ECLI:NL:RBNHO:2022:5590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
9680057 \ CV EXPL 22-495
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering zorgverzekeraar tot betaling van achterstallige premies

In deze zaak vordert Menzis Zorgverzekeraar N.V. van gedaagde betaling van achterstallige zorgpremies. De kantonrechter heeft op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad. Menzis heeft gedaagde gedagvaard omdat deze de verschuldigde premies over de periode van april 2019 tot en met 2020 niet heeft betaald. Gedaagde heeft de hoogte van de betalingsachterstand niet betwist en heeft niet kunnen aantonen dat er een betalingsregeling was getroffen voor de vordering. De kantonrechter heeft de vordering van Menzis toegewezen, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.985,23, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van gedaagde, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer dat er een betalingsregeling was getroffen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9680057 \ CV EXPL 22-495 / MdV
Uitspraakdatum: 7 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Menzis Zorgverzekeraar N.V.
gevestigd te Wageningen
eiseres
verder te noemen: Menzis
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
De zaak in het kort
De eisende partij, een zorgverzekeraar, vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van achterstallige premies. De kantonrechter wijst de vordering van de zorgverzekeraar toe, omdat gedaagde de hoogte van de betalingsachterstand niet heeft weersproken en niet is gebleken dat gedaagde voor deze vordering opnieuw een betalingsregeling had getroffen.

1.Het procesverloop

1.1.
Menzis heeft bij dagvaarding van 27 januari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft in eerste instantie mondeling geantwoord, waarna zij dit schriftelijk heeft aangevuld.
1.2.
Menzis heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft bij Menzis een basisverzekering en/of aanvullende verzekeringen afgesloten.
2.2.
[gedaagde] heeft de door haar verschuldigde premies over de periode april 2019 tot en met 2020 niet betaald, waardoor een betalingsachterstand is ontstaan. Vanwege het uitblijven van betaling heeft Menzis haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde.
2.3.
Op 16 januari 2020 is [gedaagde] bij verstek veroordeeld tot betaling van een eerdere betalingsachterstand. Deze betalingsachterstand had betrekking op het eigen risico over de jaren 2016, 2017 en 2019 en is inmiddels door [gedaagde] voldaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Menzis vordert, nadat zij haar vordering heeft verminderd, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.985,23. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 1.577,80, buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw van € 322,67 en rente tot 27 januari 2022 van € 84,76.
3.2.
Menzis legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] premies voor haar zorgverzekering onbetaald heeft gelaten. Vanwege het uitblijven van betaling heeft Menzis haar vordering uit handen gegeven en [gedaagde] uiteindelijk is gedagvaard.
3.3.
[gedaagde] erkent dat er sprake is van een betalingsachterstand. Zij voert echter aan dat zij ter voldoening van deze achterstand een betalingsregeling heeft getroffen. Menzis heeft haar daarom ten onrechte gedagvaard en onnodige kosten gemaakt.

4.De beoordeling

4.1.
De (hoogte van de) betalingsachterstand is door [gedaagde] niet weersproken en staat daarmee vast. De gevorderde hoofdsom van Menzis is dan ook toewijsbaar.
4.2.
Omdat [gedaagde] in verzuim is met betaling van deze vordering, is zij wettelijke rente verschuldigd. Naast de in de dagvaarding berekende rente, zal de verdere rente worden toegewezen over de resterende hoofdsom van € 1.577,80. Ook is [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd van € 322,67 inclusief btw, aangezien Menzis aan [gedaagde] aanmaningen heeft gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
4.3.
De proceskosten komen eveneens voor rekening van [gedaagde] , omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. Voor zover [gedaagde] met haar verweer heeft bedoeld dat de kosten van de procedure niet voor haar rekening moeten komen, omdat zij voor de vordering waarvan betaling wordt gevorderd een betalingsregeling heeft getroffen met Menzis, faalt dat verweer.
4.4.
Menzis erkent dat er in oktober 2021, voor zowel onderhavige vordering als voor een oude betalingsachterstand, een betalingsregeling met [gedaagde] getroffen. [gedaagde] is deze betalingsregeling niet correct nagekomen, waardoor deze is komen te vervallen en Menzis voor de oude betalingsachterstand beslag heeft gelegd op de auto van [gedaagde] . Vervolgens heeft [gedaagde] op 12 januari 2022 contact opgenomen met Menzis. Volgens Menzis is er in dat gesprek alleen gesproken over het hervatten van de betalingsregeling voor de oude betalingsachterstand. Voorwaarde hiervoor was dat [gedaagde] in ieder geval € 70,00 zou betalen en daarna opnieuw contact op zou nemen om verdere betaalafspraken te maken. [gedaagde] heeft naar aanleiding van dit gesprek weliswaar twee keer € 70,00 aan Menzis betaald, maar heeft pas na het uitbrengen van de dagvaarding weer contact opgenomen, aldus Menzis.
4.5.
Gezien de gemotiveerde betwisting door Menzis had het op de weg van [gedaagde] gelegen om te stellen en te bewijzen dat er tijdens het gesprek op 12 januari 2022 ook is gesproken over het hervatten van de betalingsregeling voor de vordering waar in deze procedure betaling van wordt gevorderd. Dit heeft [gedaagde] onvoldoende gedaan. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat er ook voor onderhavige vordering een regeling liep, verwezen naar een brief van 8 februari 2022. Die brief heeft [gedaagde] echter niet overgelegd, zodat de kantonrechter die brief niet in haar oordeel kan betrekken.
4.6.
Op basis van de stukken die wel zijn overgelegd en wat partijen daarover hebben aangevoerd, oordeelt de kantonrechter dat daaruit niet blijkt dat [gedaagde] voor het uitbrengen van de dagvaarding voor onderhavige vordering opnieuw een betalingsregeling met Menzis heeft getroffen. Menzis was daarom, toen betaling van deze vordering uitbleef, gerechtigd om over te gaan tot rechtsmaatregelen. [gedaagde] moet de proceskosten dan ook betalen.
4.7.
Ook aan het verweer van [gedaagde] dat Menzis doelbewust extra kosten heeft gemaakt door twee keer beslag te leggen op haar auto gaat de kantonrechter voorbij, omdat dit verweer buiten het bereik van deze procedure valt. Menzis is alleen gerechtigd om beslag te leggen als zij over een uitspraak van de rechter beschikt waarin haar vordering is toegewezen. Aangezien zij voor de achterstand waar in deze procedure betaling van wordt gevorderd nog niet over een uitspraak beschikt, kon Menzis alleen voor de oude betalingsachterstand, die in deze procedure niet ter discussie staat, beslag leggen. Bovendien blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde stukken niet dat er twee keer beslag is gelegd en er dus onnodige kosten zijn gemaakt. Het stuk van 3 januari 2021 betreft het proces-verbaal van het beslag zelf en het stuk van 6 januari 2021 betreft de wettelijk voorgeschreven overbetekening (kennisgeving) van het beslag aan [gedaagde] .
4.8.
In haar laatste schriftelijke reactie heeft [gedaagde] laten weten graag de eerdere betalingsregeling te willen hervatten. De wet geeft de kantonrechter geen mogelijkheid Menzis een betalingsregeling op te leggen. [gedaagde] zal hierover in overleg moeten treden met Menzis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Menzis van € 1.985,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.577,80 met ingang van 27 januari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt Menzis tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 129,74
griffierecht € 365,00
salaris gemachtigde € 374,00 ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter