ECLI:NL:RBNHO:2022:5550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
9767370
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende vergoedingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2022, staat de vraag centraal of de werkgever, Stichting Camphillgemeenschap Maartenhuis, de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aangeduid als verzoekster, rechtsgeldig heeft opgezegd. De werkgever betwist dat de opzegging bedoeld was, maar de kantonrechter oordeelt dat de brief van 31 december 2021 door de werknemer redelijkerwijs als een opzegging kon worden opgevat. De kantonrechter concludeert dat de werkgever niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen, wat leidt tot de verplichting om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen. De werknemer had sinds 15 januari 1999 bij de stichting gewerkt en de opzegging werd geacht per 1 februari 2022 te zijn ingegaan, terwijl de werkgever een opzegtermijn van vier maanden had moeten respecteren. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer toe, inclusief de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen, en legt de proceskosten bij de werkgever neer. De beslissing benadrukt het belang van correcte communicatie en naleving van wettelijke opzegtermijnen in arbeidsrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9767370 \ AO VERZ 22-18
Uitspraakdatum: 28 juni 2022
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. C.M.J. Moerkens
de stichting
Stichting Camphillgemeenschap Maartenhuis,
gevestigd te De Koog
verwerende partij
verder te noemen: Maartenhuis
gemachtigde: mr. M.J. van der Veen
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft opgezegd. De werkgever stelt dat niet is bedoeld om op te zeggen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever een brief heeft gestuurd die de werknemer redelijkerwijs heeft mogen opvatten als opzegging. Gelet op die opzegging en de onjuiste opzegtermijn daarvan moet de werkgever een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding betalen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om Maartenhuis te veroordelen tot betaling van verschillende vergoedingen. Maartenhuis heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 31 mei 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoekster] per brief van 17 mei 2022 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 15 januari 1999 in dienst getreden bij Maartenhuis. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft op 11 januari 2022 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen.
2.2.
Maartenhuis heeft met een brief gedateerd op 31 december 2021, door [verzoekster] ontvangen op of rond 15 januari 2022, onder andere het volgende aan [verzoekster] meegedeeld:
“Na meer dan 20 jaar dienstverband gaan onze wegen wat dit betreft scheiden. Het UWV heeft de ontslagvergunning verleend op 11-1-2022. Het opzeggen van de arbeidsovereenkomst kan vanaf 16 dagen daarvoor, rekening houdend met een maand opzegtermijn.Wij zeggen daarom op 31-12-2021 de arbeidsovereenkomst op per 1-2-2022.
Wij gaan de financiële afrekening opstellen waarbij ook de transitievergoeding wordt meegenomen. De transitievergoeding is een fors bedrag waarvoor wij compensatie willen aanvragen. Daartoe is het noodzakelijk dat wij een beëindigingsovereenkomst opstellen. Die ontvang je hierbij met het verzoek om deze te ondertekenen en terug te sturen voor 20 januari.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt om Maartenhuis te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. [verzoekster] legt aan het verzoek ten grondslag – kort gezegd – dat Maartenhuis de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en daarbij niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen.
3.2.
Maartenhuis voert verweer. Maartenhuis voert aan – samengevat – dat haar brief van 31 december 2021 niet als een opzegging is bedoeld en dat daarin alleen een voorstel is gedaan om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen. [verzoekster] heeft dat voorstel niet geaccepteerd, zodat het dienstverband niet is beëindigd, aldus Maartenhuis. Voor zover de brief van 31 december 2021 wordt beschouwd als een opzegging, wijst Maartenhuis erop dat sprake is van een vergissing en dat het onredelijk is om Maartenhuis te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Maartenhuis moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Bij de beoordeling daarvan is in de eerste plaats van belang of Maartenhuis de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd of niet.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat eerdergenoemde brief van Maartenhuis van 31 december 2021 als een opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2022 moet worden aangemerkt. [verzoekster] heeft die brief ook redelijkerwijs mogen opvatten als een opzegging per die datum. De bewoordingen van die brief, zoals hiervoor aangehaald, zijn immers luid en duidelijk. Iets anders dan een opzegging van de arbeidsovereenkomst valt daaruit niet op te maken. Dat Maartenhuis alleen een voorstel heeft gedaan voor een beëindigingsovereenkomst, blijkt niet uit de brief.
4.3.
De stelling van Maartenhuis dat zij zich heeft vergist en niet wilde opzeggen, kan ook niet worden gevolgd. De brief van 31 december 2021 mocht door [verzoekster] redelijkerwijs worden opgevat als een opzegging. Maartenhuis kan er daarom geen beroep op doen dat zij niet de bedoeling of de wil heeft gehad om op te zeggen. [1] Maartenhuis kon die opzegging ook niet eenzijdig intrekken, zoals zij kennelijk heeft willen doen. [2]
4.4.
Op de zitting heeft Maartenhuis erkend dat zij de brief van 31 december 2021 heeft verzonden op 11 januari 2022, te weten na ontvangst van de toestemming van het UWV voor opzegging. Niet betwist is de stelling van [verzoekster] op de zitting dat zij de brief op 15 januari 2022 heeft ontvangen. De arbeidsovereenkomst is met die brief opgezegd per 1 februari 2022.
4.5.
Vast staat dat Maartenhuis een opzegtermijn van vier maanden in acht had moeten nemen. [3] Die termijn wordt verkort met de duur van de procedure bij het UWV. [4] De arbeidsovereenkomst kon daarom niet eerder worden opgezegd dan per 1 mei 2022. Maartenhuis heeft dus niet de geldende opzegtermijn in acht genomen. Gelet daarop heeft [verzoekster] op grond van de wet recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een zogenoemde gefixeerde vergoeding. [5]
4.6.
Die gefixeerde vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Dit leidt tot een vergoeding gelijk aan drie maanden loon, te weten een bedrag van € 7.986,99 bruto. De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal dan ook worden toegewezen tot dit bedrag. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding is ook toewijsbaar, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 februari 2022.
4.7.
Het verweer van Maartenhuis dat toekenning van een gefixeerde vergoeding onredelijk is, kan niet slagen. Dat [verzoekster] geen schade heeft geleden door de onjuiste opzegging, zoals Maartenhuis stelt, is niet van belang. Een werknemer heeft bij een onregelmatige opzegging aanspraak op een gefixeerde vergoeding, ongeacht de vraag of daadwerkelijk schade is geleden. [6] Matiging van de gefixeerde vergoeding tot een bedrag minder dan drie maanden loon is op grond van de wet niet mogelijk. [7] Gelet hierop kan ook niet worden geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om Maartenhuis te veroordelen tot een gefixeerde vergoeding van drie maanden loon.
4.8.
Maartenhuis is ook een transitievergoeding verschuldigd, omdat de arbeidsovereenkomst door haar is opgezegd. Het door [verzoekster] berekende bedrag van € 20.674,39 bruto is niet betwist door Maartenhuis. De door [verzoekster] verzochte transitievergoeding wordt daarom toegewezen tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2022.
4.9.
De billijke vergoeding worden afgewezen. Er kan in dit geval alleen grond zijn voor toekenning van een billijke vergoeding als Maartenhuis zou hebben opgezegd zonder toestemming van het UWV. [8] Dat is niet het geval. Maartenhuis heeft immers opgezegd nadat daarvoor toestemming was gegeven door het UWV. Dat een onjuiste opzegtermijn in acht is genomen, is geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding, maar alleen reden voor toekenning van de hiervoor al besproken gefixeerde vergoeding.
4.10.
De vordering van [verzoekster] tot betaling van niet opgenomen vakantiedagen wordt toegewezen, omdat tegen deze vordering, uitgaande van een opzegging, geen verweer is gevoerd. Maartenhuis zal daarom worden veroordeeld tot betaling van € 5.284,23 bruto, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
4.11.
De gevorderde specificaties van de gefixeerde vergoeding en de transitievergoeding zijn niet weersproken en toewijsbaar.
4.12.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat [verzoekster] geen concreet bedrag heeft gevorderd en geen concrete kosten heeft genoemd of onderbouwd.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van Maartenhuis, omdat zij ongelijk krijgt. Het salaris van de gemachtigde van [verzoekster] zal worden vastgesteld op € 498,00. Daarbij wordt Maartenhuis ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan verzochte nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoekster] worden gemaakt

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Maartenhuis om aan [verzoekster] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 7.986,99 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt Maartenhuis om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van
€ 20.674,39 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt Maartenhuis om aan [verzoekster] de niet-opgenomen vakantiedagen te betalen van € 5.284,23 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het opeisbaar worden daarvan tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Maartenhuis om aan [verzoekster] een deugdelijke bruto/netto-specificatie te verstrekken van de betalingen vermeld onder 5.1 en 5.2;
5.5.
veroordeelt Maartenhuis tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 1.191, te weten:
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
5.6.
veroordeelt Maartenhuis tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoekster] worden gemaakt;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 28 juni 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Zie: Hoge Raad, 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2027 (
3.Artikel 7:672 lid 2, aanhef en onder d, BW.
4.Artikel 7:672 lid 6 BW.
5.Artikel 7:672 lid 11 BW.
6.Zie: Hoge Raad, 30 juni 1995, NJ 1996/52 (
7.Artikel 7:672 lid 12 BW.
8.Artikel 7:681 lid 1 BW.