ECLI:NL:RBNHO:2022:5536

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
15/204011-20 en 15/298939-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij de dood van een man en veroordeling voor diefstal met geweld, amfetaminebezit en hennepteelt

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de dood van een man, die op 8 augustus 2020 in Nibbixwoud werd aangetroffen in een sloot. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de camerabeelden en getuigenverklaringen niet voldoende specifiek waren om de verdachte te identificeren als de dader van het geweld dat tot de dood van het slachtoffer leidde. De rechtbank oordeelde dat er weliswaar ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, maar dat deze niet zonder redelijke twijfel konden worden bewezen.

Daarnaast werd de verdachte wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder diefstal met geweld, het aanwezig hebben van amfetamine en het telen van hennepplanten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaren op voor deze feiten. De verdachte had op 11 augustus 2020 een hoeveelheid van ongeveer 275 hennepplanten geteeld en op dezelfde datum ongeveer 400 gram amfetamine aanwezig gehad. Ook had hij op 22 juli 2020 ingebroken in de woning van een 87-jarige man, waarbij hij geweld had gebruikt en een geldbedrag van 100 euro had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze feiten en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de slachtoffers, met name voor de benadeelde partij die slachtoffer was van de woninginbraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/204011-20 en 15/298939-20 (t.t.z. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 februari 2022, 8 februari 2022, 10 februari 2022 en 14 juni 2022 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres PI] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 12 juli 2021 gevoegd en de ten laste gelegde feiten doorgenummerd.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 10 februari 2022 het onderzoek gesloten. Op 17 februari 2022 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. In dit tussenvonnis heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropend en – kort gezegd – ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit bevolen dat nader onderzoek aan de telefoon van de verdachte wordt gedaan door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut. Na het afronden van het nadere onderzoek is de behandeling van de zaak voortgezet op de openbare terechtzitting van 14 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] uitgeoefende spreekrecht en van hetgeen door mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Amsterdam, namens hen naar voren is gebracht, alsmede van het namens [benadeelde 4] uitgeoefende spreekrecht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (ter terechtzitting van 12 juli 2022), ten laste gelegd dat:

1.primair

hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
- samendrukkend geweld in/op de hals toe te brengen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] – terwijl deze al dan niet buiten bewustzijn was dan wel verminderd zelfredzaam was - naar de waterkant te slepen en/of
- ( vervolgens) in het water te gooien/duwen/laten vallen,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten zware mishandeling of eenvoudige mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebbende, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) op het hoofd en/of in het gezicht meervoudig geweld toegebracht en/of
- samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegebracht en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] — terwijl deze al dan niet buiten bewustzijn dan wel verminderd zelfredzaam was - naar de waterkant gesleept en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] in het water gegooid/geduwd/laten vallen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer):
- meerdere breuken van het aangezicht, te weten (onder andere) aan de rechterbovenkaak en/of de neus en /of de rechteroogkas en/of
- meerdere huidscheuren en/of (onderhuidse) bloeduitstortingen op het hoofd en/of
- meerdere onderhuidse bloeduitstortingen en/of huidscheuren in het gelaat en/of
- bloeduitstortingen inwendig in de hals en/of
- een gebroken tongbeen en/of
- ( puntvormige) bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden en/of
- scherprandige huidklievingen op de strekzijde van de linkermiddelvinger en/of de buigzijde van de linker wijsvinger,
heeft toegebracht, door
- ( al dan niet met een voorwerp) op het hoofd en/of in het gezicht en/of op het lichaam meervoudig geweld toe te brengen en/of
- samendrukkend geweld op/in de hals toe te brengen en/of
- geweldsinwerking met een scherprandige structuur,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020, te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten hulp te verlenen of te verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] , door die [slachtoffer] , die zwaar lichamelijk letsel had opgelopen en/of (vervolgens) in het water terecht was gekomen, adequate hulp en/of verzorging en/of inschakeling van adequate (medische) hulp en/of (medische) verzorging te onthouden, terwijl deze hulpverlening en/of bij het inschakelen van hulpverlening voor hem, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of voor anderen te duchten was, terwijl de dood van voornoemde hulpbehoevende [slachtoffer] op 8 augustus 2020 is gevolgd;
2
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 275 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 400 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, 100 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak/verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- bij die [benadeelde 5] in de slaapkamer te staan (en te dreigen) met een breekijzer en/of schroevendraaier, althans een (ijzeren) voorwerp en/of
- ( daarbij) te schreeuwen: "Geld, geld, geld" en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 5] bij zijn bovenarm vast te pakken en/of
- die [benadeelde 5] uit zijn bed te sleuren en/of
- die [benadeelde 5] aan zijn bovenarm door het huis te sleuren/trekken en/of
- die [benadeelde 5] op enig moment abrubd los te laten, waarna die [benadeelde 5] viel.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 aan de verdachte ten laste gelegde feiten en dat in haar requisitoir onderbouwd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank, op de in de pleitnota’s vermelde gronden, verzocht de verdachte integraal vrij te spreken de onder 1 ten laste gelegde (in vier verschillende juridische varianten uitgewerkte) betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] .
Ook voor feit 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van feit 1De eerste vraag die de rechtbank met betrekking tot (alle juridische varianten tenlastegelegd onder) feit 1 moet beantwoorden is of de verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] op 8 augustus 2020 in Nibbixwoud.
Vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kunnen de volgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
In de ochtend van 8 augustus 2020 worden in Nibbixwoud, in het naast het fietspad Over de Leek gelegen water, een man en een scootmobiel aangetroffen. De man blijkt te zijn overleden. Op het wegdek van het fietspad wordt een opgedroogde plas bloed aangetroffen. Omdat na een verkeers-ongevallenanalyse wordt geconcludeerd dat er iets anders is gebeurd dan een verkeersongeval, wordt een forensisch onderzoek gestart. Bij het onderzoek door de patholoog wordt vastgesteld dat de man, onder meer, een flinke hoofdwond heeft op het achterhoofd en breuken aan de rechterbovenkaak, de neus en aan de rechteroogkas. Ook zijn er huidkrassen in de hals aangetroffen en inwendige bloeduitstortingen in de hals. De man blijkt te zijn [slachtoffer] , afkomstig uit [plaats 1] .
Door de patholoog wordt geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] volledig kan worden verklaard door verwurging en/of verdrinking en dat geweldsinwerking op het hoofd en beïnvloeding door alcohol een bijdrage kunnen hebben geleverd aan het overlijden.
Vast staat dat [slachtoffer] en de verdachte elkaar in de avond van 7 augustus 2020 hebben ontmoet in de nabijheid van Schouwburg Het Park in Hoorn en dat zij in ieder geval tot aan de sluiting van de kroegen, omstreeks 02.00 uur, op 8 augustus 2020 in elkaars gezelschap hebben doorgebracht. Op camerabeelden van de gemeente Hoorn is te zien dat [slachtoffer] en de verdachte omstreeks 02.08 uur, samen gezeten op de scootmobiel van [slachtoffer] , wegrijden vanuit het centrum van Hoorn in noordelijke richting.
Onderzoek politie route scootmobiel van Hoorn naar Nibbixwoud
Op grond van onderzoek aan camerabeelden en verklaringen van getuigen heeft de politie tijdens het opsporingsonderzoek een scenario geformuleerd over de mogelijk door [slachtoffer] en de verdachte met de scootmobiel gereden route vanuit Hoorn. Volgens dit scenario zou de verdachte, anders dan hij heeft verklaard bij de rechter-commissaris in strafzaken, geen afscheid hebben genomen van [slachtoffer] in de buurt van het station in Hoorn, maar zouden zij op 8 augustus 2020 in het tijdvak gelegen tussen 02.08 uur en 04.05 uur samen op de scootmobiel zijn gereden vanuit het centrum van Hoorn in de richting van de woning van de verdachte [plaats 2] en uiteindelijk zijn aangekomen op het fietspad Over de Leek in Nibbixwoud, waar [slachtoffer] later omstreeks 10.50 uur dood werd aangetroffen.
Camerabeelden [adres 1] en [adres 2] te NibbixwoudIn de processen-verbaal van bevindingen over de beelden van een camera die is bevestigd aan een woning gelegen aan de [adres 1] in Nibbixwoud, welke camera zicht heeft op de T-kruising van de [straat] en het fietspad Over de Leek, staat, onder meer, vermeld dat op 8 augustus 2020 om 04.02 uur over de [straat] een scootmobiel aan komt rijden in de richting van het fietspad. Te zien is dat er twee personen op de scootmobiel zitten, waarvan de voorste persoon een witte schoen draagt die naar voren uitsteekt. Volgens de verbalisanten is te zien dat het hoofd van de persoon die links op de scootmobiel zit, donkerder afsteekt dan de persoon die rechts op de scootmobiel zit en dat de witte schoen hoort bij de persoon die donkerder afsteekt. De scootmobiel stopt en blijft aan het begin van het fietspad staan, vóór het daar staande reflecterende verkeersbord. Om 04.04 uur loopt één van de twee personen een aantal meters weg van de scootmobiel en te zien is dat deze persoon witte of lichtkleurige schoenen aan heeft. Volgens de verbalisanten draagt deze persoon zeer vermoedelijk een schoudertas aan de linker voorkant van zijn bovenlichaam en steekt het gedeelte rond de enkels sterk donkerder af tegen de witte of lichtkleurige schoenen en de grijskleurige broek. Op grond hiervan vermoeden de verbalisanten dat deze persoon zeer donkere sokken draagt, of, als er geen sokken worden gedragen, de persoon een donkere huidskleur heeft. Om 04.05 uur is te zien dat de personen op de scootmobiel het fietspad van Over de Leek oprijden.
Op dezelfde camerabeelden is volgens de verbalisanten te zien dat in het tijdvak tussen 04.25 uur en 04.53.46 uur de verlichting van de scootmobiel op het fietspad zichtbaar is en zich uiteindelijk naar rechts beweegt in de richting van de daar aanwezige sloot. Vanaf 04.54.35 uur is te zien dat een persoon vanuit het fietspad de kruising met de [straat] nadert en rennend rechtsaf slaat, de [straat] in, in de richting van [adres 2] aldaar. Volgens de verbalisanten draagt deze persoon witte of lichtkleurige schoenen en bij het passeren van de lantaarnpaal lijkt hij een lichtkleurige broek te dragen. Op de camerabeelden van [adres 2] is volgens de verbalisanten te zien dat de rennende persoon licht gekleurde schoenen draagt en mogelijk donkergekleurde sokken en een lichtkleurige broek. De bovenkleding komt donkerder over ten opzichte van de broek.
In het proces-verbaal over de camerabeelden merken de verbalisanten op dat uit camerabeelden van de Albert Heijn te Hoorn blijkt dat de verdachte daar in de vroege avond van 7 augustus 2020 is geweest en dat op die beelden is te zien dat hij gekleed is in witte schoenen met zwarte sokken dan wel dat hij geen sokken draagt zodat zijn donkere huidskleur zichtbaar is. Ook is te zien dat hij een egaal grijskleurig joggingpak draagt en een zwarte schoudertas aan de (rechter) voorkant van zijn bovenlichaam. Datzelfde is te zien op camerabeelden later die avond en nacht in het uitgaanscentrum van Hoorn, aldus de verbalisanten.
Standpunt van de officier van justitie over de route en de camerabeelden van [adres 1] en [adres 2]
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat de persoon die op 8 augustus 2020 omstreeks 04.54 uur op de beelden van de [straat] te zien is, de dader is van het op [slachtoffer] uitgeoefende geweld dat tot zijn dood heeft geleid. En volgens de officier van justitie is die persoon de verdachte. Zij volgt daarbij het door de politie beschreven scenario dat [slachtoffer] samen met de verdachte op de scootmobiel vanuit Hoorn in de richting van de woning van de verdachte [plaats 2] is gereden en dat het [slachtoffer] en de verdachte zijn geweest die later die nacht met de scootmobiel, komend van de [straat] , het fietspad Over de Leek zijn opgereden. Ook heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de man die omstreeks 04.54 uur rennend vanaf het fietspad de [straat] ingaat, de verdachte betreft. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het in de processen-verbaal vermelde signalement van de persoon links op de scootmobiel en de rennende persoon overeenkomt met de door de verdachte gedragen kleding in de nacht van 7 op 8 augustus 2020 en dat de verdachte qua postuur ook past in het signalement. De officier van justitie heeft daarbij wel opgemerkt dat zij op basis van de beelden niet kan vaststellen of sprake is van een tas. Al met al blijkt volgens haar van belangrijke overeenkomsten tussen de uiterlijke kenmerken van de verdachte en het signalement van de dader en stelt zij vast dat geen sprake is van significante verschillen. Daar komt bij dat op het grijze vest van de verdachte enkele kleine bloedspatten zijn aangetroffen met het DNA van [slachtoffer] en dat bij de doorzoeking in de woning van de verdachte is gebleken dat de grijze trainingsbroek en de witte Nike schoenen die hij op de bewuste avond droeg niet zijn gevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat geen van de camerabeelden langs de route van Hoorn naar Nibbixwoud in het tijdvak gelegen tussen 02.07 uur en 03.09 uur van zodanige kwaliteit is dat op grond daarvan een herkenning van de verdachte mogelijk is gebleken, dan wel dat op basis van die beelden een duidelijk signalement kon worden gegeven van mogelijk daarop zichtbare personen. Uit meerdere processen-verbaal kan worden opgemaakt dat door de (slechte) kwaliteit van de beelden zelfs niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat daarop een scootmobiel is te zien, noch of het twee personen betreft die op de scootmobiel zitten. De rechtbank stelt verder vast dat in geen van de getuigenverklaringen die betrekking hebben op de mogelijk gereden route van de scootmobiel (getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] ), sprake is van een herkenning van de verdachte. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat geen van de door de getuigen opgegeven signalementen zodanig concreet en specifiek is, dat op grond daarvan zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op de betreffende plaatsen langs de route door (één van) deze getuigen is gezien.
Wat de camerabeelden van de [adres 1] en [adres 2] betreft geldt dat de kwaliteit daarvan ook (zeer) slecht is. In verband daarmee heeft de rechtbank samen met de officier van justitie en de verdachte en zijn raadsman op 1 februari 2022 op het politiebureau in Haarlem in het kader van een schouw een door de politie gemaakte compilatie van de beelden door middel van speciale apparatuur bekeken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de camerabeelden van de [adres 1] en [adres 2] te Nibbixwoud niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de daarop zichtbare persoon links op de scootmobiel, noch de zichtbare rennende (en later: lopende) man voldoen aan het signalement van de verdachte zoals te zien is op de camerabeelden van de Albert Heijn in Hoorn en de beelden van cameratoezicht Hoorn en zoals beschreven in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van zodanige, specifieke overeenkomsten tussen de uiterlijke kenmerken van de verdachte en de persoon die zichtbaar is op de beelden, zodat het niet anders kan zijn dan dat het om de verdachte gaat, zoals de officier van justitie heeft gesteld. De omstandigheid dat de persoon op de camerabeelden schijnbaar witte schoenen draagt en dat het gedeelte rond de enkels donkerder afsteekt ten opzichte van de schoenen en de broek, is onvoldoende specifiek. De rechtbank acht verder van belang dat uit het dossier blijkt dat de verdachte in de bewuste nacht witte sportschoenen van het merk Nike droeg die voorzien waren van een kenmerkende roodgekleurde zool en van een roodgekleurd vlak net boven de hiel, en dat deze specifieke kenmerken aan de hand van de camerabeelden niet konden worden vastgesteld. Verder geldt dat is vastgesteld dat de verdachte die nacht een egaal lichtgrijs gekleurd joggingpak droeg, terwijl de rennende man bovenkleding draagt die donkerder kleurt ten opzichte van zijn broek. De omstandigheid dat het hoofd van de persoon links op de scootmobiel donkerder afsteekt tegen het hoofd van de persoon naast hem, is voorts gelet op de slechte kwaliteit van de camerabeelden, onvoldoende om zonder redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat het dan om een man met een donkere huidskleur moet gaan, in het bijzonder: de verdachte. De rechtbank is voorts met de officier van oordeel dat op basis van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de persoon die van de scootmobiel afstapt bij de T-kruising van de [straat] met het fietspad Over de Leek, een tas aan de voorkant van het bovenlichaam draagt. De door de verbalisanten beschreven houding van de persoon links op de scootmobiel (de witte schoen die naar voren uitsteekt) en de op 8 augustus 2020 om 01:47 uur via de camera waargenomen houding van de verdachte op de scootmobiel terwijl hij in Hoorn rondjes rijdt, ten slotte, kan evenmin als typerend voor de verdachte worden aangemerkt, reeds omdat uit diezelfde camerabeelden, maar dan op andere tijdstippen, blijkt dat de verdachte in andere houdingen gezeten, op de scootmobiel rijdt.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de beschreven kenmerken van de persoon op de camera-beelden van [adres 1] en [adres 2] zowel afzonderlijk als tezamen beschouwd onvoldoende specifiek zijn om zonder redelijke twijfel vast te kunnen stellen dat het de verdachte betreft.
Alternatief scenario van de verdediging en de rapporten van het NFI
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 14 juni 2022 is door de verdediging gesteld dat sprake is van een alternatief scenario inhoudende dat de verdachte, na het vertrek uit Hoorn even na 2.00 uur, de nacht van 7 op 8 augustus 2020 thuis in zijn woning heeft doorgebracht en daar met zijn telefoon op YouTube heeft gezeten. Dit blijkt uit de verklaringen die de verdachte bij zijn raadsman heeft afgelegd, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de rechter-commissaris in strafzaken heeft verklaard dat hij in Hoorn afscheid heeft genomen van [slachtoffer] en dat hij toen naar huis is gefietst. Hij heeft geen idee hoe laat hij thuis is gekomen. Aan het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario liggen, zo begrijpt de rechtbank, in belangrijke mate ten grondslag de resultaten van het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verrichte onderzoek aan de telefoon van de verdachte. Voordat de rechtbank een oordeel geeft over de aannemelijkheid van het alternatieve scenario, is het dan ook aangewezen om de bevindingen van het NFI met betrekking tot de telefoon en het telefoongebruik in de nacht van 7 op 8 augustus 2020 – en dan in het bijzonder het tijdvak tussen 02.00 uur en 05.00 uur – te bespreken.
In het rapport van 31 januari 2022 heeft de deskundige [deskundige 1] van het NFI, onder meer, aangegeven dat in de onderzochte bestanden KOPIE_HUAWEI sporen zijn aangetroffen van gebruikersactiviteiten met betrekking tot YouTube.
Naar aanleiding van dit rapport heeft de rechtbank het NFI verzocht aanvullend onderzoek aan de telefoon te verrichten en heeft zij daartoe een aantal vragen aan de deskundige voorgelegd. Op 2 juni 2022 heeft het NFI een tweede rapport uitgebracht. Op de terechtzitting van 14 juni 2022 zijn de beide deskundigen gehoord en hebben zij hun rapporten nader toegelicht.
Uit het NFI-rapport van 2 juni 2022 van de deskundige [deskundige 2] (tabel 4) blijkt, onder meer, dat op 8 augustus 2020 in de tijdvakken gelegen tussen 02.00 uur en 05.00 uur netwerkverkeer wordt verstuurd en ontvangen via het
wifinetwerk [wifinetwerk]. Dit is de naam van de router die tijdens het opsporingsonderzoek is aangetroffen in de woning van de verdachte. Volgens het rapport zijn deze sporen in tegenspraak met de sporen ten aanzien van het netwerk “Park Wifi”, die in het eerdere NFI rapport van 31 januari 2022 naar voren kwamen. De deskundige heeft echter aangegeven dat er twijfels zijn over de betrouwbaarheid van de netwerkregistraties in het bestand [xx] , aangezien deze gepaard gaan met een foutcode en de registraties verband lijken te hebben met de specifieke software op de Huawei telefoon van de verdachte. De netstatgegevens uit tabel 4 daarentegen vormen een onderdeel van het op veel grotere schaal gebruikte Android besturingssysteem van de telefoon en worden door de deskundige als betrouwbaarder aangemerkt dan de registraties uit tabel 3. Bij dit oordeel speelt volgens de deskundige ook een rol dat uit de metingen aan het netwerk Park Wifi in Hoorn is gebleken dat een verbinding met dat netwerk onbetrouwbaar werd op ongeveer 125 meter afstand van de schouwburg en dat daarna de verbinding werd verbroken. Het is daarom technisch niet mogelijk, indien de telefoon van de verdachte zich op 8 augustus 2020 omstreeks 04.00 uur in Nibbixwoud bevond, om verbinding te maken met het netwerk Park Wifi in Hoorn. Desgevraagd heeft de deskundige ter terechtzitting aangegeven dat de afstand van 125 meter in zijn algemeenheid bij netwerken als grens kan worden beschouwd van het bereik waarbinnen het maken van een verbinding technisch mogelijk is. Dit geldt dus ook voor het [wifinetwerk] dat in de woning van de verdachte is aangetroffen, aldus de deskundige [deskundige 2] .
Op grond van de onderzoeksbevindingen en de door de deskundige geformuleerde hypotheses heeft de deskundige de conclusie getrokken dat het aangetroffen sporenbeeld
waarschijnlijkeris als de telefoon van de verdachte op 8 augustus 2020 omstreeks 04.00 uur in de omgeving van de woning van de verdachte was dan als de telefoon in de omgeving van de plaats delict aan het fietspad Over de Leek in Nibbixwoud was. Ook wordt het sporenbeeld waarschijnlijker geacht wanneer het toestel omstreeks het vermelde tijdstip in de omgeving van de woning van de verdachte is dan in de omgeving van schouwburg het Park in Hoorn.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen [deskundige 2] en [deskundige 1] desgevraagd aangegeven dat de in tabel 4 bij het tijdvak 8 augustus 2020 03.00 tot 04.00 uur vermelde ontvangen en verzonden bytes en pakketten (respectievelijk 85166447 ontvangen bytes, 67949 ontvangen pakketten, 3671898 verzonden bytes en 17583 verzonden pakketten), gelet op de grootte daarvan, passen bij het scenario dat gebruik is gemaakt van YouTube, dat ook is terug te zien in de gebruikersactiviteiten vermeld in Bijlage 1 van het NFI rapport van 31 januari 2022.
De deskundige [deskundige 2] heeft ter terechtzitting voorts desgevraagd aangegeven dat er in de onderzochte telefoon van de verdachte geen sporen zijn aangetroffen die er op wijzen dat de telefoon van de verdachte op 8 augustus 2020 tussen 02.00 uur en 05.00 uur de verbinding met het [wifinetwerk] heeft verbroken en verbinding heeft gemaakt met een mobiel netwerk buiten de woning van de verdachte. Dit past bij het scenario dat de telefoon in dat tijdvak in de woning of binnen een afstand van 125 meter van de in de woning aanwezige [wifinetwerk] was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij geen aanknopingspunten heeft om te oordelen dat het onderzoek van het NFI niet op deskundige en zorgvuldige wijze is verricht of dat de uitgebrachte rapporten niet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid. De beide deskundigen hebben hun bevindingen ter terechtzitting voorts op duidelijke wijze toegelicht en de deskundige [deskundige 1] heeft desgevraagd aangegeven dat hij de conclusies van zijn collega [deskundige 2] in het rapport van 2 juni 2022 onderschrijft. De rechtbank heeft deze rapporten dan ook bij haar beoordeling betrokken.
De rechtbank stelt vast dat de resultaten van het onderzoek van het NFI ondersteuning bieden aan het alternatieve scenario zoals door de verdediging is geschetst dat de verdachte ten tijde van de mishandeling en het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] niet op de plaats delict is geweest. Volgens de deskundigen van het NFI past het sporenbeeld in de telefoon van de verdachte bij het scenario waarin de verdachte binnen het bereik van zijn [wifinetwerk] was en met zijn telefoon YouTube heeft gebruikt via deze router. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat noch door de verdediging noch door het OM is betwist dat de verdachte zijn telefoon de hele nacht bij zich heeft gehad.
Dit in aanmerking genomen en mede gelet op hetgeen de rechtbank hierboven over het routescenario en de camerabeelden [adres 1] en [adres 2] heeft overwogen, trekt de rechtbank de conclusie dat weliswaar een gegronde verdenking in de vorm van ernstige bezwaren tegen de verdachte bestond maar dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat de verdachte op 8 augustus 2020 betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer [slachtoffer] .
De door de officier van justitie genoemde omstandigheid dat op het vest dat de verdachte in de nacht van 7 op 8 augustus 2022 droeg, ter hoogte van de rechterschouder een bloedspoor met DNA van [slachtoffer] is aangetroffen, geeft de rechtbank onvoldoende reden om anders te oordelen. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat sprake is van, in de woorden van de officier van justitie, enkele kleine bloedspatten. Niet is kunnen worden vastgesteld wanneer en op welke wijze dit spoor op het vest van de verdachte moet zijn terechtgekomen. Hoewel de verklaring van de verdachte dat dit spoor moet zijn veroorzaakt door een in Hoorn opgelopen bloedneus van [slachtoffer] , waarbij de verdachte hem te hulp zou zijn geschoten, niet door de resultaten van het opsporingsonderzoek kon worden bevestigd, is niet uit te sluiten dat het DNA van [slachtoffer] op een andere wijze dan door een misdrijf op het vest van de verdachte is terechtgekomen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte en [slachtoffer] in de nacht van 7 op 8 augustus 202 langdurig samen zijn geweest in Hoorn en ook enige tijd samen op de scootmobiel hebben gezeten, zeer dicht in elkaars nabijheid.
De omstandigheid dat de grijze trainingsbroek en de witte Nike schoenen van de verdachte tijdens de doorzoeking van diens woning – in tegenstelling tot het grijze vest – niet zijn aangetroffen, geeft de rechtbank evenmin aanleiding om anders te oordelen.
Met betrekking tot de mededelingen van de verdachte tijdens op 28 en 30 september 2020 opgenomen telefoongesprekken vanuit de penitentiaire inrichting dat hij, verdachte, samen met [slachtoffer] naar verdachtes woning [plaats 2] is gegaan, dat een andere man zich [xx] bij hen heeft gevoegd en dat [slachtoffer] daarna vanuit de woning van de verdachte met die ander is vertrokken, overweegt de rechtbank, ten slotte, dat deze mededelingen op zijn minst opmerkelijk zijn te noemen, maar ze kunnen op zichzelf, noch in combinatie met de overige informatie uit het dossier, leiden tot betrokkenheid van de verdachte bij de onder parketnummer 15-204011-20 onder feit 1 tenlastegelegde feiten.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de onder genoemd parketnummer feit 1
primair tot en met meest subsidiairtenlastegelegde feiten.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 4
Onder 4 wordt de verdachte ervan verdacht dat hij – kort gezegd – op 20 juli 2020 heeft ingebroken in de woning van [benadeelde 5] , dat hij geweld heeft gebruikt tegen deze [benadeelde 5] en een geldbedrag heeft weggenomen.
De verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd. Ter terechtzitting heeft hij hierover onder meer verklaard:
Ik zou niet weten hoe te verklaren is dat op de ruit van de woning van meneer [benadeelde 5] een DNA-spoor is gevonden dat met mijn DNA matcht. De woning van meneer [benadeelde 5] is vlakbij mijn oude huis. (…) Als ik met mijn zoontje voetbal en de bal komt in de tuin , dan ga ik die pakken. Misschien dat ik daarbij per ongeluk het raam heb aangeraakt.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte hiermee geen concreet en verifieerbaar alternatief scenario naar voren heeft gebracht, maar slechts een mogelijkheid heeft gesuggereerd. Daar komt bij dat de verdachte pas ter zitting van 8 februari 2022 met deze verklaring is gekomen. Bovendien is een met de verdachte matchend DNA-profiel aangetroffen, dat is veiliggesteld uit een handpalmspoor op een ruit van de woning van [benadeelde 5] . Naar het oordeel van de rechtbank vormt het ophalen van een bal uit de tuin geen logische, plausibele verklaring voor het aantreffen van een spoor in deze vorm of op deze plaats. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dan ook niet geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de DNA-match in samenhang met de aangifte voldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert dat de verdachte zich aan de hem ten laste gelegde inbraak en diefstal met geweld heeft schuldig gemaakt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder
2, 3 en 4ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
2
hij op 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van ongeveer 275 hennepplanten;
3
hij op 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk aanwezig heeft gehad 400 gram amfetamine;
4
hij op 22 juli 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, 100 euro, welk bedrag aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak/verbreking en inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [benadeelde 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, door
- bij die [benadeelde 5] in de slaapkamer te staan met een ijzeren voorwerp en
- daarbij te schreeuwen: "Geld, geld, geld" en
- die [benadeelde 5] bij zijn bovenarm vast te pakken en
- die [benadeelde 5] uit zijn bed te sleuren en
- die [benadeelde 5] op enig moment abrupt los te laten, waarna die [benadeelde 5] viel.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest, en daarbij aan de verdachte de maatregel als bedoel in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de stafmaat volstaan met de opmerking dat, indien de verdachte wordt veroordeeld voor een niet-gekwalificeerde doodslag, hiermee rekening dient te worden gehouden bij de straftoemeting.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de nachtelijke uren ingebroken in de woning van het destijds 87-jarige slachtoffer. Het slachtoffer werd wakker van gestommel en zag zich even later in zijn slaapkamer geconfronteerd met een man, de verdachte, die een ijzeren voorwerp in zijn hand hield en om geld schreeuwde. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens ruw bij de bovenarm gegrepen en uit zijn bed gesleurd. Onderweg naar de woonkamer heeft de verdachte het slachtoffer abrupt losgelaten, waardoor deze ten val is gekomen. Het slachtoffer heeft hierdoor blauwe plekken opgelopen en een bloedende wond aan zijn arm, die gehecht moest worden. De verdachte is uiteindelijk met medeneming van een geldbedrag van 100 euro verdwenen.
Het spreekt voor zich dat deze gebeurtenis diepe indruk heeft gemaakt op het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij bijna tien maanden na dato nog iedere nacht door herbelevingen uit de slaap gehouden wordt. Een woning is bij uitstek een plek waar eenieder zich veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft dit gevoel van veiligheid van het slachtoffer in zijn eigen woning ernstig aangetast. De rechtbank rekent het de verdachte zeer aan dat hij kennelijk puur uit materiële overwegingen heeft gehandeld en volstrekt niet heeft stilgestaan bij de negatieve gevolgen die zijn handelen zou hebben voor het kwetsbare slachtoffer.
Daar komt nog bij dat een dergelijk feit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, met name onder zelfstandig wonende ouderen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door in zijn woning 275 hennepplanten te telen en door het opzettelijk aanwezig hebben van 400 gram amfetamine. Zowel de hennep als de voorraad amfetamine waren, zo blijkt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, bestemd om te verhandelen. Harddrugs zoals amfetamine vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving schade kan worden berokkend
.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op diens strafblad, gedateerd 15 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Zo is de verdachte in 2015 door het Gerechtshof in Amsterdam wegens, onder meer, een woningoverval veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. In 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte voor een straatroof veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van:
  • het rapport van het psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [rapporteur 1] , GZ-psycholoog, gedateerd 8 oktober 2020;
  • het reclasseringsadvies, opgesteld door [rapporteur 2] , werkzaam bij Reclassering Nederland te Rotterdam, gedateerd 24 november 2020;
  • het reclasseringsadvies, opgesteld door [rapporteur 2] , werkzaam bij Reclassering Nederland te Rotterdam, gedateerd 2 februari 2021;
  • het reclasseringsadvies , opgesteld door [rapporteur 3] , werkzaam bij Reclassering Nederland te ’s-Gravenhage, gedateerd 17 mei 2022.
De verdachte heeft niet meegewerkt aan het psychologisch onderzoek. De onderzoeker heeft daarom geen uitspraken kunnen doen over de aanwezigheid van psychische pathologie bij de verdachte en een eventuele doorwerking daarvan in het ten laste gelegde. Evenmin heeft de onderzoeker iets kunnen zeggen over de risicoprognose of de noodzaak tot behandeling.
Ook de reclasseringsrapporten hebben geen adviezen opgeleverd waarmee de rechtbank thans bij het afdoen van de onderhavige strafzaak rekening heeft te houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht zoals dat wordt toegepast in de praktijk, zal de rechtbank bevelen dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis voor het tenlastegelegde feit 1 heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

In het dossier bevindt zich een lijst van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met een strafrechtelijke titel. Op de lijst staan vier voorwerpen vermeld, te weten een scootmobiel, een kruk, een deel van een kruk en een lemmet.
Ter zitting van 8 februari 2022 heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat zij reeds heeft beslist dat het lemmet vernietigd moet worden, waarmee het beslag is geëindigd, zodat geen beslissing van de rechtbank over dit voorwerp meer nodig is.
De officier van justitie heeft de rechtbank verder verzocht thans geen beslissing te nemen over de (loop)kruk en het (afgebroken) deel daarvan, aangezien het Openbaar Ministerie, wanneer de strafzaak onherroepelijk is geëindigd, een beslissing tot vernietiging zal nemen.
De scootmobiel, die in bruikleen was bij [slachtoffer] , kan wat de officier van justitie betreft worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten [xx]
De raadsman heeft zich met betrekking tot het beslag gerefereerd aan het oordeel van rechtbank, nu het voorwerpen betreft die niet aan de verdachte toebehoren.
De rechtbank is met betrekking tot de in beslag genomen loopkruk en het afgebroken deel van de loopkruk van oordeel dat daarover door de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering een beslissing genomen dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de loopkruk en het afgebroken deel daarvan dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven scootmobiel dient te worden teruggegeven aan de redelijkerwijs rechthebbende, te weten [xx] .

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft, door tussenkomst van mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Amsterdam, als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 17.500,-ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade (affectieschade) die zij als gevolg van de onder 1 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de verdachte vrijgesproken wordt van hetgeen aan hem onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft, door tussenkomst van mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Amsterdam, als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade (affectieschade) die zij als gevolg van de onder 1 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de verdachte vrijgesproken wordt van hetgeen aan hem onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
[benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft, door tussenkomst van mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Amsterdam, als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 22.315,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 4.815,- kosten uitvaart) en immateriële schade (€ 17.500,- affectieschade) die hij als gevolg van de onder 1 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de verdachte vrijgesproken wordt van hetgeen aan hem onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
[benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en met toekenning van de wettelijke rente.
De verdachte heeft de vordering niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde door het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks lichamelijk letsel is toegebracht.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde op grond daarvan recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor geleden immaterieel nadeel. De vordering komt de rechtbank, gelet op het schade-onderbouwingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring, niet onrechtmatig of ongegrond voor. Nu de vordering bovendien niet is betwist, acht de rechtbank de gevorderde € 2.000,- toewijsbaar, zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een woningoverval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte onder
1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat de verdachte de onder
2, 3 en 4ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1] niet-ontvankelijkin de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3] niet-ontvankelijkin de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 4] niet-ontvankelijkin de vordering.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 5]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.000,-en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 5]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Gelast de
teruggaveaan de redelijkerwijs rechthebbende, te weten
[xx], van een
scootmobiel(goednummer 1178477).
 Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van de
loopkruk(goednummer 1174834) en het afgebroken
deel van de loopkruk(goednummer 1182189)

Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en A.E. Harteveld MSc. LLM.,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2022.
[bijlage: de bewijsmiddelen]