ECLI:NL:RBNHO:2022:5581

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
C/15/326345 / KG ZA 22-123
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op (her)inrichting van onroerend goed in kort geding

In deze zaak, die op 23 juni 2022 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben partijen een geschil over het gebruik en de inrichting van een onroerend goed dat in mede-eigendom is verkregen. [Eiseres] vordert in kort geding dat de gedaagden worden verboden om het onroerend goed, inclusief de tuin, te (her)inrichten en dat zij hun auto op de daarvoor bestemde parkeerplaats moeten zetten. De gedaagden, die ook een tegenvordering hebben ingediend, willen dat [eiseres] hen toestaat om hun roerende zaken op het perceel te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat partijen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de vorderingen. De rechter heeft overwogen dat er al lange tijd een conflict tussen partijen bestaat en dat er geen bewijs is dat de gedaagden op korte termijn wijzigingen aan het erf zullen aanbrengen. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, evenals de tegenvorderingen van de gedaagden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/326345 / KG ZA 22-123
Vonnis in kort geding van 23 juni 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C. van der Mark te Geldermalsen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres/verweerster] en [gedaagden/eisers] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
  • de brief van 18 mei 2022 met productie 19
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres/verweerster]
  • de pleitnota van [gedaagden/eisers]
  • de e-mail van de advocaat van [eiseres/verweerster] van 10 juni 2022 met de mededeling dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen en waarin om vonnis wordt gevraagd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres/verweerster] en [gedaagden/eisers] hebben op of omstreeks 15 april 2016 het onroerend goed gelegen aan de [adres] in [plaats] in mede-eigendom verkregen, waarbij het aandeel van [eiseres/verweerster] 40 % is en van [gedaagden/eisers] ieder 30 %.
2.2.
[eiseres/verweerster] is de moeder van [gedaagde 2] .
2.3.
[eiseres/verweerster] woont in het deel van het onroerend goed met nummer [nummer 1] en [gedaagden/eisers] wonen op het deel met nummer [nummer 2] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres/verweerster] vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter [gedaagden/eisers] verbiedt het onroerend goed, daaronder met name het erf/de tuin verstaan, tijdelijk dan wel definitief te (doen) (her)inrichten en/of te (doen) veranderen, [gedaagden/eisers] gebiedt hun auto neer te zetten op de daarvoor bedoelde parkeerplaats en ervoor te zorgen dat de bezoekers/gasten van de Bed & Breakfast dat ook doen, [gedaagden/eisers] gebiedt het (bouw)afval/puin/bouwmateriaal binnen twee weken te verwijderen en verwijderd te houden, alles op straffe van een dwangsom.
3.2.
[gedaagden/eisers] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden/eisers] vorderen samengevat – dat de voorzieningenrechter [eiseres/verweerster] veroordeelt te gehengen en te gedogen dat [gedaagden/eisers] de inrichting van het perceel conform de inrichtingstekening uitvoeren en zij roerende zaken, zoals (maar niet uitsluitend) hun auto, hun caravan, een bootje, een ladder, haardhout en de hot tub op het perceel plaatsen.
4.2.
[eiseres/verweerster] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen en de tegenvorderingen zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over het in gemeenschappelijk eigendom verkregen onroerend goed en dan met name over het gebruik en de inrichting van het erf dan wel de tuin (hierna steeds het erf genoemd). Volgens [eiseres/verweerster] richten [gedaagden/eisers] het perceel in zonder overleg, worden auto’s geparkeerd op plaatsen waar dat niet de bedoeling is en staat er al lange tijd bouwafval en bouwmateriaal op het erf. [gedaagden/eisers] voeren als verweer dat partijen afspraken hebben gemaakt over het gebruik en de inrichting van het erf en dat zij rekening houdend met de gerechtvaardigde belangen van [eiseres/verweerster] gebruik maken van het erf.
5.3.
De vorderingen en tegenvorderingen in kort geding kunnen alleen worden toegewezen als daarvoor spoedeisend belang heeft. Partijen betwisten over en weer dat de ander een spoedeisend belang heeft bij de (tegen)vordering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat partijen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er op dit moment sprake is van een zodanig spoedeisend belang tot het treffen van de gevorderde voorzieningen dat de beslissing in een eventuele bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daartoe is het volgende redengevend.
5.4.
De vorderingen van [eiseres/verweerster] zijn gebaseerd op het standpunt dat [gedaagden/eisers] geen rekening houden met de belangen van [eiseres/verweerster] , er een gerede kans bestaat dat zij ondanks het conflict overgaan tot het inrichten van het erf, in het bijzonder het aanleggen van een pad, en zorgen voor overlast en hinder. Uit de correspondentie blijkt echter dat er al lange tijd een conflict is tussen partijen. In de brief van 21 mei 2021 waarin [gedaagden/eisers] door de advocaat van [eiseres/verweerster] worden gesommeerd geen wijzigingen aan te brengen aan het onroerend goed staat dat eerder tussen partijen mediation heeft plaatsgevonden. Partijen hebben verder tevergeefs over en weer voorstellen gedaan om tot een oplossing te komen. Daarbij hebben [gedaagden/eisers] in verschillende brieven laten weten dat zij in deze fase niet voornemens zijn zonder overleg met [eiseres/verweerster] tot (her)inrichting over te gaan. Hoewel in de correspondentie door [gedaagden/eisers] ook kenbaar is gemaakt waar het door hen gewenste pad loopt, is niet gebleken dat zij zijn overgegaan tot het aanbrengen van veranderingen aan het erf dan wel dat zij dat in deze fase zullen doen. Ook heeft [eiseres/verweerster] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van (dusdanige) hinder of overlast op grond waarvan een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Hoewel voorstelbaar is dat [gedaagden/eisers] het erf verder willen inrichten, mede vanwege de exploitatie van de Bed & Breakfast, hebben ook zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat nu een voorziening moet worden getroffen en een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
5.5.
Omdat partijen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de (tegen)vorderingen een spoedeisend karakter hebben, zullen deze moeten worden afgewezen. Ter zijde overweegt de voorzieningenrechter dat gelet op het navolgende niet voldoende aannemelijk is geworden dat de vorderingen van [eiseres/verweerster] en tegenvorderingen van [gedaagden/eisers] in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.
5.6.
[eiseres/verweerster] stelt dat afspraken over de inrichting van het erf ontbreken, maar volgens [gedaagden/eisers] zijn er wel afspraken gemaakt, wat zou blijken uit de door hen geschetste voorgeschiedenis en een inrichtingstekening. Voor beantwoording van de vraag of deze afspraken zijn gemaakt en wat de inhoud daarvan is, moet mede gekeken worden naar wat partijen over en weer hebben verklaard, wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden en wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (het Haviltex-criterium). Voor zover niet komt vast te staan dat partijen afspraken hebben gemaakt, geldt dat het beheer over het onroerend goed tezamen geschiedt, tenzij het om gewoon onderhoud of behoud van het onroerend goed gaat [1] , en partijen ieder bevoegd zijn het onroerend goed te gebruiken, mits dit gebruik met het recht van de ander is te verenigen [2] . Daarbij wordt de rechtsbetrekking tussen partijen beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. [3] Om vast te stellen wat tussen partijen geldt, of afspraken zijn gemaakt en of sprake is van een normaal gebruik is nadere bewijslevering nodig, maar daar leent deze kort geding-procedure zich niet voor.
5.7.
Partijen zijn ook verdeeld over de vraag welke afspraken zijn gemaakt over het parkeren van auto’s, of auto’s worden geparkeerd op plekken waarvoor dat niet is bedoeld en of ervoor wordt zorggedragen dat gasten van de Bed & Breakfast hun auto parkeren op de parkeerplaats voor deze Bed & Breakfast. In deze kort geding-procedure is zowel door [eiseres/verweerster] als door [gedaagden/eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt wat precies is afgesproken en of deze afspraken niet dan wel onvoldoende worden nageleefd.
5.8.
Wat betreft het door [eiseres/verweerster] gevorderde gebod tot het verwijderen en verwijderd houden van bouwafval en bouwmaterialen wordt als volgt overwogen. Volgens [gedaagden/eisers] is sprake van een normaal gebruik van het erf, hebben zij bouwafval en bouwmaterialen zoveel mogelijk verwijderd en opgeruimd en houden zij daarbij rekening met de gerechtvaardigde belangen van [eiseres/verweerster] . Gelet op deze gemotiveerde betwisting heeft [eiseres/verweerster] in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het erf wordt gebruikt op een wijze dat niet met haar recht te verenigen is.
5.9.
De tegenvordering van [gedaagden/eisers] over het toestaan dat roerende zaken, zoals (maar niet uitsluitend) hun auto, hun caravan, een bootje, een ladder, haardhout en de hot tub op het erf worden geplaatst, is te onbepaald en is reeds daarom niet toewijsbaar.
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen af,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 23 juni 2022.

Voetnoten

1.Artikel 3:170 lid 1 en 2 BW.
2.Artikel 3:169 BW.
3.Artikel 3:166 lid 3 BW.