementen geïnvesteerde bedragen afkomstig waren uit de kluis en gezamenlijk spaargeld betrof, expliciet bewijs heeft aangeboden door het horen van getuigen, waaronder zijzelf en de man, zal de rechtbank haar toelaten tot dat (tegen)bewijs.
5.14.
De vrouw exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een pension in het pand aan de [adres 1] . In het kort gedingvonnis van 5 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vrouw in verband daarmee een vergoeding van € 3.000,- per maand aan de man moet voldoen, tenzij zij daartoe niet in staat is en zij dat aantoont aan de hand van een inzichtelijke en met onderliggende bescheiden gestaafde rapportage, afkomstig en voor juistheid getekend door een boekhouder of accountant aan te tonen. Tijdens de kort gedingzitting van 11 maart 2022 zijn partijen overeengekomen dat de vergoeding voorlopig wordt gesteld op € 2.500,-. Om de man in staat te stellen te controleren wat de inkomsten uit het pension zijn, hebben partijen ook afgesproken dat de vrouw een machtiging verleent aan de man om bij Booking.com op te vragen alle door hem gewenste informatie en/of uitdraaien van het webportaal indien en voor zover bij Booking.com aanwezig voor de periode 1 januari 2017 tot met de dag waarin een beslissing wordt genomen op het incident. Voor het geval Booking.com niet bereid is op grond van deze machtiging de gewenste informatie te verstrekken, zal de vrouw aan de man verstrekken een uitdraai van het webportaal van Booking.com van alle sub-tabbladen onder de tabbladen ‘Rates and Availability’, ‘Finance’, Reservations’ en ‘Analytics’ voor dezelfde periode. Gebleken is dat het de man niet gelukt is om de informatie met de verleende machtiging te verkrijgen en dat de vrouw die informatie ook niet aan hem heeft verstrekt. Een uitdraai van het webportaal van booking.com is in deze procedure ook niet door de vrouw overgelegd. De rechtbank heeft die gegevens echter wel nodig om te kunnen vaststellen welk bedrag de vrouw aan (schade)vergoeding aan de man zal moeten betalen, zoals hij in deze procedure vordert. De gegevens zijn voorts ook nodig om te kunnen beslissen op de incidentele vordering van de vrouw tot vermindering van de in kort geding vastgestelde voorlopige vergoeding tot een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 22 Rv bevelen dat de vrouw die gegevens alsnog in het geding brengt. In afwachting daarvan zal (ook) de beslissing in het incident worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
6.1.
beveelt de man op grond van artikel 22 Rv met stukken onderbouwd toe te lichten welke panden er zijn in Turkije en wanneer die zijn aangekocht en, als blijkt dat een of meer panden na het huwelijk zijn aangekocht, met stukken onderbouwd en overzichtelijk gepresenteerd toe te lichten hoe die panden zijn gefinancierd en wat de kosten en huuropbrengsten zijn,
6.2.
beveelt de vrouw op grond van artikel 22 Rv uitdraai van het webportaal van Booking.com van alle sub-tabbladen onder de tabbladen ‘Rates and Availability’, ‘Finance’, Reservations’ en ‘Analytics’ voor de periode 1 januari 2017 tot met heden in het geding te brengen,
6.3.
stelt de man en de vrouw beide in de gelegenheid op de rol van
13 juli 2022een akte te nemen als bedoeld in rechtsoverweging 5.12,
6.4.
laat de vrouw toe te bewijzen dat gezamenlijk spaargeld uit de kluis is gebruikt voor de aankoop van de appartementen in Israël en aan het [adres 2] in [plaats 1] ,
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 juli 2022voor uitlating door de vrouw of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
6.6.
bepaalt dat de vrouw, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.7.
bepaalt dat de vrouw, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met oktober 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.8.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. H.A. Pott Hofstede in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81,
6.9.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk [soort_zittingRv_termijn] voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.10.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in het incident
6.11.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 977