ECLI:NL:RBNHO:2022:5453

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
15/334868-21 en 13/067439-20 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wapenhandel, maar veroordeling voor voorhanden hebben van vuurwapen met munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van wapenhandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van wapenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk vuurwapens had verhandeld of omgebouwd. Wel werd bewezen dat de verdachte op 14 december 2021 in Assendelft een doorgeladen pistool en munitie van categorie III voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd vragen opriepen over het criminele netwerk waarin de verdachte zich bevond. De verdachte, een zestienjarige jongen, werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder verplicht contact met Jeugdbescherming, het volgen van onderwijs of dagbesteding, en deelname aan hulpverleningstrajecten. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het risico dat de verdachte voor de samenleving vormde, gezien zijn eerdere criminele activiteiten en de invloed van zijn omgeving. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke werkstraf werd eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/334868-21 en 13/067439-20 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 13 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 30 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans (in een andere zaak) gedetineerd in [JJI] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Brugman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 december 2021 te Assendelft, gemeente Zaanstad een wapen en/of munitie van categorie III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad, te weten
* een [doorgeladen] pistool, van het merk 'Blow, type 'TR 34, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool in de zin een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie
en/of
* [een bijbehorende patroonhouder met] vier stuks scherpe kogelpatronen 'GECO Browning 7.65', zijnde munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 Categorie III van de Wet wapens en munitie;
Feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2021 tot en met 14 december 2021 te Assendelft en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een gewoonte heeft gemaakt van het in strijd met de wet en zonder erkenning transformeren, uitwisselen of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens en/of munitie van categorie II en/of III.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde (handel/ombouwen wapens in vereniging) en tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit (voorhanden hebben doorgeladen pistool).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde en zich ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak feit 2Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om buiten twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte zich in de periode van 1 november 2021 tot en met 14 december 2021 heeft bezig gehouden met wapenhandel of het ombouwen van wapens. Weliswaar staan op de telefoons van verdachte foto’s van vuurwapens en is er met die telefoons gechat over het verkrijgen van wapens en munitie, maar bewijs dat daadwerkelijk is gehandeld in vuurwapens of dat vuurwapens door verdachte zijn omgebouwd, ontbreekt.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het proces-verbaal van bevindingen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] van 14 december 2021 (dossierpagina’s 34 tot en met 47);
  • het proces-verbaal van bevindingen van [naam 1] van 14 december 2021 (dossierpagina’s 58 tot en met 61);
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 14 december 2021 (dossierpagina’s 22 tot en met 31).
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 14 december 2021 te Assendelft, gemeente Zaanstad een wapen en munitie van categorie III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad, te weten
* een doorgeladen pistool van het merk 'Blow, type 'TR 34, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool in de zin van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie
en
* een bijbehorende patroonhouder met vier stuks scherpe kogelpatronen 'GECO Browning 7.65', zijnde munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 42 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden een meldplicht, het hebben van dagbesteding, het accepteren van het hulpaanbod bestaande uit een IFA-coach van Levvel en het FAST-traject bij De Waag, een avondklok en elektronisch toezicht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij de nadruk van de bijzondere voorwaarden dient te liggen op gedragsverandering. De verdediging heeft zich ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid gerefereerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Verdachte, zestien jaar oud, is ’s nachts in de buurt van zijn woning door de politie aangetroffen met een doorgeladen vuurwapen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk en levensgevaarlijk. Daar komt bij dat verdachte tegen een verbalisant heeft verteld dat zijn collega geluk heeft gehad, aangezien verdachte ‘het wapen al in zijn handen had en de collega hem nog moest trekken’. Bovendien maakte verdachte tijdens het politieverhoor een nonchalante indruk en leek hij de ernst niet te beseffen. In de telefoon van verdachte zijn meerdere foto’s van en gesprekken over wapens en andere criminele activiteiten aangetroffen. Deze omstandigheden tezamen roepen vraagtekens op over het (criminele) netwerk waarin verdachte zich kennelijk begeeft en over waartoe verdachte mogelijk in staat is. De rechtbank vraagt zich af of verdachte wel voldoende beseft in welk gevaar hij zichzelf en de direct betrokkenen heeft gebracht. Verder brengt het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en leidt het tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor een opiumdelict onherroepelijk tot een deels voorwaardelijke werkstraf is veroordeeld;
- het plan van aanpak ten behoeve van de raadkamer, gedateerd 24 mei 2022 van [gezinsmanager] , als gezinsmanager werkzaam bij Jeugdbescherming (Regio Amsterdam);
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia gedateerd 1 maart 2022 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Dit onderzoek houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij verdachte is een gedragsstoornis vastgesteld. Daarnaast is sprake van een vertraagd werkgeheugen en vertraagde verwerkingssnelheid. Deze stoornissen waren er al tijdens het tenlastegelegde. Verdachte is met een wapen de deur uitgelopen vanuit het idee dat hij gevaar liep en hij zichzelf alleen kon beschermen door een wapen te dragen. Hij lijkt deze overtuiging te hebben overgenomen van anderen op straat. Verdachte heeft zich vanuit genoemde stoornissen laten overtuigen door leeftijdsgenoten en is niet op zoek gegaan naar alternatieven. Geadviseerd wordt hem het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Als zijn omstandigheden niet veranderen en blijven als voorafgaand aan het voorarrest is de kans op herhaling groot. Verdachte is duidelijk beïnvloedbaar door zowel prosociale als door antisociale anderen. Het is belangrijk dat hij na zijn jeugddetentie direct op een pro-sociaal spoor wordt gezet. Op dat moment zal hij waarschijnlijk zelf ook nog het meest gemotiveerd zijn om de goede weg te bewandelen en dit vast te houden. De mogelijkheden om verdachte prosociaal te beïnvloeden zijn er met de al opgezette plannen: begeleiding door de gezinsmanager, aangevuld met een IPA- of IFA-coach en een aanmelding bij De Herstelling voor vier dagen dagbesteding per week. Samen met zijn begeleiders en ouders zal verdachte een plan moeten maken voor wat hij in september 2022 voor opleiding wil gaan volgen of welke baan hij wil hebben. Daarnaast is verdachte aangemeld bij De Waag voor Forensische Ambulante Systeem Therapie (hierna: FAST), waarbij individuele behandeling wordt aangeboden maar ook gesprekken met het systeem (zijn ouders) worden gevoerd. Deze begeleiding en behandeling kunnen als bijzondere voorwaarden aan een deels voorwaardelijke veroordeling worden verbonden.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen en zij neemt deze over. De feiten worden verdachte verminderd toegerekend.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 12 mei 2022 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf met als dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden het hebben van een dagbesteding, een hulpaanbod bestaande uit een IFA-coach van Levvel en het FAST-traject bij De Waag, een avondklok van 19.00 uur tot 07.00 uur en elektronisch toezicht.
Verdachte heeft zich de laatste tijd niet aan de schorsende voorwaarden gehouden: hij kwam te laat thuis, kwam afspraken met de hulpverlening niet na, ging niet naar dagbesteding en toonde geen inzet. In verband met de verdenking van twee straatroven in november 2021 is verdachte opnieuw aangehouden en op 12 mei 2022 voorgeleid. De Raad maakt zich grote zorgen over verdachte: hij komt met de politie in aanraking vanwege zware gewelddadige feiten en is moeilijk aan te sturen door zijn ouders en de betrokken hulpverlening. De Raad ziet geen meerwaarde in het opleggen van meer hulpverlening dan in de schorsingsvoorwaarden is opgenomen. Het is wenselijk dat de IFA-coach wordt voortgezet. Ook het volgen van onderwijs of het hebben van een dagbesteding binnen de JJI is belangrijk. Verdachte is weinig gemotiveerd voor hulpverlening. Het hoogst haalbare voor nu is om het huidige contact voort te zetten en verdachte hierin te stimuleren zodat het recidiverisico afneemt. De Raad adviseert de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat er sprake is van een verhoogd risico op een nieuw geweldsdelict. Het is in het belang van verdachte dat hulp snel in gang wordt gezet en voorwaarden direct opgevolgd worden. Verder zijn de aandachtsgebieden: het krijgen van zicht op de sociale omgeving, de zelfredzaamheid bevorderen, het motiveren voor behandeling bij De Waag, het bijsturen van de morele ontwikkeling en gedrag (emotie/agressie) en het stimuleren van vrijetijdsbesteding.
[vertegenwoordiger van de raad] heeft ter terechtzitting voornoemd advies onderschreven en hieraan toegevoegd dat de Raad geen uitspraak heeft gedaan over de vordering tenuitvoerlegging, maar dat de Raad wel meent dat er afgestraft dient te worden. Belangrijk is dat duidelijk wordt hoe verdachte op zo’n jonge leeftijd de stap richting criminaliteit heeft gemaakt en hoe het tij kan worden gekeerd. Daarbij is helpend dat in de Amsterdamse strafzaak is besloten tot het opstellen van een dubbelrapportage.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. Hoewel verdachte strikt genomen het feit heeft bekend tijdens zijn verhoor en het hem in verminderde mate kan worden toegerekend, acht de rechtbank de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd zeer zorgelijk. Hij lijkt ook niet geheel open lijkt te staan voor begeleiding en behandeling terwijl uit het psychologische onderzoek nu juist naar voren komt dat verdachte hier baat bij heeft om zo het recidiverisico te verlagen. De rechtbank wil aan verdachte meegeven dat het van groot belang is dat hij gaat meewerken aan behandeling en hulpverlening, ook als zijn ouders daarbij worden betrokken. Verdachte heeft aangegeven dat hij zijn ouders niet wil belasten met zijn problemen maar het is van groot belang dat hij openheid van zaken geeft, ook tegen zijn ouders, zodat de juiste hulpverlening kan worden ingezet. Ook indien nodig voor de ouders, zodat zij hun minderjarige zoon nog zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. . Om te voorkomen dat verdachte zich hieraan zal onttrekken, zal de rechtbank deze hulpverlening en begeleiding als bijzondere voorwaarden aan de op te leggen straf verbinden, zoals hieronder nader is bepaald.
Deels voorwaardelijke jeugddetentie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 40 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat verdachte nu niet terug hoeft naar de JJI.
Daarbij acht de rechtbank als bijzondere voorwaarden noodzakelijk: verplicht contact met Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), het volgen van onderwijs of het hebben van een dagbesteding, het meewerken aan een IFA-coach van Levvel en het FAST-traject van De Waag, een avondklok en elektronisch toezicht. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Verdachte heeft namelijk een vuurwapen in handen gehad dat op dat moment op scherp stond, terwijl een verbalisant hem wilde aanhouden. Gelet op hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Beslag

De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het in beslag genomen vuurwapen in deze zaak is overgedragen naar de Amsterdamse zaak (met parketnummer 13/338911-21). Dit maakt dat de rechtbank niet meer hoeft te beslissen over in beslag genomen goederen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 12 februari 2021 in de zaak met parketnummer 13/067439-20 heeft de kinderrechter te Amsterdam verdachte ter zake van overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 5 maart 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 februari 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder feit 1 bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 40 (veertig dagen)
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), gevestigd te [adres] , zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • dagbesteding zal hebben in de vorm van onderwijs of werk;
  • zal meewerken aan hulpverlening in de vorm van een IFA-coach van Levvel of een soortgelijke instantie, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) van De Waag of een soortgelijke instantie, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • zich zal houden aan een avondklok, inhoudende dat hij tussen 19.00 uur en 07.00 uur aanwezig zal zijn op zijn woonadres [adres] en wel voor een periode van maximaal zes maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich gedurende maximaal drie maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming hiervan, of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), gevestigd te [adres] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/067439-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 12 februari 2021.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Drenth, voorzitter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. G.A.M. van Dijk, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2022.
mr. Van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.