In deze zaak, die op 23 juni 2022 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben partijen een geschil over het gebruik en de inrichting van een onroerend goed dat in mede-eigendom is verkregen. [Eiseres] vordert in kort geding dat de gedaagden worden verboden om het onroerend goed, inclusief de tuin, te (her)inrichten en dat zij hun auto op de daarvoor bestemde parkeerplaats moeten zetten. De gedaagden, die ook een tegenvordering hebben ingediend, willen dat [eiseres] hen toestaat om hun roerende zaken op het perceel te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat partijen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de vorderingen. De rechter heeft overwogen dat er al lange tijd een conflict tussen partijen bestaat en dat er geen bewijs is dat de gedaagden op korte termijn wijzigingen aan het erf zullen aanbrengen. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, evenals de tegenvorderingen van de gedaagden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.